De Nederlandse sporteconomie 2019

Samenvatting

Een samenleving zonder sport is moeilijk voor te stellen. Sport kan geassocieerd worden met gezondheid, vermaak, bloed, zweet en tranen, medailles en toejuichingen. Het kan geassocieerd worden met mooie stadions, fancy sportschoenen en voedingssupplementen. Sport kan zelfs geassocieerd worden met bier, politie en televisie kijken. Sport, met andere woorden, is een veelzijdig fenomeen dat vanuit talloze invalshoeken kan worden bekeken. De voorliggende satellietrekening sport, die in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is samengesteld, brengt al deze facetten onder één noemer, namelijk de bijdrage van sport aan de Nederlandse economie. De satellietrekening sport maakt het mogelijk de sporteconomie te vergelijken met de totale Nederlandse economie en binnen de sporteconomie zelf de bijdragen van de verschillende sportgoederen en -diensten en bedrijfstakken. De sporteconomie is hier grofweg gedefinieerd als het sporten zelf, de goederen en diensten die nodig zijn om te kunnen sporten (bijvoorbeeld sportkleding) én datgene dat voortvloeit uit het bestaan van het fenomeen sport (bijvoorbeeld sportuitzendingen op televisie).

Deze samenvatting bevat de belangrijkste conclusies over de periode 2006-2019. Deze betreffen vooral de ontwikkeling op hoofdlijnen van de sporteconomie versus de totale economie. Daarnaast wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen van 2019 ten opzichte van 2015. Deze richten zich iets meer op de ontwikkelingen binnen de sporteconomie.

I. Sporteconomie: 2006-2019

Aandeel sporteconomie in totale economie stabiel

Voor de sporteconomie als geheel geldt ruwweg dat de ontwikkeling van de belangrijkste macro-economische grootheden zoals binnenlandse productie, economische omvang (toegevoegde waarde) en werkgelegenheid, redelijk gelijke tred hielden met de ontwikkeling van de totale economie. Het aandeel van sport in het bruto binnenlands product (bbp) bedroeg in deze periode – met uitzondering van de jaren 2010 en 2019 (1,1 procent) – 1,0 procent. Het aandeel van sport in de werkgelegenheid was zowel in 2006 als in 2019, 1,4 procent. In absolute zin namen de macro-economische grootheden uiteraard wel toe. Zo steeg de toegevoegde waarde van de sporteconomie van 5,7 miljard euro in 2006 tot 8,8 miljard euro in 2019. De werkgelegenheid nam toe van 130 duizend werkzame personen in 2006 tot 150 duizend werkzame personen in 2019.

De toename van de toegevoegde waarde van de sporteconomie werd over de gehele periode bezien in gelijke mate gedragen door een toename van de sport- en fitnessdiensten zelf en de hier aan gerelateerde goederen en diensten. Het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie in de sporteconomie was zowel in 2006 als in 2019 dan ook 18 procent. In 2012 was het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie met 22 procent het hoogst.

Aandeel invoer in aanbod neemt toe

Het aanbod van sportgoederen en -diensten bestaat uit de binnenlandse productie en de invoer. In de periode 2006-2019 is het aandeel van de invoer in dit aanbod toegenomen van 13 procent tot 17 procent. Een aanzienlijk deel van deze invoer is echter niet bestemd voor binnenlands gebruik, maar wordt weer uitgevoerd (wederuitvoer). Wederuitvoer betreft goederen die weliswaar door Nederland worden uitgevoerd, maar die niet in Nederland zijn geproduceerd. In de regel draagt binnenlandse productie van goederen en diensten meer bij aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, dan wederuitvoer. Het is met name de handels- en vervoerssector die aan deze wederuitvoer verdient. Voor een deel is deze toenemende in- en wederuitvoer dan ook de verklaring voor het grote en toenemende aandeel van de handels- en vervoerssector in de sporteconomie. In 2019 was het aandeel van de bedrijfstak handel in de sporteconomie 17 procent. Hiermee was het na onderwijs en de bedrijfstak sport en recreatie zelf, de belangrijkste bedrijfstak binnen de sporteconomie.

Consumptie huishoudens en wederuitvoer aanjagers sporteconomie

Het aandeel van sport in de consumptieve bestedingen van huishoudens varieert in de periode 2006-2019 van 2,8 procent in de jaren 2006 en 2008 tot 3,3 procent in 2019. Dit aandeel is in de loop van de jaren dus wat toegenomen. Omgerekend per huishouden kwam dit in 2019 neer op zo’n kleine 1 500 euro per jaar. Ook het aandeel van de sporteconomie in de wederuitvoer nam in de loop van de jaren toe van 0,6 procent in 2006 tot 0,9 procent in 2019. De toename van de aan sport gerelateerde consumptie van de overheid en de uitvoer uit binnenlandse productie, bleven hierbij achter.

Macro-economische indicatoren sporteconomie (samenvatting)
2006201020152019
Sporteconomie1)
Bruto binnenlands product (marktprijzen) (bbp) (mln euro)5 7306 6407 0608 790
Aantal werkzame personen (x 1 000)130130130150
Arbeidsvolume werkzame personen (x 1000 arbeidsjaren)10010090110
Aandeel sporteconomie
Bruto binnenlands product (marktprijzen) (bbp) (%)1,01,11,01,1
Aantal werkzame personen (%)1,51,51,41,5
Arbeidsvolume werkzame personen, in arbeidsjaren (%)1,41,41,31,4
1)  Alle waarden over de sporteconomie zijn afgerond op tientallen miljoenen euro's dan wel tien duizendtallen.

II Sporteconomie: 2015-2019

Sport- en fitnessdiensten belangrijkste goederengroep

De waarde van het totale aanbod van sportgoederen en -diensten in 2019 bedroeg 18,1 miljard euro. Een vijfde deel van dit totale aanbod van sportgoederen en -diensten bestond in 2019 uit sport- en fitnessdiensten (22 procent in 2015). Daarna volgden horecadiensten (15 procent), onderwijs (11 procent) en de handels- en vervoersmarges (11 procent). Van deze goederengroepen namen de horecadiensten van 2019 op 2015 het meeste toe; van 1,6 miljard euro naar 2,8 miljard euro. Het betreft hier aan sport, sportevenementen en sportieve vakanties gelieerde horecadiensten, eten en drinken maar ook overnachtingen.

Het grote aanbod van genoemde goederen en diensten vertaalt zich in het belang van de bedrijfstakken die deze goederen en diensten (overwegend) voortbrengen, in de sporteconomie. In 2019 was de bijdrage van de bedrijfstak onderwijs aan de sporteconomie het grootst (22 procent), gevolgd door de bedrijfstak sport en recreatie zelf (18 procent), handel (17 procent) en de horeca (15 procent). Omgekeerd betekende dit voor de horeca dat in 2019 acht procent van de toegevoegde waarde aan sport gelieerd was.

Bestedingen sport voor 61 procent consumptie door huishoudens

In 2019 bedroegen de uitgaven van huishoudens aan sportgoederen en -diensten 11,7 miljard euro (9,1 miljard euro in 2015). Dit was goed voor 61 procent van de totale bestedingen aan sportgoederen en -diensten (59 procent in 2015). Samen met de wederuitvoer was de consumptie van huishoudens ook de grootste aanjager van de toename van het gebruik van sportgoederen en -diensten.

De belangrijkste uitgaven van huishoudens waren de uitgaven aan sport- en fitnessdiensten, gevolgd door de uitgaven aan horecadiensten, sportkleding en sportartikelen. Onderwijs, medische diensten en logischerwijze overheidsgoederen en -diensten zelf, worden (deels) geconsumeerd door de overheid. Het betreft hier diensten die uit algemene middelen worden gefinancierd en door de overheid namens de huishoudens worden geconsumeerd. In de praktijk zijn het wel vaak ‘gewone’ personen die deze diensten daadwerkelijk consumeren, bijvoorbeeld bewegings- en sportonderwijs en aan sport gerelateerde zorg.

Consumptie goederen en diensten sporteconomie, 2019
 Huishoudens (incl. IZW) (% van totaal consumptie)Overheid (% van totaal consumptie)
Diensten m.b.t. sport, fitness en recreatie251
Horecadiensten190
Onderwijs014
Overheidsgoederen en -diensten08
Sportkleding en ander -textiel70
Sportartikelen60
Reisbemiddeling en -verzekeringen40
Motorbrandstoffen40
Medische diensten12
Media20
Benodigdheden paardensport20
Vervoermiddelenen20
Openbaar vervoer10
Sportvoeding en -drank10
Geneesmiddelen00
Reparatie van sportartikelen en
- vervoermiddelen
00