De Nederlandse sporteconomie 2019

2. De sporteconomie in macro-economisch perspectief

In dit hoofdstuk wordt de sporteconomie beschreven vanuit een macro-economisch perspectief. Eerst wordt een vergelijking gemaakt met de Nederlandse economie als geheel. Daarbij wordt duidelijk dat de sporteconomie in de periode 2006-2019 nagenoeg net zo snel gegroeid is als de totale Nederlandse economie.2) Deze groei wordt in min of meer gelijke mate gedragen door de toename van de bestedingen aan sport- en fitnessdiensten en de toename van de bestedingen aan sport gerelateerde goederen en diensten. De werkgelegenheid in de sporteconomie is in absolute zin toegenomen, maar bedroeg zowel in 2006 als in 2019 1,4 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland. In de tweede paragraaf zullen enkele meer structurele karakteristieken van de sporteconomie zelf uiteengezet worden aan de hand van cijfers over 2019. Daaruit blijkt dat de bedrijfstak onderwijs de belangrijkste bijdrage levert aan de sporteconomie. 

2.1 Sport en de Nederlandse economie

Aandeel sporteconomie stabiel

In 2019 bedroeg de bruto toegevoegde waarde van de sporteconomie 7,6 miljard euro. Dit is 23 procent meer dan in 2015. Deze toename is veroorzaakt door de productie en de daarmee gepaard gaande toegevoegde waarde van aan sport gerelateerde goederen en diensten (+ 25 procent) en in mindere mate door een toename van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak sport en recreatie zelf (+ 12 procent). Het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie in de sporteconomie is dan ook afgenomen van 20 procent in 2015 tot 18 procent in 2019. Over de gehele periode 2006-2019 bezien was de toename van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak sport en recreatie praktisch gelijk (+ 50 procent) aan die van de andere bedrijfstakken (+ 47 procent). In 2006 was het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie in de sporteconomie dan ook net zo groot als in 2019, te weten 18 procent. In 2012 was het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie in de sporteconomie het hoogst (22 procent). Een toename van 50 procent over een periode van 13 jaar komt overeen met een cumulatief jaarlijks groeipercentage van 3,2 procent.
Al met al was en is het aandeel van aan sport gerelateerde goederen en diensten binnen de sporteconomie beduidend groter dan het aandeel van het primaire sporten zelf.

Sporteconomie goed voor 1,1 procent van het bbp

In 2019 was het aandeel van de sporteconomie als geheel in de totale bruto toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken 1,1 procent. Dit is iets meer dan in 2015 (1,0 procent). Tussen 2015 en 2019 groeide de sporteconomie dus net iets meer dan de gehele economie. Over de gehele periode 2006-2019 was het aandeel van de sporteconomie vaker 1,0 procent dan 1,1 procent. De groei van de sporteconomie als geheel houdt dus min of meer gelijke tred met die van de totale economie (zie de samenvattende tabel 2.1.5 in dit hoofdstuk).
Ter referentie: het aandeel in de totale economie voortvloeiend uit soortgelijke satellietrekeningen voor cultuur en media en toerisme is respectievelijk 3,5 procent (CBS 2021) en 4,4 procent (Bron: StatLine).

2.1.1 Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) sporteconomie
 Sport en recreatie (mln euro)Overige bedrijfstakken (mln euro)
20069214252
200810934531
201012394761
201213134704
201512275001
201913796257

Aandeel binnenlandse productie in totale aanbod neemt af

Het totale aanbod van aan sport gerelateerde goederen en diensten in 2019 bedroeg 18,1 miljard euro. Dit is een toename van 23 procent ten opzichte van 2015. Over de gehele periode 2006-2019 nam het aanbod van sportgoederen en -diensten met 54 procent toe.
Het aanbod van goederen en diensten bestaat uit de binnenlandse productie van deze goederen en diensten en de invoer. Het aanbod uit binnenlandse productie nam van 2019 op 2015 toe met 22 procent. Deze toename werd grotendeels veroorzaakt door een toename van de horecadiensten, de sport- en fitnessdiensten en de handels- en vervoersmarges. Van het totale aanbod aan sportgoederen en -diensten in 2019 kwam 83 procent uit binnenlandse productie (84 procent in 2015). Voor Nederland als geheel was dat 73 procent. Het aandeel van de binnenlandse productie in de sporteconomie is hoog omdat de sporteconomie, meer dan de gehele economie, bestaat uit diensten die nu eenmaal minder vaak worden ingevoerd dan goederen.

De invoer van aan sport gerelateerde goederen en diensten nam van 2019 op 2015 met 31 procent toe. Het aandeel van de invoer in het totale aanbod van sportgoederen en -diensten is van 2019 op 2015 toegenomen van 16 naar 17 procent. De belangrijkste producten bij de invoer zijn sportkleding en ander -textiel, sportartikelen en vervoermiddelen (w.o. sportfietsen). Bij het gebruik van deze goederen zal blijken dat met name van de sportartikelen en de sportkleding een groot deel weer wordt uitgevoerd (wederuitvoer). Wederuitvoer is de uitvoer van goederen die niet in Nederland zijn geproduceerd. Het is voornamelijk de handels- en vervoerssector die hier geld aan verdient. De uitvoer van vervoermiddelen betreft wél substantiële uitvoer uit binnenlandse productie. Over de gehele periode 2006-2019 is het aandeel van de binnenlandse productie in het totale aanbod van sportgoederen en -diensten afgenomen van 87 procent naar 83 procent. Dit onderscheid is van belang omdat binnenlandse productie van goederen en diensten in de regel meer bijdraagt aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid dan wederuitvoer.

2.1.2 Aanbod goederen en diensten sporteconomie (basisprijzen)
 Binnenlandse productie (mln euro)Invoer (mln euro)
2006101891571
2008110741678
2010115221740
2012115231631
2015122602404
2019149523155

Consumptie huishoudens stijgt met 29 procent

Het totale gebruik van sportgoederen en -diensten in 2019 bedroeg 19,3 miljard euro. Dit is 24 procent meer dan in 2015. Het verschil in waarde tussen het totale aanbod en het totale gebruik van sportgoederen en -diensten wordt veroorzaakt door een verschil in waardering. Het aanbod wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit is de prijs zoals de producent die ervaart. Deze prijs is lang niet altijd gelijk aan de prijs die de afnemer ervoor betaalt. Het verschil wordt gevormd door de productgebonden belastingen waaronder de btw (+) en subsidies (-). In 2019 was dit saldo 1,2 miljard euro.
Het gebruik van sportgoederen en -diensten bestond in 2019 voor 61 procent uit consumptie door huishoudens. In vergelijking met 2015 is deze consumptie met 29 procent toegenomen en bedroeg 11,7 miljard euro in 2019. Omgerekend per huishouden is dit een kleine 1 500 euro per jaar. De belangrijkste uitgaven van huishoudens aan sportgoederen en -diensten bestaan naast de uitgaven aan sport- en fitnessdiensten zelf, uit uitgaven aan horecadiensten, sportkleding en sportartikelen. Het aandeel van de consumptie van sportgoederen en -diensten in de totale consumptie van de Nederlandse huishoudens in 2019 was 3,3 procent (2,9 procent in 2015).

Van het totale gebruik van sportgoederen en -diensten werd 18 procent uitgevoerd. Dit was in 2015 17 procent. Met name de uitvoer van sportkleding, sportartikelen en vervoermiddelen (w.o. sportfietsen) is toegenomen. Zoals bij de invoer reeds gememoreerd betreft de uitvoer van sportkleding en sportartikelen vooral wederuitvoer. De uitvoer van vervoermiddelen komt wel voor een substantieel uit binnenlandse productie. De totale uitvoer van sportgoederen en -diensten bestond in 2019 voor 71 procent uit wederuitvoer. Dit is veel hoger dan voor de totale economie waar de uitvoer maar voor ruim een derde deel (38 procent) uit wederuitvoer bestaat. Het aandeel van sportgoederen en -diensten in de uitvoer van de totale Nederlandse economie in 2019 bedroeg 0,5 procent (0,5 procent in 2015). Voor de uitvoer uit binnenlandse productie en wederuitvoer waren deze aandelen in 2019 respectievelijk 0,2 en 0,9 procent (zie ook tabel 2.1.5 in dit hoofdstuk).

2.1.3 Gebruik goederen en diensten sporteconomie (aankoopprijzen)
 Consumptie huishoudens (incl. izw's) (mln euro)Consumptie overheid (mln euro)Uitvoer (mln euro)Investeringen en voorraadverandering (mln euro)
2006761527491563390
2008811530761669475
2010841533271683476
2012841133081716329
2015906835052612313
20191166937563461374

Over de gehele periode 2006-2019 kwam de toename van de bestedingen aan sportgoederen en -diensten vooral voor rekening van de wederuitvoer en de consumptie van huishoudens. De consumptie van de overheid en de uitvoer uit binnenlandse productie bleven hierbij achter. Het aandeel van de consumptie van sportgoederen en -diensten in de totale consumptie van huishoudens nam ook toe van 2,8 procent in 2006 tot 3,3 procent in 2019.

Werkgelegenheid sporteconomie toegenomen

Het aantal werkzame personen in de sporteconomie in 2019 was 150 duizend (130 duizend in 2015). Dit is een toename van 15 procent en het is goed voor een aandeel van 1,5 procent in het totale aantal werkzame personen in Nederland (1,4 procent in 2015). Het aantal werkzame personen in de sporteconomie nam in deze periode dus iets meer toe dan het totale aantal werkzame personen in Nederland. Het aantal arbeidsjaren (of voltijdequivalenten) werkzaam in de sporteconomie nam van 2019 op 2015 toe van 90 duizend naar 110 duizend; een toename van 15 procent. Het aandeel van de sporteconomie in het totale arbeidsvolume in Nederland nam hiermee toe van 1,3 procent in 2015 tot 1,4 procent in 2019.
Over de gehele periode 2006-2019 is het arbeidsvolume in de sport toegenomen van 100 duizend arbeidsjaren naar 110 duizend arbeidsjaren (+ 14 procent). Binnen dit arbeidsvolume van de sporteconomie is het aandeel van de werknemers in de loop der jaren iets afgenomen; van 86 procent in 2006 naar 82 procent in 2019.3) Het aandeel van de zelfstandigen (meewerkende eigenaren, zzp’ers e.d.) is dus toegenomen van 14 procent in 2006 tot 18 procent in 2019. Dit is overigens vergelijkbaar met de ontwikkeling binnen het totale arbeidsvolume in Nederland waar het aandeel van de zelfstandigen ook toenam van 15 procent in 2006 tot 17 procent in 2019 (zie ook tabel 2 in de tabellenset).

2.1.4 Werkgelegenheid in de sporteconomie in arbeidsjaren
 Werknemers (mln euro)Zelfstandigen (mln euro)
20068214
20088414
20108415
20128015
20157816
20198920

Merk op dat de cijfers over de werkgelegenheid in de sporteconomie slechts betrekking hebben op betaalde arbeidskrachten, terwijl de arbeidsinzet in delen van de sporteconomie meer dan bij andere bedrijfstakken, beïnvloed wordt door een omvangrijke inzet van vrijwilligers (zie kader).

2.1.5 Macro-economische indicatoren sporteconomie
2006201020152019
Sporteconomie1)
Toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) (mln euro)5 1706 0006 2307 640
Bruto binnenlands product (marktprijzen) (mln euro)5 7306 6407 0608 790
Binnenlandse productie (mln euro)10 19011 52012 26014 950
Invoer (mln euro)1 5701 7402 4003 160
Finale bestedingen (mln euro)12 32013 90015 50019 260
Consumptie huishoudens (incl izw's) (mln euro)7 6108 4109 07011 670
Consumptie overheid (mln euro)2 7503 3303 5103 760
Totaal uitvoer (mln euro)1 5601 6802 6103 460
Uitvoer uit binnenlandse productie (mln euro)6806409101 010
Wederuitvoer (mln euro)8901 0401 7102 450
Aantal werkzame personen (x 1 000)130130130150
Arbeidsvolume werkzame personen (x 1000 arbeidsjaren)10010090110
Aandeel sporteconomie
Toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) (%)1,01,11,01,1
Bruto binnenlands product (marktprijzen) (%)1,01,11,01,1
Binnenlandse productie (%)1,01,00,91,0
Invoer (%)0,40,40,50,5
Finale bestedingen (%)1,31,31,31,4
Consumptie huishoudens (incl izw's) (%)2,83,02,93,3
Consumptie overheid (%)2,02,02,01,9
Totaal uitvoer (%)0,40,40,50,5
Uitvoer uit binnenlandse productie (%)0,30,20,20,2
Wederuitvoer (%)0,60,60,80,9
Aantal werkzame personen (%)1,51,51,41,5
Arbeidsvolume werkzame personen (%)1,41,41,31,4
1) Alle waarden over de sporteconomie zijn afgerond op tientallen miljoenen euro's dan wel tien duizendtallen.

In tabel 2.1.5 is het aandeel van de sporteconomie in de verschillende nationale macro-totalen nog eens samengevat. Het aandeel van de aan sport gerelateerde consumptieve bestedingen door huishoudens (3,3 procent) is veel groter dan het aandeel van de aan sport gerelateerde productie (1,0 procent). Dit komt door het feit dat in de sporteconomie – in tegenstelling tot de gehele economie – geen productie wordt opgenomen die als input dient voor een andere bedrijfstak (intermediair verbruik). Een voorbeeld hiervan is de productie van rubber dat wordt gebruikt om een fietsband te maken. Het aanbod en gebruik binnen de sporteconomie bestaat enkel uit goederen en diensten die worden aangeschaft door een eindgebruiker (in termen van de nationale rekeningen: finale bestedingen).4),5)  Omdat de consumptie van huishoudens tot de finale bestedingen wordt gerekend, wordt wel alle consumptie van aan sport gerelateerde goederen en diensten door huishoudens meegenomen. In die zin is het niet verrassend dat het aandeel sport in de productiewaarde lager uitvalt. Deze zelfde ‘ongelijkheid’ geldt voor de consumptie van de overheid maar weer niet voor de in- en uitvoer. Voor deze laatste twee grootheden geldt ook dat binnen de sporteconomie alleen de in- en uitvoer wordt meegenomen voor zover bestemd voor finale bestedingen in Nederland of in het buitenland.

2.2 Structuur van de sporteconomie

Vijfde deel aanbod sporteconomie bestaat uit sport- en fitnessdiensten

In de voorgaande paragraaf is het aanbod van sportgoederen en -diensten door de jaren heen vergeleken. In figuur 2.2.1 is het aanbod van sportgoederen en -diensten voor 2019 gedetailleerd naar goederengroep en herkomst. De waarde van het totale aanbod van sportgoederen en -diensten in 2019 bedroeg zoals gezegd 18,1 miljard euro. De sport- en fitnessdiensten besloegen 20 procent (22 procent in 2015) van dit totale aanbod en waren hiermee de grootste goederengroep. Andere belangrijke categorieën binnen de sporteconomie zijn horecadiensten (15 procent) en onderwijs (bewegings- en sportonderwijs; 11 procent). Daarna volgen de door de groothandel, detailhandel en vervoerders geleverde diensten (11 procent).6)

Voor de goederengroepen die het karakter van diensten hebben is het aandeel van de invoer veelal gering. Dit geldt bijvoorbeeld voor de sport- en fitnessdiensten zelf, maar ook voor het onderwijs en de overheidsgoederen en -diensten op het terrein van sport. De invoer van sportgoederen en -diensten bestaat praktisch volledig uit de goederengroepen sportkleding, sportartikelen en vervoermiddelen. Ook van de geneesmiddelen, wat overigens niet zo’n belangrijke goederengroep is, komt het overgrote deel van het aanbod uit invoer. Een toename van de consumptie van bijvoorbeeld sportkleding leidt dus maar in beperkte mate tot een toename van de binnenlandse productie van sportkleding, maar vooral tot extra invoer en de daarmee gepaard gaande handels- en vervoersmarges.

2.2.1 Aanbod goederen en diensten sporteconomie, 2019
 Binnenlandse productie (% van totaal aanbod)Invoer (% van totaal aanbod)
Diensten m.b.t. sport, fitness en recreatie200
Horecadiensten150
Handels- en vervoersmarges110
Onderwijs110
Sportkleding en ander -textiel07
Overheidsgoederen en -diensten70
Sportartikelen05
Vervoermiddelenen23
Medische diensten30
Reisbemiddeling en -verzekeringen30
Benodigdheden paardensport20
Media20
Motorbrandstoffen20
Sportvoeding en -drank10
Bouwdiensten10
Geneesmiddelen01
Openbaar vervoer10
Reparatie van sportartikelen en
-vervoermiddelen
00

Gebruik sporteconomie voor 61 procent consumptie door huishoudens

In figuur 2.2.2 zijn de belangrijkste bestedingscategorieën van de sporteconomie weergegeven. Het grootste deel van alle sportgoederen en -diensten wordt geconsumeerd door de huishoudens (61 procent), 19 procent wordt geconsumeerd door de overheid, 13 procent betreft wederuitvoer van met name sportgoederen, vijf procent betreft uitvoer uit binnenlandse productie en de resterende twee procent zijn investeringen en voorraadverandering. Zo’n 80 procent van alle sportgoederen en -diensten wordt dus geconsumeerd door ofwel de huishoudens ofwel de overheid; 18 procent wordt uitgevoerd waarbij de waarde van de wederuitvoer aanmerkelijk groter is dan de waarde van de uitvoer uit binnenlandse productie.

2.2.2 Gebruik sporteconomie naar bestemming
 2019 (mld euro)2015 (mld euro)
Consumptie huishoudens (incl. izw's)11,79,1
Consumptie overheid3,83,5
Wederuitvoer2,41,7
Uitvoer uit binnenlandse productie10,9
Investeringen en voorraadverandering0,40,3

Overheidsconsumptie betreft vooral onderwijs

Zoals hiervoor gememoreerd wordt 19 procent van alle sportgoederen en -diensten geconsumeerd door de overheid. Uit figuur 2.2.3 blijkt dat dit vooral speelt bij de goederengroep onderwijs (w.o. lichamelijke opvoeding), medische diensten en logischerwijze de overheidsgoederen en -diensten zelf.


2.2.3 Consumptie goederen en diensten sporteconomie, 2019
 Huishoudens (incl. IZW) (% van totaal consumptie)Overheid (% van totaal consumptie)
Diensten m.b.t. sport, fitness en recreatie251
Horecadiensten190
Onderwijs014
Overheidsgoederen en -diensten08
Sportkleding en ander -textiel70
Sportartikelen60
Reisbemiddeling en -verzekeringen40
Motorbrandstoffen40
Medische diensten12
Media20
Benodigdheden paardensport20
Vervoermiddelenen20
Openbaar vervoer10
Sportvoeding en -drank10
Geneesmiddelen00
Reparatie van sportartikelen en
- vervoermiddelen
00

32 procent uitvoer is wederuitvoer sportkleding

Van de totale uitvoer van sportgoederen en -diensten is de wederuitvoer van sportkleding met 32 procent de grootste post, daarna volgt de wederuitvoer van sportartikelen (21 procent). Van de uitvoer uit binnenlandse productie zijn de vervoermiddelen, de benodigdheden paardensport en de sportvoeding en -drank het belangrijkste. Overall bestaat de totale uitvoer van de sporteconomie voor nog geen derde (29 procent) uit uitvoer van in Nederland geproduceerde goederen. De binnenlandse productie van goederen en diensten levert normaliter per eenheid product een grotere bijdrage aan de Nederlandse economie (toegevoegde waarde) dan de wederuitvoer van goederen diensten.

2.2.4 Uitvoer goederen en diensten sporteconomie, 2019
 Uitvoer uit binnenlandse productie (% van totaal uitvoer)Wederuitvoer (% van totaal uitvoer)
Sportkleding en ander -textiel132
Vervoermiddelenen1112
Sportartikelen221
Benodigdheden paardensport81
Sportvoeding en -drank52
Geneesmiddelen13
Media10
Overige goederen en diensten00

De sporteconomie per bedrijfstak

Naast het benoemen van de belangrijkste goederen en diensten binnen de sporteconomie en binnen de belangrijkste macro-economische grootheden (productie, consumptie, uitvoer e.d.) kan de sporteconomie ook gedetailleerd worden naar de verschillende bedrijfstakken die deze goederen en diensten produceren en zo bijdragen aan de toegevoegde waarde van de (sport)economie.

2.2.5 Aandeel verschillende bedrijfstakken in sporteconomie, 2019
 x (% van totaal bruto toegevoegde waarde sporteconomie)
Onderwijs22
Sport en recreatie18
Handel17
Horeca15
Openbaar bestuur en overheidsdiensten10
Gezondheids- en welzijnszorg5
Overige dienstverlening4
Industrie3
Informatie en communicatie2
Kunst, cultuur en kansspelen2
Vervoer en opslag1
Bouwnijverheid1
Landbouw, bosbouw en visserij1

Binnen de sporteconomie is de bedrijfstak onderwijs met een aandeel van 22 procent in de totale toegevoegde waarde van de sporteconomie, het grootste (24 procent in 2015). Het aandeel van de bedrijfstak sport en recreatie bedroeg 18 procent (20 procent in 2015). Het aandeel van de bedrijfstak handel is toegenomen van 16 procent in 2015 tot 17 procent in 2019. Dit komt door de toegenomen handel in sportkleding en sportartikelen en de daaruit voortvloeiende handelsmarges. Ook het aandeel van de bedrijfstak horeca in de sporteconomie is toegenomen van 11 procent naar 15 procent.

Omgekeerd kan nagegaan worden voor welke bedrijfstakken sport een substantieel deel bijdraagt aan de toegevoegde waarde: binnen de bedrijfstak sport en recreatie komt 46 procent van de toegevoegde waarde voort uit de productie van sportgoederen en -diensten waaronder het sporten zelf (was 47 procent in 2015).7) Acht procent van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak horeca kwam voort uit aan sport en sportevenementen gerelateerde omzet. Dit is een niet te verwaarlozen aandeel. Ook voor het onderwijs is de sporteconomie van meer dan marginaal belang: vijf procent van de toegevoegde waarde van het onderwijs was aan sport gerelateerd. Precies een procent van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak handel kwam voort uit aan sport gerelateerde omzet. Dus, hoewel de bedrijfstak handel wel een groot aandeel heeft binnen de sporteconomie, is sport voor de bedrijfstak handel zelf niet zo belangrijk.

2.2.6 Aandeel sporteconomie in verschillende bedrijfstakken, 2019
 % van bruto toegevoegde waarde (% van bruto toegevoegde waarde)
Horeca7,60
Onderwijs4,82
Kunst, cultuur en kansspelen2,81
Openbaar bestuur en overheidsdiensten1,46
Handel1,28
Gezondheids- en welzijnszorg0,54
Landbouw, bosbouw en visserij0,42
Informatie en communicatie0,41
Industrie0,25
Vervoer en opslag0,21
Bouwnijverheid0,16
Overige dienstverlening0,13

2) Als in dit rapport over groei of toename van de macro-economische grootheden wordt geschreven betreft het de nominale groei; dit in tegenstelling tot de nationale rekeningen waar groei veelal wordt uitgedrukt als volumemutatie (dus gecorrigeerd voor prijsmutaties).
3) Het aandeel sportverenigingen dat personeel in loondienst heeft was in 2018 13 procent (ook 13 procent in 2015; 17 procent in 2000) (Bron: StatLine).
4) Dit kan de overheid zijn, Nederlandse huishoudens of huishoudens in het buitenland (uitvoer).
5) Zie voor meer informatie de methodebeschrijving in de bijlage.
6) De handels- en vervoersmarges komen alleen voor aan de aanbodzijde van de sporteconomie. Aan de gebruikszijde, waar het gaat over de bestedingen, zijn de handels- en vervoersmarges verwerkt in de prijzen van de geleverde goederen en diensten.
7) De andere helft betreft de (niet aan sport gerelateerde) toegevoegde waarde van bedrijven uit sbi 93.2 zoals pretparken en kermissen en de toegevoegde waarde die gegenereerd is met de productie van goederen en diensten die niet binnen de Vilniusdefinitie vallen, zoals verhuur van gebouwen, reclame, investeringen in software in eigen beheer en oud papier.