Auteur: Rianne Kloosterman, Math Akkermans, Carin Reep, Marleen Wingen, Hermine Molnár - In 't Veld, Jacqueline van Beuningen
Klimaatverandering en energietransitie: opvattingen en gedrag van Nederlanders in 2020

3. Opvattingen over energietransitie

Het aandeel van aardgas in het Nederlandse energieverbruik is in 2019 toegenomen, nadat dit een aantal jaren daarvoor nagenoeg gelijk bleef (CBS, 2020; CBS StatLine 2021a, 2021b). In 2019 was aardgas met 44 procent de meest gebruikte energiebron (in 2018 was dat 41 procent). Aardolie blijft de tweede energiebron; het aandeel hiervan in het totale verbruik nam tussen 2018 en 2019 licht af van 38 naar 36 procent. De bijdrage van steenkool aan het energieverbruik daalde sinds 2016 elk jaar tot 9 procent in 2019. Deze drie fossiele energiedragers zijn verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgassen en bovendien veroorzaken ze milieuvervuiling. Gezamenlijk waren ze in 2019, net als het jaar daarvoor, goed voor ongeveer 90 procent van het totale energieverbruik in Nederland. Het aandeel van de overige energiebronnen zoals zonne-energie, windenergie, biomassa en kernenergie, is dus gering. Vanwege de nadelige gevolgen van fossiele brandstoffen voor het milieu, zoals klimaatverandering, is het beleid erop gericht om een (meer) duurzame energievoorziening tot stand te brengen. In 2050 zou de energievoorziening in Nederland (bijna) helemaal duurzaam en CO2-neutraal moeten zijn. Om dit doel te bereiken is draagvlak onder de bevolking nodig. Hoe denken Nederlanders over het gebruik van fossiele en duurzame energiebronnen in Nederland? Wat vinden zij ervan dat de overheid volledig wil gaan stoppen met het gebruik van aardgas? En hoe denken zij over de bouw van nieuwe windmolens in Nederland? Deze en andere vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord.

3.1 Opvattingen over gebruik verschillende energiebronnen

Draagvlak voor minder fossiel en voor meer duurzaam

Een groot deel van de bevolking is voorstander van het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen of vindt dat er helemaal mee moet worden gestopt. Bijna de helft (48 procent) vindt dat aardolie en aardgas minder gebruikt zouden moeten worden; 13 procent wil helemaal stoppen met het gebruik van aardolie en 9 procent met het gebruik van aardgas. Van steenkolen vindt ongeveer een derde dat er minder gebruik van moet worden gemaakt, en het aandeel dat zegt dat er helemaal mee gestopt moet worden is met 44 procent nog groter.  
Duurzame energiebronnen zoals zonne-energie, windenergie, waterkracht en aardwarmte zouden volgens een meerderheid juist meer gebruikt moeten worden. Het aandeel is met 83 procent het hoogst als het gaat om zonne-energie, gevolgd door windenergie met 72 procent. 

Meningen over kernenergie en biomassa verdeeld

Over het gebruik van kernenergie en biomassa zijn de meningen verdeeld: ongeveer een kwart vindt dat hier meer op moet worden ingezet, rond de 16 procent daarentegen is van mening dat deze energiebronnen minder moeten worden gebruikt. Van kernenergie vindt een kwart dat helemaal gestopt zou moeten worden met het gebruik ervan. Bij biomassa valt op dat met een kwart relatief veel 18-plussers niet weten of er meer of minder gebruik van zou moeten worden gemaakt. 

3.1.1 Standpunt over gebruik verschillende energiebronnen, 2020
 Meer (% personen van 18 jaar of ouder)Evenveel als nu (% personen van 18 jaar of ouder)Minder (% personen van 18 jaar of ouder)Helemaal niet (% personen van 18 jaar of ouder)Weet ik niet (% personen van 18 jaar of ouder)Ken de bron niet (% personen van 18 jaar of ouder)
Aardolie1,315,748,413,118,33,2
Steenkolen1,36,332,543,714,12,2
Aardgas6,524,848,48,610,51,1
Windenergie72,514,44,91,75,70,9
Zonne-energie83,09,01,31,05,00,7
Aardwarmte56,310,84,02,617,78,5
Waterkracht67,910,51,41,314,64,3
Kernenergie25,012,417,825,416,42,9
Biomassa23,015,115,113,424,68,7

Ruim de helft voorstander van transitie aardgas naar duurzame energie

Ruim de helft (53 procent) van de bevolking vindt het (heel) positief dat de overheid volledig wil gaan stoppen met het gebruik van aardgas in Nederland door over te stappen op duurzame energiebronnen. Dat aardgas bijdraagt aan de CO2-uitstoot is hiervoor de meest genoemde reden2). Dit wordt als ongewenst gezien met het oog op klimaatverandering. Een andere veelgenoemde reden is dat de winning van aardgas leidt tot ondergrondse verschuivingen en verzakkingen van de bodem. Veel mensen noemen hier als voorbeeld de aardbevingen in Groningen. Verder is een deel van mening dat het goed is om met aardgas te stoppen, omdat de voorraad hiervan op den duur opraakt.

Een op de vijf is tegenstander transitie 

Bijna een vijfde deel (19 procent) vindt het juist helemaal geen goede ontwikkeling dat wordt gestopt met het gebruik van aardgas. Het meest genoemde argument hiervoor is dat aardgas een relatief schone fossiele brandstof is. Het draagt naar verhouding weinig bij aan de CO2-uitstoot en we kunnen niet zomaar zonder. Er zou volgens de tegenstanders beter eerst gestopt kunnen worden met meer vervuilende energiebronnen als steenkool en aardolie. Dat in Duitsland huishoudens juist worden aangemoedigd om op aardgas over te stappen is ook een argument dat genoemd wordt. Verder geven mensen aan dat het aardgas niet uit eigen land hoeft te komen, maar geïmporteerd kan worden uit landen als Rusland. Ook zeggen sommigen dat duurzame energiebronnen op dit moment erg duur en niet rendabel zijn, en dat er nog geen goede alternatieven zijn voor aardgas.

3.1.2 Mening over door overheid voorgenomen overstap van aardgas naar duurzame energie, 2020
 Personen van 18 jaar of ouder
Heel positief19,1
Positief34,3
Niet positief, niet negatief21,0
Negatief12,6
Heel negatief6,5
Weet niet5,1
Geen antwoord1,4

Goedkope of duurzame energie?

Op de vraag wat belangrijker gevonden wordt, goedkope energie of duurzame energie, antwoordt ongeveer twee derde (68 procent) duurzaamheid (zie bijlagetabel 3b). Ruim een vijfde (22 procent) hecht meer belang aan de kosten. Zeven procent weet het niet en 3 procent geeft geen antwoord. 

Verschillen in opvattingen over energiebronnen tussen bevolkingsgroepen

Hoogopgeleiden, vrouwen, jongeren, en stedelingen staan relatief vaak (heel) positief tegenover de transitie van aardgas naar duurzame energiebronnen (zie maatwerktabel). Zij geven ook vaker de voorkeur aan duurzame energie boven goedkope energie. Vanwege het beperkte aantal waarnemingen per provincie is het niet mogelijk om verschillen hierin in kaart te brengen.

3.2 Opvattingen over windmolens in Nederland

7 op de 10 voorstander van nieuwe windmolens

Een ruime meerderheid van 71 procent is in het algemeen voor de bouw van nieuwe windmolens in Nederland; 14 procent is tegen (zie bijlagetabel 3b). Belangrijkste argument van de tegenstanders is de horizonvervuiling3). Maar ook dat windmolens milieuproblemen veroorzaken, zoals sterfte van vogels, vissen en insecten. Daarnaast zouden windmolens niet heel duurzaam zijn; bij het produceren, vervoeren en bouwen van de windmolens zou CO2 vrijkomen en bovendien zou de levensduur beperkt zijn. Een andere veelgenoemde reden is dat windmolens niet rendabel zouden zijn. De hoge investeringskosten zouden niet terugverdiend kunnen worden met de energieopbrengst, en er is teveel subsidie nodig. Windmolens zouden ook weinig energie leveren, onder meer omdat het niet altijd waait. Verder noemen enkele tegenstanders overlast door windmolens, voornamelijk lawaai.

Jongeren, hoogopgeleiden, en stedelingen vaker positief over windmolens

Het percentage dat voor de bouw van nieuwe windmolens in Nederland is neemt af met leeftijd. Zo is 78 procent van de 18- tot 25-jarigen hierover positief, tegen 51 procent van de 75-plussers. Deze laatsten zijn het vaakst tegenstander of hebben geen mening. Hoogopgeleiden en stedelingen staan ook vaker open voor nieuwe windmolens dan laagopgeleiden en plattelandsbewoners. Laagopgeleiden zeggen relatief vaak niet te weten of er windmolens bijgebouwd moeten worden.

3.2.1 Houding ten aanzien van bouw nieuwe windmolens in Nederland, 2020
   Voor (% personen van 18 jaar of ouder)Tegen (% personen van 18 jaar of ouder)Weet niet (% personen van 18 jaar of ouder)Geen antwoord (% personen van 18 jaar of ouder)
Totaal70,713,613,32,5
Leeftijd18 tot 25 jaar78,48,612,30,7
Leeftijd25 tot 35 jaar75,29,411,73,7
Leeftijd35 tot 45 jaar75,310,511,52,7
Leeftijd45 tot 55 jaar73,412,211,92,5
Leeftijd55 tot 65 jaar70,014,114,11,7
Leeftijd65 tot 75 jaar65,321,311,71,7
Leeftijd75 jaar of ouder51,521,023,24,3
OpleidingsniveauLaag60,815,021,03,2
OpleidingsniveauMiddelbaar71,914,811,32,0
OpleidingsniveauHoog76,611,510,41,4
StedelijkheidZeer sterk77,48,912,31,3
StedelijkheidSterk71,014,112,02,9
StedelijkheidMatig64,115,716,53,8
StedelijkheidWeinig68,514,514,72,2
StedelijkheidNiet66,919,411,72,0

Ruim de helft wil windmolens op land en zee

56 procent van alle Nederlanders van 18 jaar of ouder vindt dat windmolens op zowel zee als land moeten worden gebouwd (zie bijlagetabel 3b). Twee procent is voorstander van alleen windmolens op land; 10 procent wil alleen windmolens op zee. Deze laatsten willen geen windmolens op land vanwege de horizonvervuiling en de overlast voor omwonenden en de natuur3). Ook de schaarse ruimte in een klein land als Nederland wordt door de voorstanders van windmolens op zee als reden hiervoor genoemd. Verder zegt een vrij groot deel van hen dat de energieopbrengst van windmolens op zee groter is, omdat het daar harder en constanter waait.  

Meeste Nederlanders eerder tegen windmolens in eigen woonomgeving 

Van alle 18-plussers is 21 procent voorstander van windmolens in de eigen woonomgeving, 31 procent is tegenstander en 43 procent zegt dat het ervan afhangt (5 procent weet het niet en 2 procent geeft geen antwoord) (zie bijlagetabel 3b). De tegenstanders zeggen dat windmolens beter geplaatst zouden kunnen worden in dunbevolkte gebieden zoals in weilanden, langs snelwegen, langs dijken of in zee. De meesten geven weliswaar aan dat het ‘ervan afhangt’ of ze voor of tegen zijn, maar de belangrijkste factor voor de bepaling van hun standpunt is (hoewel minder vergaand) vergelijkbaar met die van de tegenstanders, namelijk dat de windmolens niet vlakbij hun woning of in hun direct woonomgeving moeten staan. Zij wijzen op geschiktere plekken zoals industriegebieden, weilanden, en havens of plekken aan de rand van het dorp. Per saldo zien de meeste Nederlanders dus liever geen windmolens in hun onmiddellijke woonomgeving.

3.3. Beschouwingen bij opvattingen over energietransitie

Het draagvlak onder Nederlanders voor een transitie van fossiele naar duurzame energie zoals dat hier naar voren komt, wordt bevestigd door ander onderzoek. Zo blijkt uit de SCP-studie ‘De energietransitie vanuit burgerperspectief’ dat ruim drie kwart van de Nederlanders een omschakeling van fossiele brandstoffen naar groene energie belangrijk vindt. Slechts een op de tien zegt dit onbelangrijk te vinden (Scholte, De Kluizenaar, De Wilde, Steenbekkers en Carabain, 2020).  CBS-onderzoek komt tot vergelijkbare uitkomsten. Volgens Schmeets en De Witt (2018) ziet ruim drie kwart van de Nederlanders de noodzaak van duurzame energie in; slechts een op de tien ziet die noodzaak niet. Leeftijd en opleiding spelen daarbij de grootste rol: mensen jonger dan 65 jaar schatten de noodzaak van duurzame energie hoger in dan 65-plussers en hoogopgeleiden doen dat vaker dan lageropgeleiden.

Over de houding ten aanzien van windmolens in de eigen woonomgeving laten ook andere onderzoeken verdeelde meningen zien. Volgens Schmeets en De Witt (2018) vindt minder dan de helft van de Nederlanders een windmolenpark in de eigen woonomgeving geen probleem, en vindt bijna een derde dat wel een probleem (de rest heeft er geen uitdrukkelijke mening over). Het zijn vooral de jongeren, hoogopgeleiden en stedelingen die geen moeite hebben met een windmolenpark in de eigen woonomgeving.

Ook uit onderzoek van Motivaction komt een verdeelde mening over windmolens in de woonomgeving naar voren (Van der Grient, Kamphuis en De Vos, 2019). Volgens deze studie is 30 procent van de Nederlanders (heel) positief over een windmolenpark in de directe woonomgeving en 25 procent (heel) negatief. De rest heeft geen uitgesproken mening. 

Hoewel deze studies (gebaseerd op data uit respectievelijk 2017 en 2019) het beeld uit paragraaf 3.2 bevestigen dat de meningen over windmolens in de woonomgeving verdeeld zijn, zijn er verschillen in de verhouding tussen het aantal voor- en tegenstanders. Deze hangen mogelijk samen met onder andere verschillen in vraagstellingen.
 

 

2) In de vragenlijst van Belevingen is de respondenten in een zogeheten ‘open vraag’ de gelegenheid geboden om hun mening over de energietransitie van aardgas naar duurzame energie toe te lichten. 
3) In de vragenlijst van Belevingen is respondenten die tegenstander zijn van windmolens in een zogeheten ‘open vraag’ de gelegenheid geboden om hun antwoord toe te lichten. Ook tegenstanders van windmolens op land en tegenstanders van windmolens in de eigen woonomgeving hebben deze gelegenheid gekregen.