Interlandelijke adoptie in Nederland

2. Jeugd: het opgroeien in een adoptiegezin in Nederland (versus in een gezin met biologische ouders)

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de woonsituatie tijdens de jeugd (paragraaf 2.1), de band met de (adoptie)ouders tijdens de jeugd (paragraaf 2.2), de beleving van de jeugd in het algemeen (paragraaf 2.3) en de ervaringen tijdens de schooltijd (paragraaf 2.4).

2.1 Woonsituatie tijdens de jeugd

Om inzicht te krijgen hoe respondenten hun jeugd hebben doorgebracht is onderzocht hoe de woonsituatie van geadopteerde personen was tijdens de jeugd in hun adoptiegezin in Nederland, ten opzichte van niet-geadopteerden. Wat betreft de woonsituatie tijdens de jeugd heeft iedere geadopteerde respondent aangegeven met één of twee adoptieouders19)  te hebben gewoond tijdens zijn/haar jeugd. Van de niet-geadopteerde volwassenen geeft 98% aan met één of twee van zijn/haar biologische ouders te hebben gewoond. Uit de resultaten komt verder naar voren dat minder dan 1% van de geadopteerden aangeeft ook een periode tijdens hun jeugd bij een andere verzorger dan hun adoptieouders te hebben gewoond. Dit percentage is bijna 2% voor niet-geadopteerden. Verder geeft 1% van de geadopteerden aan in een instelling te hebben gewoond tijdens hun jeugd. Van de niet-geadopteerden geeft minder dan 1% aan in een instelling te hebben gewoond tijdens hun jeugd. Tot slot geeft bijna 90% van de geadopteerde volwassenen aan dat zij 18 jaar of ouder waren toen ze voor het eerst uit huis gingen. Tien procent van de geadopteerde personen is dus uit huis gegaan toen ze jonger waren dan 18 jaar. Bij de niet-geadopteerde volwassenen was 92% volwassen (18 jaar of ouder) toen zij het huis verlieten.

In figuur 2.1.1 is te zien dat bijna 74% van de adoptieouders (zeer) gemakkelijk kon rondkomen in vergelijking met ruim 53% van ouders van niet-geadopteerde personen.

2.1.1 Percentage hoe gemakkelijk of moeilijk (adoptie)ouders financieel konden rondkomen
Hoe goed konden uw adoptie ouders rondkomen? voor de scheiding/in de periode tussen uw 12e en het moment waarop u voor het eerst zelfstandig ging wonen/ toen u tussen de 12 en 18 jaar oud was/voordat uw vader/moeder overleed Dat wil zeggen, de gebruikelijGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Weet niet3,52,6
Zeer moeilijk0,71,3
Moeilijk3,27,0
Niet moeilijk, maar ook niet gemakkelijk18,535,7
Gemakkelijk40,135,9
Zeer gemakkelijk33,917,4


In figuur 2.1.2 is te zien dat 16% van de adoptieouders is gescheiden of uit elkaar gegaan in vergelijking met 21% van de ouders van niet-geadopteerde personen.

2.1.2 Percentage al dan niet gescheiden ouders
Zijn uw adoptieouders-biologische ouders ooit van elkaar gescheiden of uit elkaar gegaan?Geadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Nee, niet gescheiden83,679,1
Ja, wel gescheiden16,420,9


Aan geadopteerde personen zijn nog aanvullende vragen gesteld over de samenstelling van het gezin tijdens de jeugd. Zo is gevraagd of ze alleen of tegelijk met andere kinderen geadopteerd zijn. In figuur 2.1.3 blijkt dat de meeste geadopteerde personen (82%) aangeven alleen geadopteerd te zijn op het moment dat zij geadopteerd werden. Elf procent van de personen geeft aan dat zij tegelijk met een biologische broer of zus geadopteerd zijn en 6% van de personen is tegelijk met een ander adoptiekind (maar geen broer of zus) geadopteerd.

2.1.3 Percentage dat alleen of met andere kinderen geadopteerd is
titleGeadopteerd (%)
Alleen82,0
Tegelijk met biologische broer/zus11,3
Tegelijk met ander adoptiekind6,3
Tegelijk met biologische broer/zus en ander adoptiekind0,4


In het onderzoek is ook gevraagd of de adoptieouders nadat de respondent was geadopteerd, nog andere biologische kinderen hebben gekregen of andere kinderen hebben geadopteerd. Ongeveer 12% geeft aan dat hun adoptieouders nog biologische kinderen gekregen hebben en 38% geeft aan dat er nog één of meer kinderen geadopteerd zijn (nadat zij geadopteerd zijn in het gezin).

2.2 De band met de (adoptie)ouders tijdens de jeugd

In het onderzoek is de respondenten ook gevraagd naar de band met hun (adoptie)ouders tijdens hun jeugd. Uit figuur 2.2.1 blijkt dat ruim 51% van de geadopteerde personen een (hele) hechte band had met de adoptievader tijdens de jeugd. Voor de niet-geadopteerde personen geldt dat 55% een (hele) hechte band had met zijn/haar biologische vader tijdens de jeugd. Figuur 2.2.2 laat zien dat 22% van de geadopteerde volwassenen regelmatig tot vaak conflicten of spanningen had met zijn/haar adoptievader tijdens de jeugd. Van de niet-geadopteerde volwassenen geeft 16% aan regelmatig tot vaak conflicten of spanningen te hebben gehad met zijn/haar biologische vader tijdens de jeugd.

2.2.1 Hechtheid van de band met de adoptievader/biologische vader tijdens de jeugd
Mate van hechting met adoptievader/biologische vader tijdens de jeugdGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal niet hecht6,83,9
Niet hecht16,014,0
Redelijk hecht26,026,9
Hecht30,835,0
Heel hecht20,520,3

2.2.2 Percentage spanningen en/of conflicten tussen kind en vader
Percentage spanningen en/of conflicten tussen kind en vaderGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Nooit28,134,2
Soms50,249,9
Regelmatig12,710,1
Vaak9,05,8


In figuur 2.2.3 is weergegeven dat 61% van de geadopteerden een (hele) hechte band had met de adoptiemoeder tijdens de jeugd. Voor de niet-geadopteerden geldt dat ruim 80% een (hele) hechte band had met de moeder tijdens de jeugd. Figuur 2.2.4 laat zien dat bijna 30% van de geadopteerde volwassenen aangeeft spanningen of conflicten te hebben gehad met zijn/haar adoptiemoeder tijdens de jeugd. Van de niet-geadopteerde volwassenen geeft 11% aan deze spanningen of conflicten te hebben gehad met zijn/haar moeder.

2.2.3 Hechtheid van de band met de adoptiemoeder/biologische moeder tijdens de jeugd
Mate van hechting met adoptiemoeder/biologische moeder tijdens de jeugdGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal niet hecht7,42,0
Niet hecht10,23,9
Redelijk hecht21,113,8
Hecht34,343,0
Heel hecht27,137,3

2.2.4 Percentage spanningen en/of conflicten tussen kind en moeder
Percentage spanningen en/of conflicten tussen kind en moederGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Nooit21,533,8
Soms48,955,3
Regelmatig16,28,2
Vaak13,42,7


Geadopteerde personen hebben gemiddeld genomen dus een goede band met zowel de adoptievader als de adoptiemoeder. Ze geven aan dat tijdens hun jeugd de band met de ouders hecht was en er was niet heel vaak sprake van conflicten. Gemiddeld genomen is de relatie tussen geadopteerde personen en hun adoptieouders minder goed dan de relatie tussen niet-geadopteerde personen en hun ouders.

Zoals in de inleiding aangegeven was er aan het einde van de vragenlijst ruimte om gegeven antwoorden nader toe te lichten en om eventuele opmerkingen over de adoptie weer te geven. Het is gezien de aard van de data (uitgeschreven opmerkingen) niet mogelijk om statistische analyses te doen met deze gegevens en uitspraken te doen over de representativiteit van de opmerkingen. Wel geven ze inzicht in zaken die er spelen. Daarom zijn de open antwoorden die meermaals naar voren kwamen in de vragenlijst in dit rapport als aanvulling op de statische analyses van de gesloten vragen toegevoegd. Er zijn meerdere geadopteerde personen die in deze ruimte ingegaan zijn op de vroegere thuissituatie en de relatie met de adoptieouders. Zo geven meerdere personen aan dat zij van mening zijn dat hun adoptieouders eigenlijk nooit kinderen hadden mogen adopteren, omdat zij hier niet toe in staat zouden zijn vanwege bijvoorbeeld psychische problemen, omdat zij reeds overspannen zouden zijn of omdat zij gewelddadig zouden zijn. Er klinkt ook de roep om een betere screening van de adoptieouders. Er wordt aangegeven dat er streng getoetst moet worden of ouders ‘mentaal, emotioneel en financieel’ in staat zijn om adoptiekinderen op te voeden alvorens toestemming voor adoptie gegeven wordt.20)

2.3 Beleving jeugd in het algemeen

De respondenten is verder gevraagd naar hoe zij hun jeugd hebben ervaren. In het onderzoek zijn enkele algemene stellingen voorgelegd aan de respondenten over de algemene jeugdbeleving: 1) Ik kijk meestal met plezier terug op mijn jeugd, 2) Ik denk weleens, was ik maar in een andere familie opgegroeid, 3) Ik heb al met al een gelukkige jeugd gehad, en 4) Ik was opgelucht toen ik uit huis ging. Respondenten konden aangeven in hoeverre ze het eens of oneens waren met deze stellingen.

Uit figuur 2.3.1 komt naar voren dat 69% van de geadopteerde volwassenen met plezier terugkijkt op zijn/haar jeugd. Voor de niet-geadopteerde volwassenen is dat 79%. Daarnaast kijkt 17% van de geadopteerde volwassenen niet met plezier terug op zijn/haar jeugd ten opzichte van 8% onder de niet-geadopteerden.

2.3.1 Percentage dat met plezier terugkijkt op zijn/haar jeugd
Ik kijk meestal met plezier terug op mijn jeugdGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal oneens6,52,0
Oneens10,56,3
Niet oneens, niet eens13,612,8
Eens31,935,9
Helemaal eens37,543,0


Uit figuur 2.3.2 blijkt dat ruim 20% van de geadopteerde volwassenen weleens de volgende gedachte heeft gehad: ‘was ik maar in een andere familie opgegroeid’. Zij zijn het dus (helemaal) eens met deze stelling. Voor de niet-geadopteerde volwassenen is dat 8%. Van de geadopteerde volwassenen geeft 69% aan nooit deze gedachte te hebben gehad ten opzichte van 86% onder de niet-geadopteerden. Zij zijn het dus (helemaal) oneens met deze stelling.

2.3.2 Percentage dat weleens denkt 'was ik maar in een andere familie opgegroeid'
Ik denk weleens, was ik maar in een andere familie opgegroeidGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal oneens49,160,6
Oneens19,725,7
Niet oneens, niet eens10,95,2
Eens12,76,6
Helemaal eens7,71,8


Figuur 2.3.3 laat zien dat 72% van de geadopteerde volwassenen aangeeft al met al een gelukkige jeugd te hebben gehad (zij zijn het (helemaal) eens met de stelling). Voor de niet-geadopteerde volwassenen is dat 82%. Van de geadopteerde volwassenen geeft 14% aan al met al geen gelukkige jeugd te hebben gehad ten opzichte van 6% onder de niet-geadopteerde volwassenen (zij zijn het (helemaal) oneens met de stelling).

2.3.3 Percentage dat al met al een gelukkige jeugd heeft gehad
Ik heb al met al een gelukkige jeugd gehadGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal oneens5,11,0
Oneens8,94,6
Niet oneens, niet eens13,812,6
Eens32,332,3
Helemaal eens39,949,5


Uit figuur 2.3.4 komt naar voren dat 36% van de geadopteerde volwassenen aangeeft opgelucht te zijn geweest toen zij uit huis gingen. Voor niet-geadopteerde personen is dat bijna 23%. Bijna 36% van de geadopteerde volwassenen geeft aan dat ze niet opgelucht waren toen ze uit huis gingen ten opzichte van 53% onder de niet-geadopteerden.

2.3.4 Percentage dat opgelucht was toen zij/hij uit huis ging tijdens zijn/haar jeugd
Ik was opgelucht toen ik uit huis gingGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Helemaal oneens15,423,4
Oneens20,329,8
Niet oneens, niet eens28,424,2
Eens19,916,0
Helemaal eens16,06,6


Samenvattend geven geadopteerde personen aan gemiddeld genomen een fijne jeugd te hebben gehad. De meeste geadopteerde personen kijken met plezier terug op hun jeugd en geven aan al met al een gelukkige jeugd te hebben gehad. Verder geven de meeste geadopteerde personen niet aan weleens te wensen dat ze in een andere familie opgegroeid zouden zijn. Gemiddeld genomen kijken geadopteerde personen met iets minder plezier terug op de jeugd dan niet-geadopteerde personen.

2.4 Schooltijd

Het laatste onderdeel van het hoofdstuk jeugd gaat in op de ervaring van de schooltijd. In het onderzoek zijn meerdere stellingen voorgelegd aan de respondenten over de ervaringen tijdens hun schooltijd. Er is ingegaan op de relaties van personen met docenten en leeftijdsgenoten, pestgedrag, prestaties op school en probleemgedrag tijdens de jeugd/op school.

Uit figuur 2.4.1 komt naar voren dat bijna 84% van de geadopteerde volwassenen aangeeft het goed met leraren te kunnen vinden tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit bijna 90%.

2.4.1 Percentage dat het goed kon vinden met leraren tijdens zijn/haar schooltijd
Ik kon het goed vinden met lerarenGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing3,21,6
Nee12,510,4
Ja84,388,0


Uit figuur 2.4.2 komt naar voren dat 73% van de geadopteerden aangeeft veel vrienden te hebben gehad tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit 70%. Na controle voor de verschillende achtergrondkenmerken (zie bijlage 1) zijn de verschillen tussen geadopteerde personen en niet-geadopteerde personen niet statistisch significant.

2.4.2 Percentage dat veel vrienden had tijdens zijn/haar schooltijd
Ik had veel vriendenGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing1,50,7
Nee25,629,2
Ja72,970,1


In het onderzoek is ook gevraagd naar pestgedrag: werden personen gepest op school en/of pestten zij zelf andere kinderen op school? Uit figuur 2.4.3 komt naar voren dat 34% van de geadopteerde volwassenen aangeeft dat ze door andere kinderen gepest werden tijdens hun schooltijd. Voor niet-geadopteerde volwassenen is dit 33%.

2.4.3 Percentage dat werd gepest door andere kinderen tijdens zijn/haar schooltijd
Ik werd gepest door andere kinderenGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,00,6
Nee64,166,0
Ja33,933,4


Figuur 2.4.4 toont dat 19% van de geadopteerde personen aangeeft andere kinderen te hebben gepest tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerde personen is dit 12%. Kortom, geadopteerde volwassenen geven significant iets vaker aan gepest te zijn als kind. Zij geven ook vaker aan zelf andere kinderen gepest te hebben tijdens hun jeugd.21)

2.4.4 Percentage dat andere kinderen heeft gepest tijdens zijn/haar schooltijd
Ik heb andere kinderen gepestGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,71,5
Nee78,287,0
Ja19,111,5


Voor probleemgedrag tijdens de jeugd/op school is gevraagd naar of personen al dan niet vaak gespijbeld hebben, of zij weleens zijn weggelopen van huis, of zij weleens van school gestuurd zijn of geschorst werden en of ze weleens in aanraking zijn gekomen met politie en/of justitie. Uit figuur 2.4.5 komt naar voren dat 21% van de geadopteerden aangeeft vaak te hebben gespijbeld tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit 15%.

2.4.5 Percentage dat vaak gespijbeld heeft tijdens zijn/haar schooltijd
Ik heb vaak gespijbeldGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing3,61,7
Nee75,583,8
Ja20,914,5


Zoals in figuur 2.4.6 te zien is geeft 15% van de geadopteerden aan weg te zijn gelopen van huis tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit 3%.

2.4.6 Percentage dat weggelopen is van huis tijdens zijn/haar schooltijd
Ik ben weggelopen van huisGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,60,6
Nee82,296,1
Ja15,13,3


Uit figuur 2.4.7 komt naar voren dat 11% van de geadopteerde volwassenen aangeeft van school gestuurd te zijn of te zijn geschorst tijdens de schoolperiode. Voor niet-geadopteerden is dit 7%.

2.4.7 Percentage dat van school gestuurd of geschorst is tijdens zijn/haar schooltijd
Ik werd van school gestuurd of geschorstGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,30,6
Nee86,392,6
Ja11,46,8


Figuur 2.4.8 toont dat 14% van de geadopteerden aangeeft in aanraking te zijn gekomen met politie en/of justitie tijdens zijn/haar schoolperiode. Voor niet-geadopteerden is dit 8%.

2.4.8 Percentage dat in aanraking is gekomen met de politie en/of justitie tijdens zijn/haar schooltijd
Ik ben in aanraking gekomen met politie en/of justitieGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,81,3
Nee82,890,7
Ja14,38,0


Er blijkt bij geadopteerde personen dus vaker sprake te zijn geweest van probleemgedrag tijdens de jeugd. Zij geven vaker aan veel gespijbeld te hebben, van huis te zijn weggelopen, van school te zijn gestuurd of geschorst en vaker in aanraking te zijn gekomen met politie en/of justitie dan niet-geadopteerde personen.

Zoals eerder aangeven was er in het onderzoek aan het einde van de vragenlijst de ruimte om bepaalde antwoorden toe te lichten en/of om meer informatie te geven over bijvoorbeeld de adoptie. Er zijn meerdere geadopteerde personen die in deze ruimte ingegaan zijn op de beleving van de jeugd en eventuele problemen vroeger thuis. Meerdere geadopteerde personen geven aan dat ze vinden dat er meer hulp geboden moet worden aan adoptiegezinnen. Dit zou standaard (meer) moeten gebeuren zo wordt beargumenteerd. Er wordt aangegeven dat er een betere voorlichting moet komen over de impact van adopteren. Er zijn ook geadopteerden die van mening zijn dat de adoptieouders zich meer zouden moeten verdiepen in de taal en cultuur van het geboorteland van het adoptiekind alvorens zij een kind adopteren. Verder zou er na de adoptie (dus tijdens de jeugd) standaard meer nazorg en pedagogische begeleiding moeten komen. Ook benoemen respondenten dat regelmatige controles bij adoptiegezinnen en gesprekken met direct betrokkenen (ouders en kinderen) waardevol zouden zijn. Dit om meer inzicht en begeleiding te geven aan adoptiegezinnen over bijvoorbeeld adoptie en hechting. De belangen van het adoptiekind, en niet van de adoptieouders, moeten altijd centraal staan, zo wordt opgemerkt.

Tot slot is nog in het algemeen ingegaan op schoolprestaties. Meer specifiek is gevraagd of personen weleens zijn blijven zitten en of zij weleens een klas hebben overgeslagen. Uit figuur 2.4.9 komt naar voren dat 46% van de geadopteerde volwassenen aangeeft te zijn blijven zitten tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit 38%.

2.4.9 Percentage dat is blijven zitten tijdens zijn/haar schooltijd
Ik ben blijven zittenGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing1,82,8
Nee52,459,4
Ja45,737,8


Uit figuur 2.4.10 komt naar voren dat 5% van de geadopteerden aangeeft een klas te hebben overgeslagen tijdens zijn/haar schooltijd. Voor niet-geadopteerden is dit 3%. Kortom, geadopteerde personen zijn op school vaker blijven zitten, maar hebben ook vaker een klas overgeslagen dan niet-geadopteerde personen.

2.4.10 Percentage dat een klas heeft overgeslagen tijdens zijn/haar schooltijd
Ik heb een klas overgeslagenGeadopteerd (%)Niet geadopteerd (%)
Niet van toepassing2,91,9
Nee91,895,0
Ja5,33,1

19) In dit onderzoek is de term adoptieouders gebruikt. Het was voor het onderzoek essentieel dat het altijd duidelijk was voor de respondent of de vragen gingen over de biologische ouders of over de ouders die de persoon geadopteerd hebben. De onderzoekers realiseren zich dat deze term mogelijk als kwetsend of ongepast kan worden ervaren, maar het was om onderzoekstechnische redenen (om de validiteit van de onderzoeksresultaten te waarborgen) nodig om dit zo aan te duiden.
20) Voor een beschrijving van de huidige adoptieprocedure in Nederland zie Ter Meulen (2019).
21) Uit eerder onderzoek is gebleken dat veel leerlingen die pesten, zelf ook gepest worden. Uit het Landelijk onderzoek pesten 2012 (Van der Gaag en Duiven, 2013) blijkt dat op de basisschool 15% van de pesters zelf ook wordt gepest.