Jeugdbescherming en de toeslagenaffaire

Bijlage 3. Definities van onderzochte achtergrondkenmerken

Demografische kenmerken

• Geslacht van aanvrager

Er wordt onderzocht of het geslacht van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag (man of vrouw) samenhangt met de kans op gedupeerdheid en met de kans op het opgelegd krijgen van een kinderbeschermingsmaatregel bij één of meerdere kinderen in het huishouden.

• Leeftijd van de aanvrager

Ook leeftijd van de aanvrager wordt meegenomen in de analyses. Hiervoor worden de volgende categorieën gebruikt:

  1. Jonger dan 30 jaar
  2. Tussen de 30 en 40 jaar
  3. Tussen de 40 en 50 jaar
  4. 50 jaar en ouder

Hiervoor is gekeken naar de leeftijd in het jaar voor dupering/selectie.

• Leeftijd bij geboorte eerste kind

Verder wordt gekeken naar de leeftijd waarop de aanvrager van de kinderopvangtoeslag voor het eerst ouder is geworden van een juridisch kind. Hiervoor worden in dit onderzoek de volgende categorieën onderscheiden:

  1. Jonger dan 25 jaar
  2. Tussen de 25 en 35 jaar
  3. Tussen de 35 en 55 jaar
  4. Aanvrager heeft geen juridisch kind
  5. Onbekend

De leeftijdscategorieën zijn gebaseerd op de gemiddelde leeftijd waarop personen in Nederland voor het eerst een kind krijgen worden.38)

• Burgerlijke staat van aanvrager

Dit betreft de burgerlijke staat zoals afgeleid uit verbintenisgegevens in de BRP. De volgende categorieën worden onderscheiden:

  1. Gehuwd of partnerschap. Wettelijke verbintenis tot het samenleven van twee personen of burgerlijke staat die ontstaat na het aangaan van een geregistreerd partnerschap.39)
  2. Ongehuwd. Burgerlijke staat die aangeeft dat een persoon nog nooit een huwelijk heeft gesloten of een geregistreerd partnerschap is aangegaan.
  3. Overig of onbekend. Hieronder valt onder andere verweduwd (burgerlijke staat die ontstaat na ontbinding van een wettig huwelijk of geregistreerd partnerschap door overlijden van de partner) en gescheiden (burgerlijke staat die ontstaat na ontbinding van een huwelijk door echtscheiding of na ontbinding van een geregistreerd partnerschap anders dan door het overlijden van de partner. Exclusief personen die gescheiden zijn van tafel en bed want zij blijven formeel gehuwd/geregistreerd partner.)

Het gaat hierbij om de burgerlijke staat van de aanvrager op 31 december in het jaar voor dupering/selectie.

• Herkomst en herkomstland aanvrager 40)

Om herkomst in kaart te brengen wordt gebruik gemaakt van de nieuwe CBS-indeling.41)  Hierbij wordt eerst gekeken of iemand zelf in Nederland of in het buitenland geboren is en vervolgens waar de ouders geboren zijn. Dit resulteert in de volgende categorieën:

- In Nederland geboren

  • beide ouders in Nederland geboren
  • één ouder in buitenland geboren
  • twee ouders in buitenland geboren

- Niet in Nederland geboren

  • beide ouders in Nederland geboren
  • één ouder in buitenland geboren
  • twee ouders in buitenland geboren

Vervolgens wordt het herkomstland bepaald. Bij mensen die in het buitenland zijn geboren, is het herkomstland hun eigen geboorteland. Bij mensen die in Nederland geboren zijn, is het herkomstland bepaald door het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, is het geboorteland van de moeder leidend in het bepalen van de herkomst. De geboortegegevens van de moeder zijn namelijk vaker bekend dan die van de vader. Wanneer de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is, dan wordt het geboorteland van de vader gebruikt. Voor herkomstland worden in lijn met de nieuwe CBS-indeling de volgende categorieën onderscheiden: Nederland, Europa (exclusief Nederland), Turkije, Marokko, Suriname, Nederlandse Cariben en Overig Buiten-Europa.

• Woonprovincie van het huishouden

Om regionale spreiding42)  van gedupeerdheid en de kans op het opgelegd krijgen van een kinderbeschermingsmaatregel in kaart te brengen wordt gekeken naar de provincie waarin de aanvragers (volgens de BRP) op 31 december in het jaar voor dupering/selectie woonden:

  1. Drenthe
  2. Flevoland
  3. Friesland
  4. Gelderland
  5. Groningen
  6. Limburg
  7. Noord-Brabant
  8. Noord-Holland
  9. Overijssel
  10. Utrecht
  11. Zeeland
  12. Zuid-Holland.

• Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden

Als laatste demografisch kenmerk wordt gekeken naar de stedelijkheid van de gemeente waarin personen in het jaar voor dupering/selectie woonden. De indeling van gemeenten naar stedelijkheid is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid van de gemeente.43)  Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van 1 km rondom dat adres. De omgevings-adressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde hiervan voor alle adressen binnen die gemeente. De volgende klassen worden onderscheiden:

  1. Zeer sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 2 500 of meer);
  2. Sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 500 tot 2 500);
  3. Matig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 000 tot 1 500);
  4. Weinig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 500 tot 1 000);
  5. Niet-stedelijk (omgevingsadressendichtheid van minder dan 500).
  6. Onbekend

Huishoudenssituatie

• Huishoudtype

Dit is een typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen een huishouden. Dit is gebaseerd op de basisregistratie personen (BRP). Er is gekeken naar het huishouden van aanvragers op 31 december in t-1. In dit onderzoek worden onderstaande categorieën onderscheiden:

  1. Paar met kinderen: Twee personen die één of meer thuiswonende kinderen hebben. Dit kunnen gehuwde paren (twee personen die met elkaar gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben gesloten) en ongehuwde paren (hebben een samenwoonrelatie, maar zijn niet met elkaar gehuwd of hebben geen partnerschapsregistratie gesloten) zijn. Ook een overig lid (persoon die anders dan als partner of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren, bijvoorbeeld een inwonende oma.
  2. Eenouderhuishouden: Particulier huishouden bestaande uit één ouder met één of meer thuiswonende kinderen. Ook een overig lid (persoon die anders dan als ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren.
  3. Overig huishouden: Particulier huishouden dat uitsluitend bestaat uit overige leden (personen die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaken van een particulier huishouden). Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan twee broers die samen één huishouding vormen. Ook personen voor wie het huishouden onbekend is, vallen in deze categorie. Ook eenpersoonshuishouden (particulier huishouden bestaande uit één persoon), paren zonder kinderen (twee personen die een samenwoonrelatie hebben en geen thuiswonende kinderen hebben op het peilmoment) worden voor dit onderzoek bij deze categorie ingedeeld.44)

• Aantal kinderen in het huishouden

Voor dit kenmerk is gekeken naar het adres waar personen wonen volgens de BRP. Om het aantal kinderen in het huishouden af te leiden wordt gekeken naar alle minderjarige kinderen in het huishouden waar de aanvrager woont (kinderen tot 18 jaar). Dit zijn niet enkel juridische kinderen van de aanvrager, maar kunnen bijvoorbeeld ook kinderen van de (nieuwe) partner zijn. In dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen 0, 1, 2, 3 en 4 of meer kinderen in het huishouden. Ook hier gaat het om het de huishoudsituatie op 31 december in het jaar voor dupering/selectie. Hierdoor kan het aantal kinderen op dat specifieke moment 0 zijn (ondanks dat de personen eerder wel kinderopvangtoeslag ontvangen hebben en dus kinderen in het huishouden gehad hebben of co-ouder zijn geweest waarbij het kind bij de andere ouder stond ingeschreven in de BRP).

• Leeftijd van kinderen in het huishouden

Van bovenstaande kinderen (personen tot 18 jaar die in hetzelfde huishouden wonen als de aanvrager in het jaar voor dupering/selectie) is ook naar de leeftijd gekeken. In lijn met CBS-publicaties over jeugdbescherming worden de volgende leeftijdscategorieën onderscheiden:

  1. 0 tot 4 jaar
  2. 4 tot 8 jaar
  3. 8 tot 12 jaar
  4. 12 tot 18 jaar
  5. Onbekend

Deze variabele wordt zowel aangemaakt voor de leeftijd van het jongste kind als voor de leeftijd van het oudste kind in het huishouden. Het peilmoment hiervoor is 31 december in het jaar voor dupering/selectie. Het gaat hierbij om de leeftijd van kinderen die in het huishouden van de aanvrager woonden ongeacht of hier wel of geen kinderopvangtoeslag voor is aangevraagd.

• Aanvraag voor niet-juridisch kind

Er is in het onderzoek ook gekeken of het kind waar kinderopvangtoeslag voor aangevraagd is (in de periode t-5 tot en met t) een juridisch kind van de aanvrager is. Voor een vrouw is er sprake van een juridisch kind als het kind uit de vrouw geboren is of als de vrouw het kind officieel geadopteerd heeft. Voor mannen is sprake van een juridisch kind als de man bij de geboorte met de moeder is gehuwd, of wanneer hij het kind of de ongeboren vrucht heeft erkend, of wanneer het vaderschap door een rechter is vastgesteld of wanneer hij het kind geadopteerd heeft.45) Deze variabele krijgt de waarde 0 bij een aanvrager als alle kinderen voor wie hij/zij een kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd zijn/haar juridische kinderen zijn. Als minimaal één kind niet een juridisch kind is van de aanvrager dan heeft de aanvrager een 1 op deze variabele. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij zogenoemde samengestelde gezinnen.

• Aantal jaar aanvraag kinderopvangtoeslag

Zoals in hoofdstuk 3 aangegeven, is gekeken naar personen die in de periode t-5 tot en met t kinderopvangtoeslag ontvangen hebben (dus voor 2012 is gekeken naar aanvragers van kinderopvangtoeslag van 2007 tot en met 2012). Vervolgens is gekeken hoe lang personen in deze periode kinderopvangtoeslag aangevraagd hebben. De minimale waarde is één keer (want iedereen die geselecteerd is voor deze analyse heeft minimaal één keer kinderopvangtoeslag aangevraagd in deze periode) en de maximale score is zes keer (een persoon heeft elk jaar in de periode t-5 tot en met t kinderopvangtoeslag ontvangen).

• Verhuisbewegingen van het huishouden

In het onderzoek is ook gekeken of aanvragers verhuisd zijn. Hiervoor wordt gekeken naar het adres van de aanvrager (wederom volgens de BRP) op 31 december in het jaar voor dupering/selectie en wordt gekeken of dit adres in de drie jaren (ook op 31 december) daarvoor hetzelfde is geweest (ja of nee).

• Wisseling van partner

In het domein huishoudenssituatie is als laatste gekeken of er wisselingen van partners zijn geweest (indien deze aanwezig was in het jaar voor dupering). Hiervoor wordt gekeken naar de partner van een aanvrager. Het gaat hier expliciet over samenwonende partners. Dus partners die op hetzelfde adres wonen. Dit kunnen zowel gehuwde als ongehuwde partners zijn. Er wordt gekeken naar de partner van de aanvrager op 31 december in het jaar voor dupering/selectie en vervolgens wordt gekeken of de aanvrager in de 3 jaar daarvoor (ook op 31 december) wel of niet dezelfde samenwonende partner had. Indien personen niet met aan partner woonden in het jaar voor dupering zijn deze personen ingedeeld bij de categorie “geen wisseling”.

Onderwijs en sociaaleconomische situatie

• Hoogste opleidingsniveau aanvrager

Hiervoor wordt naar het hoogst behaalde opleidingsniveau van de aanvrager gekeken. Hierbij is gekeken naar het opleidingsniveau in het jaar voor dupering/selectie. De volgende categorieën worden onderscheiden:

  1. Laag: Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
  2. Middelbaar: Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
  3. Hoog: Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
  4. Onbekend: Het opleidingsniveau is niet beschikbaar voor iedereen in de gehele bevolking, naarmate mensen ouder zijn neemt de dekkingsgraad van de bronbestanden af.

• Kinderen is het huishouden die voortijdig schoolverlater zijn

Hierbij is bekeken of iemand het (bekostigd) onderwijs heeft verlaten en niet in het bezit is van een startkwalificatie. Het bezit van een startkwalificatie houdt in dat iemand ten minste een afgeronde havo- of vwo-opleiding, een basisberoepsopleiding (mbo niveau 2) of een oude opleiding van vergelijkbaar niveau heeft. Er wordt gekeken naar kinderen in het huishouden voor dupering/selectie en van deze kinderen wordt in kaart gebracht of er bij minimaal één kind in het jaar voor dupering/selectie sprake was van voortijdig schoolverlaten (ja of nee).

• Koop- of huurwoning (wel/geen huurtoeslag)

Verder is in het onderzoek gekeken of de aanvrager op 31 december in het jaar voor dupering/selectie in een eigen woning of huurwoning woont en als hij/zij in een huurwoning woont of er wel of geen huurtoeslag ontvangen wordt. Meer specifiek worden de volgende categorieën onderscheiden:

  1. Eigen woning
  2. Huurwoning met huurtoeslag
  3. Huurwoning zonder huurtoeslag
  4. Institutioneel of onbekend huishouden

• Huishoudensinkomen

Een ander kenmerk rondom de sociaaleconomische situatie dat is bekeken in dit onderzoek, is het besteedbaar huishoudensinkomen in het jaar voor dupering/selectie. Het besteedbaar inkomen van een huishouden bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e), premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden, premies ziektekostenverzekeringen, en belastingen op inkomen en vermogen. Om een zinvolle vergelijking te maken tussen verschillende soorten huishoudens wordt gekeken naar het gestandaardiseerde huishoudensinkomen. Dit betekent dat inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar gemaakt worden. Hiervoor worden equivalentiefactoren gebruikt die rekening houden met het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. Voor dit onderzoek wordt gewerkt met kwintielen:

  1. 20 procent huishoudens met de laagste inkomens
  2. Tweede 20 procent
  3. Derde 20 procent
  4. Vierde 20 procent
  5. 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens
  6. Onbekend

• Vermogen van het huishouden

Het vermogen van een huishouden is het saldo van de bezittingen en de schulden in het jaar voor dupering/selectie. Voor bezittingen van het huishouden wordt gekeken naar de totale waarde aan bank- en spaartegoeden en effecten, obligaties en aandelen, de eigen woning, ondernemingsvermogen en de overige bezittingen van een huishouden. De schulden betreffen de hypotheekschuld van de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden, de financieringen van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden voor de financiering van de tweede woning of ander onroerend goed. In dit onderzoek worden de volgende categorieën onderscheiden:

  1. Minder dan 0 euro (meer schulden dan bezittingen)
  2. 0 tot 50 duizend euro
  3. 50 duizend euro of meer
  4. Onbekend

• Belangrijkste inkomensbron van het huishouden

Hiervoor wordt gekeken naar de bron waaruit een huishouden het meeste inkomen ontvangen heeft in het jaar voor dupering/selectie. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:

  1. Loon als werknemer
  2. Inkomen uit eigen onderneming
  3. Bijstandsuitkering en/of uitkering overige sociale voorzieningen46)
  4. Werkloosheidsuitkering
  5. Arbeidsongeschiktheid-/ziektewetuitkering47)
  6. Onbekend inkomen of overig inkomen (inkomen uit vermogen, studiefinanciering of pensioenuitkering).

• Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden

Per 1 september 2009 is de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering in werking getreden. In het kader van deze wet worden wanbetalers opgespoord. Hiervoor doen zorgverzekeraars opgave aan het CAK (tot 2016 was dit aan het Zorginstituut Nederland) van hun verzekerden met een premieachterstand van ten minste zes maanden. Het CAK int vervolgens een bestuursrechtelijke premie (dat wil zeggen een verhoogde premie) door middel van inhouding op het loon of de uitkering (bronheffing). Als bronheffing niet (geheel) mogelijk is, wordt de premie met behulp van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) geïncasseerd. Wanbetalers van de zorgverzekeringswet zijn personen die minimaal 6 maanden geen premie voor hun basisverzekering betaald hebben, op peildatum in de Basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven, aangemeld zijn bij het CAK, in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en 18 jaar of ouder zijn. Voor dit onderzoek is gekeken of de aanvrager zelf en/of zijn/haar huishoudleden in het jaar voor dupering/selectie geregistreerd stonden als wanbetaler van de zorgverzekeringswet (ja of nee).

• WSNP-traject

Hiervoor wordt gekeken of personen al dan niet een traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden hadden lopen. Dit zijn door de rechter uitgesproken trajecten van schuldsanering die personen in een problematische schuldsituatie de mogelijkheid bieden om schuldenvrij te worden. Tijdens het schuldsaneringstraject betaalt de schuldenaar onder toezicht van een bewindvoerder en volgens een strikt regime zoveel mogelijk van de schulden af. Daarbij wordt de medewerking van schuldeisers afgedwongen. Er zijn meerdere voorwaarden. Zo mogen er geen nieuwe schulden gemaakt worden. Als de schuldenaar zich aan de afspraken heeft gehouden kan de rechter na drie jaar een zogeheten schone lei verlenen waarna restschulden niet meer opeisbaar zijn. Er wordt gekeken of iemand in het huishouden van de aanvrager (inclusief de aanvrager zelf) wel of niet een dergelijk traject had lopen in het jaar voor dupering/selectie.

Zorggebruik

• Ontvangen GGZ

Hierbij is gekeken of personen één of meer vormen van curatieve (geneeskundige) geestelijke gezondheidszorg (GGZ) in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben ontvangen (zorg die door de basisverzekering vergoed wordt).48)  Krijgt de verzekerde een voorschrift mee voor bijvoorbeeld een geneesmiddel, dan valt deze zorg buiten de GGZ maar onder de farmaceutische zorg. Voor dit onderzoek is gekeken naar de aanvrager en naar eventuele huishoudleden die in het jaar voor dupering in het huishouden van de aanvrager zaten. Van deze personen (aanvrager plus eventuele overige huishoudleden) is in kaart gebracht of zij in de 3 jaar voor dupering/selectie al dan niet GGZ ontvangen hebben.

• Gebruik psychofarmaca bij huishoudleden

Om meer zicht te krijgen op het geestelijk welbevinden van personen (en de aanwezigheid van eventuele problemen op dit gebied in het huishouden) wordt gekeken naar gebruik van psychofarmaca. Psychofarmaca zijn medicijnen die ingezet worden bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen en psychologische problemen. Meer specifiek wordt gekeken of personen de volgende medicijnen gebruiken (of in ieder geval voorgeschreven en vergoed hebben gekregen): Antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa, antidepressiva en psychostimulantia (middelen voor adhd en nootropica). Er wordt gekeken of deze medicijnen in de 3 jaar voor dupering/selectie zijn verstrekt aan huishoudleden die in het jaar voor dupering in het huishouden van de aanvrager zaten en/of de aanvrager zelf (ja of nee).

• Gebruik medicijnen bij verslavingen

Als laatste kenmerk rondom medicijngebruik wordt gekeken of mensen al dan niet gebruik maken van medicijnen die samenhangen met verslavingen (middelen bij alcoholverslaving en opioïdverslaving). Ook hier wordt gekeken of personen die in het jaar voor dupering/selectie in hetzelfde huishouden woonden als de aanvrager en/of de aanvrager zelf deze medicijnen verstrekt hebben gekregen in de 3 jaar voor dupering/selectie (ja of nee).

• Wmo-gebruik bij huishouden

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Het omvat ondersteuning binnen het kader van de Wmo 2015 geleverd in de vorm van een product of dienst die is afgestemd op de wensen, persoonskenmerken, mogelijkheden en behoeften van een individu. Wmo-maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingedeeld in de volgende hoofdgroepen:

  • Ondersteuning thuis (begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, overige ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin, dagbesteding, overige groepsgerichte ondersteuning en overige maatwerkarrangementen).
  • Hulp bij het huishouden.
  • Verblijf en opvang (beschermd wonen, opvang, spoedopvang en overige beschermd wonen en opvang).
  • Hulpmiddelen en diensten (woondiensten, vervoersdiensten, rolstoelen, vervoervoorzieningen, woonvoorzieningen en overige hulpmiddelen).

Voor dit onderzoek is gekeken of minimaal één huishoudlid die in het jaar voor dupering in het huishouden van de aanvrager zat (inclusief de aanvrager zelf) in het jaar voor dupering gebruik gemaakt heeft van een Wmo-voorziening. Er zijn vanaf 2015 gegevens over Wmo beschikbaar. In dit onderzoek wordt gekeken naar kenmerken vóór dupering. Dit betekent dat Wmo enkel meegenomen kan worden voor de cohortjaren 2016 tot en met 2018.

• Licht verstandelijk beperking (LVB) registratie aanvrager en eventuele partner

In het onderzoek is ook gekeken of de aanvrager en/of een eventuele partner een licht verstandelijk beperking heeft. Volgens de gebruikte operationalisatie is sprake van een lichtverstandelijke beperking wanneer een persoon voldoet aan tenminste een van de volgende eisen: ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering met een diagnose met betrekking tot een licht verstandelijke beperking of heeft een WSW-indicatie.49) Er wordt, ook bij dit kenmerk, gekeken naar het jaar voor dupering/selectie.

• Registratie als verdachte binnen het huishouden

Tot slot is gekeken of huishoudleden die in het jaar voor dupering/selectie in het huishouden van de aanvrager zitten (inclusief de aanvrager zelf) ergens in de 3 jaar voor dupering/selectie geregistreerd zijn geweest als verdachte van het plegen van een misdrijf (ja of nee). Het betreft personen die geregistreerd zijn in het registratiesysteem Basis Voorziening Handhaving van de politie. Een persoon wordt door de politie geregistreerd als verdachte als een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf bestaat.

38)Zie voor de gemiddelde leeftijd waarop personen in Nederland een eerste kind krijgen: https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-bevolking/levensloop/kinderen-krijgen (cbs.nl). In uitzonderlijke gevallen is de leeftijd waarop iemand een kind heeft gekregen onwaarschijnlijk volgens de gebruikte administratieve bronnen (bijvoorbeeld jonger dan 10 jaar of ouder dan 55 jaar). Deze personen zijn bij onbekend ingedeeld.
39)Een op het huwelijk lijkende relatie tussen twee personen vastgelegd in een akte van de Burgerlijke Stand.
40)Het CBS hanteert een afwegingskader om te bepalen of migratieachtergrond meegenomen kan worden in onderzoeken. Dit kan enkel als er inhoudelijke en methodologische overwegingen zijn om dit te doen. Vanwege het gegeven dat nationaliteit een rol gespeeld heeft bij de toeslagenaffaire heeft de interne expertgroep gebruik van migratieachtergrond voor dit onderzoek toegestaan.
41)https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2022/07/cbs-introduceert-nieuwe-indeling-bevolking-naar-herkomst.
42)Nederland is opgedeeld in 42 jeugdregio’s om de bovenlokale samenwerking op het gebied van jeugdhulp te bevorderen. De hoeveelheid beschikbare data staat een uitsplitsing naar zo’n groot aantal regio’s niet toe, daarom is gekozen voor een uitsplitsing naar de 12 provincies.
43)De betreffende woongemeente is afgeleid op 31 december op t-1. Voor zowel de gemeentelijke indeling als voor de mate van stedelijkheid is naar gegevens van 2021 gekeken.
44) Het gaat in dit onderzoek om aanvragers van kinderopvangtoeslag. Voor dit onderzoek is gekeken naar de situatie van aanvragers op één moment (dit om een goede vergelijking te kunnen maken). Namelijk het moment zo dicht mogelijk voor het jaar van dupering/selectie (in dit geval 31 december op t -1). Het kan daarom zijn dat personen op dit specifieke moment geen kinderen in het huishouden hadden (bijvoorbeeld omdat de kinderen verhuisd zijn of omdat relaties verbroken zijn).
45) Deels geldt dit ook voor ouders van hetzelfde geslacht.
46)Wat betreft bijstand gaat het om een uitkering in het kader van de Algemene Bijstandswet (ABW) of de Wet werk en bijstand (WWB). Tot de sociale voorzieningen overig worden gerekend:

  • uitkeringen Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
  • uitkeringen Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
  • uitkering Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
  • uitkeringen Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)
  • uitkeringen Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK)
  • uitkeringen Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong)
  • uitkeringen m.b.t. de Toeslagenwet
  • oorlogs- en verzetspensioenen.

47)Hier vallen meerdere uitkeringen onder zoals:

  • de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
  • de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
  • de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)
  • de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

48)Vanwege een andere indeling van de geestelijke gezondheidszorg zijn voor verschillende jaren verschillende data/metingen gebruikt. Tot en met 2013 is voor operationalisatie van GGZ gekeken naar de kosten die voor een persoon gemaakt en vergoed zijn, in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw), voor de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De kosten voor tweedelijns geestelijke gezondheidszorg omvatten: kosten van diagnosebehandelingcombinaties (DBC's) GGZ met verblijf (al dan niet met behandeling), kosten van DBC's GGZ zonder verblijf (bij instellingen of zelfstandig gevestigden), kosten van persoonsgebonden budgetten (PGB) GGZ en kosten van overige GGZ-zorg. Vanaf 2014 is gekeken naar de kosten voor generalistische basis en gespecialiseerde GGZ die voor een persoon gemaakt en vergoed zijn, in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) waarbij zowel gekeken wordt naar de behandeling van patiënten met lichte tot matige, niet-complexe psychische problemen of mensen met stabiele chronische problematiek en naar behandeling plaats van patiënten met ernstige of complexe psychische problemen. Vanaf 1 januari 2015 bevat deze post ook kosten gemaakt in de langdurige GGZ.
49)Een indicatie in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Iemand met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking kan niet zonder meer solliciteren naar een baan in de sociale werkvoorziening. Deze persoon moet zich eerst aanmelden voor onderzoek. Het UWV Werkbedrijf voert het onderzoek uit. Bij positieve uitslag krijgt de persoon een WSW-indicatie. In de standaard CBS-definitie wordt voor licht verstandelijk beperking ook gekeken of een persoon een Wlz-Indicatie (Wet langdurige zorg) in het zorgprofiel licht verstandelijk gehandicapt heeft. De Wlz geldt echter pas sinds 2015. Om de meting van dit kenmerk gelijk te houden in de verschillende cohorts is dit deel niet meegenomen in dit onderzoek.