Bevolkingsprognose 2023-2070: minder geboorten, meer migratie

3. Veronderstellingen

De demografische prognose van het CBS beschrijft de verwachte ontwikkeling van de Nederlandse bevolking in de toekomst. Deze wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dit is een simulatiemodel waarbij de bevolking aan het eind van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte, migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar. Door dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Input voor het model zijn kansen die bepalen hoeveel vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen, hoeveel mensen zullen emigreren en hoeveel mensen zullen sterven. Daarnaast dienen immigratieaantallen als input.

Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden geformuleerd over het toekomstige kindertal, de levensduur en de omvang en richting van de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt op basis van ontwikkelingen die in het (recente) verleden hebben plaatsgevonden. Analyseren van demografische ontwikkelingen is daarom een belangrijk onderdeel van het maken van een prognose. Dit hoofdstuk beschrijft de veronderstellingen voor geboorte, sterfte, immigratie en emigratie die gebruikt zijn voor de Bevolkingsprognose 2023–2070.

In de Bevolkingsprognose wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met alle factoren die van invloed zijn op de bevolkingsontwikkeling. Echter, dit is niet altijd mogelijk. Hoewel er brede consensus is dat klimaatverandering effecten op menselijk leven zal hebben (IPCC, 2022; Mackenbach, 2023), is er nog weinig empirische basis om vast te stellen hoe dit geboorte, sterfte en migratie zal beïnvloeden. De impact van klimaatverandering op demografie is een relatief nieuw fenomeen en daarom zijn in historische cijfers over geboorte, sterfte en migratie eventuele klimaateffecten lastig te zien of te onderscheiden van andere ontwikkelingen. Dit geldt zeker voor Noord-Europese landen zoals Nederland, die in gematigde klimaatzones liggen en meer middelen hebben om maatregelen te nemen. De effecten van klimaat op bevolking die wel meetbaar zijn, zijn vaak indirect, vormen slechts een deelfactor, en zijn grotendeels lokaal van aard (IPCC, 2022). Om die redenen worden in de Bevolkingsprognose 2023–2070 geen veronderstellingen gedaan over de invloed van klimaat op geboorte, sterfte of migratie. Voor zover het klimaat tot nu toe (indirecte) effecten heeft gehad op de bevolkingsontwikkeling, zijn die impliciet meegenomen via de historische cijfers waarop de Bevolkingsprognose is gebaseerd.

3.1 Geboorte

Na de scherpe daling in de jaren ’70 en het dieptepunt in de jaren ’80, schommelde het aantal kinderen dat jaarlijks geboren wordt lang tussen de 180 en 200 duizend (grafiek 3.1.4). Sinds 2010 is het aantal geboorten echter duidelijk gedaald en lag het enkele jaren rond de 170 duizend per jaar. In 2021 was er sprake van een kleine geboortegolf met ruim 179 duizend geboorten, maar in 2022 en 2023 daalde het aantal geboorten opnieuw.

Ontwikkeling in het kindertal

Hoeveel kinderen geboren worden, hangt onder andere af van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Een cijfer dat daarvoor corrigeert, is het totale vruchtbaarheidscijfer (TFR). De TFR wordt berekend door het aantal kinderen dat in een jaar bij vrouwen van een bepaalde leeftijd wordt geboren te delen door het aantal vrouwen van die leeftijd in de bevolking. Op deze manier komen leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers tot stand, die vervolgens bij elkaar worden opgeteld. De som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers valt te interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar van hun vijftiende tot hun vijftigste zouden gelden. Hoewel de TFR dus niet afhangt van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd, wordt deze wel beïnvloed door de timing van de geboorten. In perioden waarin het krijgen van kinderen wordt uitgesteld, ligt de TFR tijdelijk lager; wanneer vrouwen op latere leeftijd alsnog kinderen krijgen, ligt de TFR tijdelijk hoger. De TFR kan daardoor van jaar op jaar sterke schommelingen laten zien.

Ook de TFR is sinds 2010 gedaald, van 1,80 kinderen per vrouw naar 1,54 in 2020 (grafiek 3.1.3). In 2021 was er een kort geboortegolfje, gevolgd door een nieuwe daling tot 1,49 in 2022 en 1,43 in 2023 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2023). In eerste instantie werd de verklaring voor deze daling gezocht in de neergaande economische conjunctuur in de jaren na 2008. Eerdere schommelingen in de TFR leken ook met conjuncturele schommelingen samen te hangen (De Beer, 2012). De TFR daalde echter verder na 2013, toen de Nederlandse economie er juist steeds beter voor kwam te staan (De Beer & Latten, 2018). Dit wijst erop dat andere, meer structurele veranderingen een rol moeten spelen.

De afname sinds 2010 in de TFR heeft vooral betrekking op het aantal geboorten bij twintigers en jonge dertigers. Geboorten bij oudere dertigers en veertigers zijn wel op peil gebleven. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen voor het eerst moeder worden, is verder opgeschoven van 29,4 in 2010 naar 30,3 in 2022. Vrouwen beginnen dus later aan kinderen. Ook in andere opzichten lijken jongere generaties er langer over te doen om ‘gesetteld’ te raken. Twintigers van nu gaan later uit huis en later samenwonen, volgen langer onderwijs en hebben minder snel een vaste baan en een koopwoning (CBS, 2019). Ze hebben in toenemende mate te maken met onzekerheid. De flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt tot meer inkomens- en baanonzekerheid, terwijl een stabiel en voldoende hoog inkomen als een belangrijke voorwaarde wordt beschouwd om aan kinderen te beginnen (Loozen & Kloosterman, 2019). Betaalbare woningen voor starters zijn schaars en hypotheken zijn met de aangescherpte normen moeilijker te krijgen (SER, 2019).

3.1.1 Vruchtbaarheidscijfer per vrouw naar leeftijdsgroep
 tot 25 jaar (vruchtbaarheidscijfer)25 tot 30 jaar (vruchtbaarheidscijfer)30 tot 35 jaar (vruchtbaarheidscijfer)35 tot 40 jaar (vruchtbaarheidscijfer)40 jaar en ouder (vruchtbaarheidscijfer)
20000,210,50,650,270,04
20010,210,490,640,280,04
20020,210,50,660,280,05
20030,20,50,660,30,05
20040,20,490,660,30,05
20050,190,490,660,30,05
20060,190,50,670,310,05
20070,190,490,660,310,05
20080,180,510,690,330,05
20090,180,510,690,340,06
20100,180,510,690,340,06
20110,170,50,680,340,06
20120,160,490,670,330,06
20130,150,470,650,330,06
20140,140,480,670,340,07
20150,130,450,650,340,07
20160,130,440,650,350,07
20170,120,420,640,340,07
20180,110,410,630,340,07
20190,110,390,630,340,08
20200,10,380,620,340,08
20210,090,390,650,360,08
20220,090,360,590,330,08
2023*0,090,340,590,330,08

Doordat de daling sinds 2010 vooral plaatsvindt bij vrouwen jonger dan 30 jaar, hebben deze vrouwen nog tijd om een eventuele uitgestelde kinderwens alsnog te realiseren. De daling van het vruchtbaarheidscijfer in de jaren ’70 en ’80 en de daaropvolgende stijging in de jaren ’90 verliepen volgens een dergelijk patroon van uitstel en gedeeltelijk afstel van ouderschap.

Bij vrouwen uit de jaren ’70, die hun gezinsvorming inmiddels vrijwel afgerond hebben, lag het uiteindelijke kindertal voor laag-, middelbaar en hoogopgeleiden vrijwel gelijk. Wel waren er duidelijke verschillen in de timing van de geboorten te zien, die van generatie op generatie in stand blijven. Vrouwen met een hoger onderwijsniveau beginnen later aan kinderen dan vrouwen met een laag onderwijsniveau. Het onderwijsniveau sinds de jaren ‘70 is van generatie op generatie gestegen, wat zorgde voor een daling van het gerealiseerd kindertal op jongere leeftijden. Op latere leeftijd werd dit weer ingehaald (Van Duin & Feijten, 2023).

De TFR voor in Nederland geboren vrouwen en voor in het buitenland geboren vrouwen is sinds 2010 nagenoeg gelijk. Het geboortegolfje in 2021 vond echter alleen plaats bij in Nederland geboren vrouwen, terwijl bij in het buitenland geboren vrouwen sinds 2019, en met name in 2022, juist een versnelde daling optrad. Mogelijk speelden hier de afgenomen immigratie en emigratie tijdens de coronapandemie een rol.

Model en veronderstellingen voor het kindertal

Voor de prognose moeten veronderstellingen gemaakt worden over het uiteindelijk kindertal van vrouwen die nu nog in de vruchtbare leeftijden zijn. Verschillen in gerealiseerd kindertal tussen groepen vrouwen op jonge leeftijden worden vaak op latere leeftijd weer kleiner, zoals in het verleden te zien was bij verschillende generaties en zichtbaar bij vrouwen van verschillende onderwijsniveaus. Voor de toekomst wordt daarom verondersteld dat de geboorteachterstanden bij de huidige jonge vrouwen deels nog worden ingelopen.

Vanwege de hernieuwde daling in 2022, die bovendien doorzet in 2023, zijn de veronderstellingen ten opzichte van de vorige prognose naar beneden bijgesteld. De dalende trend bij jonge leeftijden wordt langer aangehouden en er wordt verondersteld dat het herstel bij hoge leeftijden later inzet, en minder hoog uit zal komen dan in de vorige prognose werd aangenomen. Daarnaast is de methode aangepast. In eerdere Bevolkingsprognoses werd gewerkt met veronderstellingen voor de Nederlandse bevolking als geheel. Dit werd gecombineerd met aparte veronderstellingen voor in het buitenland geboren vrouwen. Hieruit volgde vervolgens het kindertal voor in Nederland geboren vrouwen. In de Bevolkingsprognose 2023–2070 wordt overgegaan naar specifieke veronderstellingen voor in Nederland geboren vrouwen, naast de veronderstellingen voor in het buitenland geboren vrouwen. Het totaal wordt afgeleid uit deze veronderstellingen. Hierdoor sluiten de veronderstellingen voor het vruchtbaarheidscijfer van in Nederland geboren vrouwen beter aan bij de ontwikkelingen in het verleden. Daarnaast wordt zo het effect van een veranderende samenstelling naar geboorteland van de vrouwen op het totale vruchtbaarheidscijfer in de prognose meegenomen.

Het uiteindelijk kindertal voor in Nederland geboren vrouwen wordt berekend uit het waargenomen kindertal per leeftijd over de periode 1995 tot en met 2023. Aangenomen wordt dat de daling sinds 2010 bij jongere vrouwen (30 jaar of jonger eind 2021) nog een aantal jaar doorzet. Het verschil in hun gerealiseerde kindertal in vergelijking met dat van vrouwen van hetzelfde onderwijsniveau en dezelfde leeftijd vijf jaar ervoor, zal uiteindelijk nog halveren. Bij oudere vrouwen wordt aangenomen dat een kleiner deel van de geboorteachterstand wordt ingelopen, omdat ze al in leeftijden zijn waar de biologische vruchtbaarheid duidelijk daalt. De genoemde aannamen resulteren in een daling van het uiteindelijk kindertal van 1,77 kind per vrouw voor in Nederland geboren vrouwen uit 1981, naar 1,68 voor vrouwen geboren na de eeuwwisseling. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun kinderen krijgen stijgt van 31,0 jaar voor generatie 1981 naar 33,3 jaar voor vrouwen van na 2005.

De veronderstellingen voor in het buitenland geboren vrouwen ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2020–2070 zijn in het algemeen omlaag bijgesteld. Wel wordt ervan uitgegaan dat de scherpe daling in 2022 grotendeels tijdelijk is. Uitgangspunt van de veronderstellingen voor het kindertal van in het buitenland geboren vrouwen is dat de vruchtbaarheidsniveaus in de toekomst vergelijkbare verschillen tonen als die we nu waarnemen, rekening houdend met het dalende kindertal in de landen van herkomst. Voor Afrika, Aziatisch Midden-Oosten, Marokko en Turkije zal de TFR in de toekomst hoger liggen dan voor in Nederland geboren vrouwen, voor de andere herkomstgroepen lager.

3.1.2 Veronderstellingen totale vruchtbaarheid per geboorteland vrouwen
 Nederland (gemiddeld kindertal)Turkije, Marokko, Afrika, Aziatisch Midden-Oosten (gemiddeld kindertal)Overige landen (gemiddeld kindertal)Nederland (prognose) (gemiddeld kindertal)Turkije, Marokko, Overig Afrika, Aziatisch Midden Oosten (prognose) (gemiddeld kindertal)Overige landen (prognose) (gemiddeld kindertal)
19961,472,791,57
19971,502,891,61
19981,572,891,63
19991,602,791,66
20001,672,891,72
20011,662,781,71
20021,702,691,66
20031,732,641,59
20041,702,591,61
20051,692,531,55
20061,712,471,55
20071,722,371,56
20081,792,331,58
20091,812,311,59
20101,802,351,57
20111,772,341,54
20121,732,291,52
20131,692,231,47
20141,722,281,51
20151,662,291,47
20161,662,421,44
20171,622,361,38
20181,592,411,34
20191,582,391,32
20201,562,311,24
20211,662,211,26
20221,522,141,121,522,141,12
20231,482,121,05
20241,472,111,03
20251,462,111,02
20261,452,111,03
20271,442,121,04
20281,452,131,07
20291,472,151,09
20301,502,161,12
20311,522,181,16
20321,542,191,19
20331,552,201,23
20341,572,211,26
20351,582,221,29
20361,592,231,31
20371,602,231,33
20381,622,231,33
20391,632,231,33
20401,642,231,33
20411,652,231,33
20421,652,231,33
20431,662,231,33
20441,672,231,33
20451,672,231,33
20461,672,231,34
20471,672,221,34
20481,682,221,34
20491,682,221,34
20501,682,221,34
20511,682,221,34
20521,682,221,34
20531,682,221,34
20541,682,221,34
20551,682,221,34
20561,682,221,34
20571,682,221,34
20581,682,221,34
20591,682,221,34
20601,682,221,34
20611,682,221,34
20621,682,221,34
20631,682,221,34
20641,682,221,34
20651,682,221,34
20661,682,221,34
20671,682,221,34
20681,682,221,34
20691,682,231,34
20701,682,231,35

Toekomstige ontwikkeling van het kindertal en de geboorten

De aangepaste veronderstellingen betekenen dat de TFR de komende jaren zal dalen tot 1,40 rond 2025 en daarna weer zal toenemen. Omdat het de verwachting is dat dit uitstel niet meer volledig ingehaald zal worden, stijgt de TFR daarna door naar 1,64 kind per vrouw in 2041. Bij de Bevolkingsprognose 2020–2070 was dit nog 1,70 in 2031.

3.1.3 Totaal vruchtbaarheidscijfer (TFR)
JaarWaarneming (gemiddeld kindertal)Prognose 2020-2070 (gemiddeld kindertal)Prognose 2022-2070 (gemiddeld kindertal)Prognose 2023-2070 (gemiddeld kindertal)Prognose-interval (95%) (gemiddeld kindertal)Prognose-interval (67%) (gemiddeld kindertal)
19801,6
19811,56
19821,5
19831,47
19841,49
19851,51
19861,55
19871,56
19881,54
19891,55
19901,62
19911,61
19921,59
19931,57
19941,57
19951,53
19961,53
19971,56
19981,63
19991,65
20001,72
20011,71
20021,73
20031,75
20041,73
20051,71
20061,72
20071,72
20081,77
20091,79
20101,8
20111,76
20121,72
20131,68
20141,71
20151,66
20161,66
20171,62
20181,59
20191,57
20201,541,54
20211,621,46
20221,491,491,49
20231,431,531,511,431,36 – 1,511,4 – 1,47
20241,581,561,411,31 – 1,521,36 – 1,47
20251,611,591,41,27 – 1,531,34 – 1,47
20261,621,611,41,25 – 1,561,33 – 1,48
20271,641,621,421,25 – 1,591,33 – 1,5
20281,671,631,441,25 – 1,621,34 – 1,53
20291,681,651,461,26 – 1,661,36 – 1,56
20301,691,661,491,28 – 1,711,38 – 1,6
20311,71,671,521,29 – 1,741,4 – 1,63
20321,71,681,541,3 – 1,781,42 – 1,66
20331,71,691,561,3 – 1,811,43 – 1,68
20341,71,71,581,31 – 1,841,44 – 1,71
20351,71,71,591,32 – 1,871,46 – 1,73
20361,71,71,611,32 – 1,891,46 – 1,75
20371,71,71,621,32 – 1,911,47 – 1,76
20381,71,71,621,32 – 1,931,47 – 1,78
20391,71,71,631,32 – 1,941,47 – 1,78
20401,71,71,631,31 – 1,961,47 – 1,79
20411,71,71,641,3 – 1,971,47 – 1,8
20421,71,71,641,3 – 1,981,47 – 1,81
20431,71,71,641,29 – 1,991,47 – 1,81
20441,71,71,641,28 – 2,01,46 – 1,82
20451,71,71,641,28 – 2,011,46 – 1,82
20461,71,71,641,27 – 2,021,46 – 1,83
20471,71,71,641,26 – 2,021,45 – 1,83
20481,71,71,641,25 – 2,031,45 – 1,83
20491,71,71,641,25 – 2,041,45 – 1,84
20501,71,71,641,24 – 2,051,44 – 1,84
20511,71,71,641,23 – 2,051,44 – 1,85
20521,71,71,641,23 – 2,061,44 – 1,85
20531,71,71,641,22 – 2,071,43 – 1,85
20541,71,71,641,21 – 2,071,43 – 1,86
20551,71,71,641,2 – 2,081,43 – 1,86
20561,71,71,641,2 – 2,091,42 – 1,86
20571,71,71,641,19 – 2,091,42 – 1,87
20581,71,71,641,19 – 2,11,42 – 1,87
20591,71,71,641,18 – 2,111,42 – 1,87
20601,71,71,641,17 – 2,111,41 – 1,88
20611,71,71,651,17 – 2,121,41 – 1,88
20621,71,71,651,16 – 2,131,41 – 1,88
20631,71,71,651,16 – 2,141,41 – 1,89
20641,71,71,651,15 – 2,141,4 – 1,89
20651,71,71,651,15 – 2,151,4 – 1,9
20661,71,71,651,14 – 2,151,4 – 1,9
20671,71,71,651,14 – 2,161,4 – 1,9
20681,71,71,651,13 – 2,171,39 – 1,91
20691,71,71,651,13 – 2,171,39 – 1,91
20701,71,71,651,12 – 2,181,39 – 1,91

Het aantal geboorten neemt de komende jaren toe, van 165 duizend in 2023 naar 199 duizend rond 2038. Vrouwen krijgen in de toekomst gemiddeld minder kinderen, maar doordat het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd toeneemt, door schommelingen in de geboorten 25 jaar geleden en in de migratie, neemt het aantal geboorten toch toe.

Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2020–2070 ligt het aantal geboorten tot en met 2037 in de huidige prognose lager, tot een maximaal verschil van 22 duizend rond 2028. Daarna, tussen 2038 en 2052, ligt het aantal geboorten hoger. In de Bevolkingsprognose 2020–2070 werd verwacht dat het aantal geboorten na 2050 weer op zou lopen. In de huidige prognose is dat iets later, vanaf 2053: dat komt doordat er de komende jaren minder vrouwen geboren worden.

3.1.4 Levend geboren kinderen
 WaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1980181,3
1981178,6
1982172,1
1983170,2
1984174,4
1985178,1
1986184,5
1987186,7
1988186,6
1989189,0
1990198,0
1991198,7
1992196,7
1993195,7
1994195,6
1995190,5
1996189,5
1997192,4
1998199,4
1999200,4
2000206,6
2001202,6
2002202,1
2003200,3
2004194,0
2005187,9
2006185,1
2007181,3
2008184,6
2009184,9
2010184,4
2011180,1
2012176,0
2013171,3
2014175,2
2015170,5
2016172,5
2017169,8
2018168,5
2019169,7
2020168,7168,3
2021179,4161,3
2022167,5165,7167,9
2023164,9172,7173,8164,9156,2 – 173,1160,7 – 169,3
2024180,5181,5165,3153,4 – 177,1159,5 – 171,5
2025185,3187,5166,1151,3 – 181,1159,0 – 174,1
2026188,2190,9168,0150,5 – 185,7159,4 – 177,2
2027192,5193,5170,9150,3 – 191,2160,8 – 181,4
2028196,1196,0174,3151,0 – 197,3163,0 – 185,7
2029198,9199,2178,5152,2 – 204,5166,3 – 191,3
2030200,6201,9182,8154,4 – 212,0169,8 – 196,5
2031202,0203,9186,5156,4 – 218,7172,3 – 201,1
2032201,8205,6189,7158,4 – 223,6174,1 – 205,1
2033201,7207,0192,3159,5 – 228,2175,5 – 208,8
2034201,4207,8194,6160,1 – 232,4177,0 – 211,8
2035201,0207,8196,4159,8 – 236,4178,1 – 214,4
2036200,3207,0197,7159,9 – 239,5178,8 – 216,5
2037199,2205,6198,5158,8 – 241,9178,6 – 218,1
2038198,0204,0198,7157,5 – 242,9177,9 – 219,0
2039196,7202,4198,3155,5 – 243,5177,0 – 219,5
2040195,5200,7197,8153,7 – 243,7175,9 – 219,9
2041194,2198,9197,2151,6 – 245,3175,0 – 220,1
2042193,0197,2196,4149,3 – 246,9173,7 – 219,9
2043191,9195,7195,6147,2 – 249,1172,2 – 219,9
2044191,0194,4194,8145,8 – 249,5170,4 – 219,9
2045190,1193,3194,1145,2 – 249,7169,0 – 220,3
2046189,4192,4193,3144,7 – 248,7167,8 – 220,1
2047188,8191,6192,6143,8 – 248,5166,5 – 219,9
2048188,3191,1191,9142,8 – 248,6165,2 – 219,7
2049188,1190,8191,4141,6 – 249,5164,0 – 219,8
2050188,2190,8190,9140,4 – 250,1162,7 – 219,4
2051188,6191,1190,6139,1 – 250,1162,0 – 219,4
2052189,3191,7190,3137,9 – 250,1161,1 – 219,6
2053190,3192,6190,2137,3 – 249,9160,6 – 220,1
2054191,6193,8190,2136,4 – 250,6160,0 – 220,9
2055193,2195,3190,4136,1 – 252,0159,3 – 221,5
2056195,1197,1190,8135,2 – 254,7158,9 – 222,5
2057197,1199,1191,4134,7 – 256,9158,6 – 223,8
2058199,2201,2192,2133,8 – 259,7158,8 – 225,0
2059201,3203,3193,3133,0 – 261,8158,4 – 226,5
2060203,4205,4194,5132,3 – 265,0158,8 – 228,0
2061205,3207,3196,0132,1 – 268,3159,4 – 230,5
2062206,9209,1197,7132,2 – 272,0160,7 – 233,3
2063208,2210,6199,5131,7 – 275,3161,7 – 236,0
2064209,2211,9201,3131,2 – 279,2162,4 – 238,8
2065209,9212,8203,0131,5 – 283,8163,1 – 241,9
2066210,4213,5204,7131,7 – 287,2163,5 – 244,9
2067210,6213,9206,2131,5 – 290,5164,6 – 247,8
2068210,6214,0207,5131,0 – 293,2165,0 – 250,3
2069210,4213,9208,6130,0 – 297,3165,3 – 252,4
2070210,1213,6209,5130,2 – 299,4165,4 – 253,4

3.2 Sterfte

In 2019 overleden 152 duizend mensen in Nederland. Dit is het dubbele van het aantal overledenen in 1950. Door het toenemend aantal ouderen neemt het aantal mensen dat jaarlijks overlijdt toe, met zo nu en dan fluctuaties van jaar op jaar. Ook voor de toekomst is de verwachting dat het aantal overledenen blijft toenemen.

Sinds het begin van de coronapandemie steeg het aantal overledenen naar 169 duizend in 2020, 171 duizend in 2021 en 170 duizend in 2022. In de eerste twee jaar van de coronapandemie waren drie golven waarneembaar waarin meer mensen overleden dan verwacht wanneer er geen coronapandemie was geweest, de zogenaamde oversterfte. De perioden met oversterfte in 2020 en 2021 vielen samen met de perioden waarin relatief veel mensen aan COVID-19 overleden (CBS en RIVM, 2022). In 2022, toen er in het voorjaar een dertien weken durende griepepidemie was, overleden minder mensen aan COVID-19 dan in 2020 en 2021 (CBS, 25 april 2023). Er was dat jaar opnieuw sprake van oversterfte (CBS, 25 januari 2023). In 2023 neemt de oversterfte iets af en komt het totaal aantal overledenen uit op 169 duizend (op basis van de voorlopige cijfers tot en met oktober 2023).

Ontwikkeling in de levensverwachting

Het aantal mensen dat overlijdt, wordt beïnvloed door de veranderende bevolkingsopbouw en het feit dat mensen steeds ouder worden. Om de ontwikkelingen in de sterfte te volgen wordt in plaats van naar de absolute aantallen overledenen gekeken naar de levensverwachting (Stoeldraijer & Harmsen, 2017). Deze periode-levensverwachting of virtuele levensduur geeft aan hoe oud een pasgeborene gemiddeld zal worden als vanaf dat moment de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.

De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend (Stoeldraijer, 2020a). Waar in 1980 voor mannen een levensverwachting van 72,5 jaar gold en voor vrouwen van 79,2 jaar, was dit in 2019 gestegen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. Wel is sprake van schommelingen in de levensverwachting. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 beperkt vanwege de hoge sterfte tijdens de lange griepepidemie aan het begin van het jaar. Ook voor de lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer leefstijl, gezondheidszorg en economie. Voor de toekomst wordt vooral gekeken naar de ontwikkelingen over een lange periode.

De levensverwachting van Nederlandse mannen lag in 2019 met 80,5 jaar 0,4 jaar boven het gemiddelde in Denemarken, Duitsland, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland. De levensverwachting van Nederlandse vrouwen, die tot 1992 hoger was dan het gemiddelde van andere West-Europese vrouwen, lag in 2019 met 83,6 jaar 1,1 jaar onder het gemiddelde in West-Europa. Ondanks de verschillen waren de trends in de sterfte van West-Europese landen in de afgelopen vijftig jaar redelijk vergelijkbaar. Het rookgedrag in het verleden heeft een belangrijke rol gespeeld bij de verklaring van de verschillen in trends tussen West-Europese landen (Janssen, 2019). De trend in de levensverwachting voor alle West-Europese landen is stabieler dan de trend voor Nederland. Om die reden is eerstgenoemde een goede aanvulling om de toekomstige trend van de levensverwachting voor Nederland te bepalen.

Het rookgedrag verklaart ook de verschillende ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Tot het midden van de jaren ’80 nam het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen toe. Daarna nam het verschil af, als gevolg van verschillend rookgedrag van mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen.

3.2.1 Periode-levensverwachting bij geboorte
 West-Europa* - Mannen (Jaar)Nederland - Mannen (Jaar)West-Europa* - Vrouwen (Jaar)Nederland - Vrouwen (Jaar)
197068,5770,8174,7876,5
197168,6970,9974,9876,77
197268,8970,8175,2676,79
197369,0371,375,477,13
197469,3571,6175,7877,61
197569,471,4575,8977,71
197669,6371,5376,1877,92
197770,172,0876,7678,52
197870,1471,9576,8678,5
197970,4272,4677,1578,93
198070,6472,4877,3779,18
198170,9372,7177,679,32
198271,2772,7377,9179,41
198371,3372,9377,9779,56
198471,7872,9678,4579,68
198571,8473,0878,4779,66
198672,1173,0978,779,61
198772,4673,5179,1180,06
198872,6173,6879,2380,24
198972,7973,6679,4279,92
199072,8773,8479,5780,11
199173,0374,0579,7680,15
199273,4174,380,1280,28
199373,5273,9880,1180
199473,974,5880,4880,31
199574,0474,680,6180,36
199674,3574,6680,880,35
199774,7675,1681,0680,55
199874,9675,1981,280,69
199975,1975,3481,3380,45
200075,5975,5481,6780,58
200175,9175,881,9280,71
200276,1175,9981,9880,69
200376,2376,2481,9780,93
200476,8976,8782,6281,44
200577,0677,1982,6981,6
200677,4877,6383,0581,89
200777,6778,0183,1682,31
200877,8978,3283,1982,28
200978,1278,5383,3782,65
201078,4378,7783,6182,72
201178,7779,1883,8582,85
201278,8879,1483,8182,82
201379,179,4183,9883,04
201479,4679,8784,2983,29
201579,2479,7383,9983,13
201679,5679,8884,383,13
201779,6180,0684,2683,32
201879,7280,1684,3583,33
201980,0280,4684,6283,56
202079,6783,08
202179,6882,99
202280,183,09
2023*80,3983,46
* Denemarken, Duitsland, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland

Corona

In februari 2020 kreeg Nederland voor het eerst te maken met het coronavirus SARS-CoV-2 die de ziekte COVID-19 veroorzaakt. Een maand later waren de gevolgen te zien in de sterfte. In de jaren 2020 tot en met 2022 overleden naar schatting 10 procent meer mensen dan wanneer er geen coronapandemie was geweest (CBS, 25 januari 2023). De levensverwachting daalde in 2020 en 2021 naar 81,4 jaar, 0,7 jaar lager dan in 2019. In 2022 nam de levensverwachting toe naar 81,6 jaar.

In het begin was duidelijk meer oversterfte (relatief) te zien onder mannen, maar dit is in 2021 en met name in 2022 bijgetrokken. Voor iedere leeftijd is oversterfte te zien, maar in absolute aantallen is de bevolking van 65 jaar of ouder oververtegenwoordigd in de oversterfte (CBS, 25 januari 2023).

Ook wereldwijd was de levensverwachting in 2020, 2021 en 2022 lager dan gewoonlijk. Tegelijkertijd zijn de verschillen in levensverwachting tussen de landen vergroot. In een aantal West-Europese landen was de sterfte in 2021 weer op het niveau van voor de coronapandemie (Frankrijk, België, Zwitserland en Zweden) (Schöley et al., 2022). De cijfers van 2022 laten een verschillend beeld zien, waarbij in sommige landen sprake is van herstel, terwijl in andere landen juist weer een daling in de levensverwachting heeft plaatsgevonden (Eurostat, 2023a).

In 2023 is op basis van de weeksterfte tot en met week 34 te zien dat in de landen van West-Europa over het algemeen minder mensen overleden dan het jaar ervoor (Eurostat, 2023b). In Nederland is in 2023 nog steeds sprake van oversterfte, maar is tegelijkertijd een toename in de levensverwachting te zien naar 82,0 jaar. Er is sprake van herstel, maar minder dan eerder was verwacht. De WHO maakte in mei 2023 bekend dat alhoewel het coronavirus ingeburgerd en aanhoudend is (WHO, 2023), er geen sprake meer is van een noodsituatie.

Veronderstellingen corona

Bij het opstellen van de Bevolkingsprognose 2023–2070 is, net als bij de vorige prognoses, nog veel onzeker over de verdere impact van COVID-19 op de sterfte. Het is voorstelbaar dat zowel directe als indirecte gevolgen een effect kunnen hebben op de levensverwachting in de (nabije) toekomst. Het is echter nog niet mogelijk om (al) deze mogelijkheden te kwantificeren.

Directe en indirecte effecten van de coronapandemie op de sterfte zijn divers. Aan de positieve kant, wat de sterfte mogelijk verlaagt, zijn het ‘healthy survivor effect’ (ongezonde mensen overlijden eerder aan COVID-19 waardoor je een gemiddeld gezondere bevolking overhoudt) en gezondere gewoonten (minder roken) en minder vervuilde lucht. Daarnaast zouden de lessen die geleerd zijn op het gebied van volksgezondheid, nieuwe medische technologieën (zoals mRNA-vaccins) en wellicht op termijn meer geld naar gezondheid en sociale zekerheid, de sterfte kunnen verlagen. Duidelijk is wel dat behandelmethoden en medicijnen met betrekking tot COVID-19 zijn verbeterd sinds het begin van de pandemie en het is ook bewezen dat de vaccins effectief zijn (RIVM, 2021; CBS en RIVM, 2022), ook al sluiten de verbeteringen sterfte niet geheel uit. Sinds de omikron-variant is ook de ernst van het ziektebeeld afgenomen.

Wat tot hogere sterfte kan leiden, is mogelijk dat mensen die al oud of ziek waren of corona hebben doorgemaakt, een achteruitgang in de gezond ervaren, nu of in de toekomst. Er is ook nog veel onduidelijk over de rol van risicofactoren en comorbiditeit (het hebben van een of meerdere aandoeningen) in relatie tot sterfte aan COVID-19. Nieuwe infectiegolven en/of nieuwe varianten kunnen opkomen. Daarnaast is nog veel onbekend over effecten op de sterfte die niet direct maar indirect door het virus worden veroorzaakt, zoals uitgestelde behandelingen en doktersbezoeken en de economische situatie.

In de voorgaande prognoses werd, vanwege de onduidelijkheid over de verdere impact van COVID-19 op de sterfte, de aanname gemaakt dat er op de lange termijn geen blijvend effect zou zijn op de levensverwachting. Deze aanname volgde uit eerder onderzoek waaruit blijkt dat het waarschijnlijk is dat de stijgende lijn in de levensverwachting op de langere termijn niet nadelig beïnvloed zal worden (Stoeldraijer, 2020b; Koninklijk Actuarieel Genootschap, 5 juli 2021; Schöley et al., 2022). Na eerdere perioden met hoge sterfte, zoals bij de Spaanse griep en de Tweede Wereldoorlog, was de levensverwachting weer snel terug op het oude niveau. Vervolgens zette de trend van vóór de periode met hoge sterfte door.

Nu de WHO heeft aangegeven dat de noodsituatie voorbij is, maar dat COVID-19 inmiddels goed is ingeburgerd en aanhoudend is, geeft de situatie in 2023 wel enig zicht op het toekomstige effect van COVID-19 op de sterfte. Er is herstel zichtbaar en verdere vooruitgang is nog mogelijk, maar het gaat langzamer dan verwacht. Om die reden wordt er geen volledig herstel naar de trend van voor de coronapandemie meer verondersteld.

Model voor de levensverwachting

Het CBS gebruikt voor de prognose van de sterftekansen een extrapolatiemodel: er wordt van uitgegaan dat de toekomstige trends een voortzetting zijn van de trends uit het verleden (Stoeldraijer, Van Duin & Janssen, 2013). In het model wordt niet alleen uitgegaan van de trends in Nederland, maar ook van de meer stabiele trends in andere West-Europese landen. Tijdelijke versnellingen en vertragingen die voorkomen in de Nederlandse trends, hebben zo een minder groot effect op de toekomstverwachtingen. Het model houdt ook rekening met het effect van rookgedrag op de sterfte, wat voor Nederland met name belangrijk is om de verschillen tussen mannen en vrouwen in sterftetrends goed te beschrijven.

Voor de Bevolkingsprognose 2023–2070 wordt gebruik gemaakt van de waarnemingen van de totale sterfte in Nederland over de periode 1970–2023 en de longkankersterfte over de periode 1950–2023. Voor de West-Europese landen wordt gebruik gemaakt van de totale sterfte en longkankersterfte over de periode 1970–2018. De toekomstige sterftetrend wordt geschat op de periode 1970–2018, net als bij de vorige prognoses. Vanwege de hogere sterfte door COVID-19 in 2020 tot en met 2022 worden de sterftecijfers van die jaren niet gebruikt in het model om de langetermijntrend te bepalen. De modeluitkomsten van de sterftekansen voor Nederland worden geëxtrapoleerd vanaf het gemiddelde niveau in 2018 en 2019 (half gewicht) en 2023 (half gewicht). Tussen 2023 en 2029 wordt er geïnterpoleerd. Vanaf 2029 zijn de sterftekansen gelijk aan de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde model.

Toekomstige ontwikkeling van de levensverwachting en de sterfte

De langetermijnontwikkeling in de Bevolkingsprognose 2023–2070 zal nagenoeg gelijk zijn aan de langetermijnontwikkeling in de Bevolkingsprognose 2020–2070, maar het niveau zal wel iets lager liggen. In 2070 is het verschil 0,2 jaar voor mannen en 0,4 jaar voor vrouwen. De raming van de levensverwachting in 2023 komt uit op 80,4 jaar voor mannen en op 83,5 jaar voor vrouwen.

3.2.2a Periode-levensverwachting mannen
 WaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
198072,48
198172,71
198272,73
198372,93
198472,96
198573,08
198673,09
198773,51
198873,68
198973,66
199073,84
199174,05
199274,3
199373,98
199474,58
199574,6
199674,66
199775,16
199875,19
199975,34
200075,54
200175,8
200275,99
200376,24
200476,87
200577,19
200677,63
200778,01
200878,32
200978,53
201078,77
201179,18
201279,14
201379,41
201479,87
201579,73
201679,88
201780,06
201880,16
201980,46
202079,6780,05
202179,6880,58
202280,180,8380,19
202380,4181,0480,6980,3979,63 – 81,1580,02 – 80,77
202481,1981,0380,6179,53 – 81,6980,08 – 81,14
202581,3681,2880,8379,52 – 82,1580,18 – 81,49
202681,5381,4981,0679,54 – 82,5880,31 – 81,81
202781,6981,6881,2879,58 – 82,9980,44 – 82,12
202881,8581,8681,579,64 – 83,3780,58 – 82,42
202982,0182,0281,7279,7 – 83,7380,72 – 82,71
203082,1682,1881,8779,72 – 84,0380,81 – 82,94
203182,3282,3382,0379,74 – 84,3180,9 – 83,16
203282,4782,4882,1879,77 – 84,5980,99 – 83,37
203382,6282,6482,3479,81 – 84,8681,09 – 83,58
203482,7782,7982,4979,85 – 85,1381,19 – 83,79
203582,9282,9482,6479,9 – 85,3981,29 – 84,0
203683,0783,0982,7979,94 – 85,6481,39 – 84,2
203783,2283,2482,9479,99 – 85,8981,49 – 84,4
203883,3683,3983,0980,05 – 86,1481,59 – 84,6
203983,5183,5483,2480,1 – 86,3881,69 – 84,79
204083,6583,6883,3980,16 – 86,6281,79 – 84,98
204183,7983,8283,5380,21 – 86,8581,89 – 85,17
204283,9483,9783,6880,27 – 87,0882,0 – 85,36
204384,0884,1183,8280,33 – 87,3182,1 – 85,54
204484,2284,2583,9680,39 – 87,5382,2 – 85,72
204584,3684,3984,180,45 – 87,7582,3 – 85,91
204684,4984,5384,2480,51 – 87,9782,4 – 86,08
204784,6384,6784,3880,57 – 88,1982,5 – 86,26
204884,7784,884,5280,64 – 88,482,6 – 86,44
204984,984,9484,6680,7 – 88,6182,7 – 86,61
205085,0485,0784,7980,76 – 88,8282,8 – 86,78
205185,1785,2184,9380,83 – 89,0382,9 – 86,95
205285,385,3485,0680,89 – 89,2383,0 – 87,12
205385,4385,4785,1980,95 – 89,4383,1 – 87,29
205485,5685,685,3281,02 – 89,6383,2 – 87,45
205585,6985,7385,4681,08 – 89,8383,3 – 87,61
205685,8285,8685,5881,14 – 90,0283,39 – 87,78
205785,9485,9985,7181,21 – 90,2283,49 – 87,94
205886,0786,1185,8481,27 – 90,4183,59 – 88,1
205986,1986,2485,9781,33 – 90,683,68 – 88,25
206086,3286,3686,0981,4 – 90,7983,77 – 88,41
206186,4486,4986,2281,46 – 90,9783,87 – 88,56
206286,5686,6186,3481,52 – 91,1683,96 – 88,72
206386,6886,7386,4681,59 – 91,3484,06 – 88,87
206486,886,8586,5881,65 – 91,5284,15 – 89,02
206586,9286,9786,781,71 – 91,784,24 – 89,17
206687,0487,0986,8281,77 – 91,8784,33 – 89,32
206787,1687,2186,9481,83 – 92,0584,42 – 89,46
206887,2787,3287,0681,89 – 92,2284,51 – 89,61
206987,3987,4487,1781,95 – 92,3984,6 – 89,75
207087,587,5587,2982,01 – 92,5784,69 – 89,89

3.2.2b Periode-levensverwachting vrouwen
 WaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
198079,18
198179,32
198279,41
198379,56
198479,68
198579,66
198679,61
198780,06
198880,24
198979,92
199080,11
199180,15
199280,28
199380,0
199480,31
199580,36
199680,35
199780,55
199880,69
199980,45
200080,58
200180,71
200280,69
200380,93
200481,44
200581,6
200681,89
200782,31
200882,28
200982,65
201082,72
201182,85
201282,82
201383,04
201483,29
201583,13
201683,13
201783,32
201883,33
201983,56
202083,0883,27
202182,9983,78
202283,0984,0683,2
202383,4984,2883,8283,4682,7 – 84,2283,08 – 83,83
202484,4584,2183,782,62 – 84,7783,16 – 84,23
202584,6184,4883,9382,61 – 85,2583,28 – 84,58
202684,7784,6984,1682,63 – 85,6883,41 – 84,91
202784,9384,8784,3982,68 – 86,0983,55 – 85,23
202885,0985,0684,6282,75 – 86,4883,7 – 85,54
202985,2685,2284,8582,84 – 86,8783,86 – 85,85
203085,4285,3985,0282,87 – 87,1883,96 – 86,08
203185,5985,5685,1982,91 – 87,4884,07 – 86,32
203285,7785,7385,3682,96 – 87,7784,18 – 86,55
203385,9485,985,5483,01 – 88,0684,29 – 86,78
203486,1186,0785,7183,07 – 88,3484,4 – 87,01
203586,2886,2385,8883,13 – 88,6284,52 – 87,23
203686,4486,486,0483,19 – 88,8984,64 – 87,45
203786,6186,5686,2183,26 – 89,1684,75 – 87,67
203886,7786,7386,3783,33 – 89,4284,87 – 87,88
203986,9386,8886,5383,39 – 89,6784,98 – 88,08
204087,0987,0486,6983,46 – 89,9285,1 – 88,29
204187,2587,286,8583,53 – 90,1785,21 – 88,49
204287,487,3587,083,6 – 90,4185,32 – 88,69
204387,5587,587,1683,67 – 90,6585,44 – 88,88
204487,787,6587,3183,74 – 90,8885,55 – 89,07
204587,8587,887,4683,81 – 91,1185,66 – 89,26
204688,087,9487,6183,88 – 91,3485,76 – 89,45
204788,1488,0987,7583,95 – 91,5685,87 – 89,63
204888,2988,2387,984,01 – 91,7885,98 – 89,81
204988,4388,3788,0484,08 – 92,086,09 – 89,99
205088,5788,5188,1884,15 – 92,2186,19 – 90,17
205188,7188,6588,3284,22 – 92,4286,3 – 90,34
205288,8588,7888,4684,29 – 92,6386,4 – 90,52
205388,9888,9288,5984,35 – 92,8386,5 – 90,69
205489,1289,0588,7384,42 – 93,0486,6 – 90,85
205589,2589,1888,8684,49 – 93,2386,7 – 91,02
205689,3889,3188,9984,55 – 93,4386,8 – 91,18
205789,5189,4489,1284,62 – 93,6386,9 – 91,35
205889,6489,5789,2584,68 – 93,8287,0 – 91,51
205989,7689,6989,3884,75 – 94,0187,09 – 91,66
206089,8989,8289,584,81 – 94,287,19 – 91,82
206190,0189,9489,6384,87 – 94,3887,28 – 91,97
206290,1390,0689,7584,93 – 94,5787,37 – 92,13
206390,2590,1889,8785,0 – 94,7587,47 – 92,28
206490,3790,389,9985,06 – 94,9387,56 – 92,43
206590,4990,4290,1185,12 – 95,187,65 – 92,57
206690,6190,5390,2385,18 – 95,2887,73 – 92,72
206790,7290,6590,3485,23 – 95,4587,82 – 92,86
206890,8390,7690,4685,29 – 95,6287,91 – 93,0
206990,9590,8790,5785,35 – 95,7987,99 – 93,15
207091,0690,9890,6885,4 – 95,9688,08 – 93,28

Het aantal overledenen neemt geleidelijk toe, tot een maximum van 211 duizend rond 2055. Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2020–2070 ligt het aantal overledenen de eerstkomende jaren wat hoger, maar vanaf 2029 zijn de verschillen kleiner dan 2 duizend.

3.2.3 Overledenen
JaarWaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1980114,3
1981115,5
1982117,3
1983117,8
1984119,8
1985122,7
1986125,3
1987122,2
1988124,2
1989128,9
1990128,8
1991130,0
1992129,8
1993137,8
1994133,5
1995135,7
1996137,6
1997135,8
1998137,5
1999140,5
2000140,5
2001140,4
2002142,4
2003141,9
2004136,6
2005136,4
2006135,4
2007133,0
2008135,1
2009134,2
2010136,1
2011135,7
2012140,8
2013141,2
2014139,2
2015147,1
2016149,0
2017150,2
2018153,4
2019151,9
2020168,7164,1
2021171,0157,8
2022170,1157,5169,4
2023169,3158,5163,5169,3157,0 – 184,6162,5 – 176,5
2024160,7161,9169,5152,7 – 189,2160,4 – 178,9
2025162,9162,3169,9149,5 – 193,4159,0 – 181,0
2026165,2163,8170,6148,0 – 197,0158,5 – 182,6
2027167,5165,8171,4146,7 – 200,3158,6 – 184,6
2028169,8167,9172,4146,4 – 203,8159,3 – 187,0
2029172,3170,6173,6145,7 – 206,7159,9 – 189,8
2030174,8173,2176,1145,9 – 211,0161,4 – 193,2
2031177,3175,9178,7146,7 – 214,8162,9 – 196,5
2032179,8178,6181,2148,0 – 219,2164,6 – 199,8
2033182,3181,3183,7150,1 – 222,8166,5 – 202,8
2034184,7183,9186,2151,3 – 226,8168,1 – 205,8
2035187,1186,4188,6152,8 – 230,0169,5 – 208,7
2036189,4188,8190,8153,2 – 233,5171,3 – 211,8
2037191,6191,0193,0153,9 – 235,2173,1 – 214,4
2038193,6193,2195,0155,3 – 237,0175,0 – 215,9
2039195,5195,1196,8157,0 – 239,1176,3 – 217,5
2040197,1196,9198,5158,3 – 241,8177,1 – 218,8
2041198,7198,5200,0159,4 – 242,4178,4 – 220,2
2042200,0200,0201,3161,1 – 242,7179,9 – 221,5
2043201,3201,3202,5162,9 – 242,8181,8 – 222,3
2044202,3202,5203,6164,6 – 244,6183,1 – 223,5
2045203,4203,6204,6165,8 – 246,8184,5 – 224,6
2046204,2204,6205,5167,1 – 248,6185,3 – 225,9
2047205,1205,5206,3167,3 – 251,5186,4 – 227,4
2048205,9206,4207,2167,1 – 253,3187,0 – 228,8
2049206,8207,4208,1167,3 – 255,6188,0 – 230,3
2050207,6208,3208,9168,5 – 256,5188,6 – 231,1
2051208,3209,1209,7170,0 – 257,0189,7 – 232,0
2052209,0209,8210,4170,5 – 257,4190,3 – 233,1
2053209,5210,4210,9171,0 – 257,2190,9 – 233,6
2054209,8210,8211,2171,7 – 256,9191,2 – 234,4
2055209,8211,0211,3172,3 – 255,9191,8 – 234,6
2056209,7210,9211,1172,3 – 255,1191,8 – 234,6
2057209,3210,6210,7171,8 – 254,9191,6 – 233,6
2058208,6210,0210,1171,7 – 253,9190,8 – 232,0
2059207,7209,2209,1171,2 – 253,0189,9 – 230,7
2060206,5208,1208,0170,8 – 251,4188,7 – 229,8
2061205,1206,8206,6170,5 – 250,8187,5 – 229,0
2062203,5205,2205,0169,6 – 248,2186,4 – 227,2
2063201,7203,6203,3168,2 – 245,6185,0 – 225,0
2064199,8201,8201,5166,1 – 244,2183,4 – 222,8
2065197,9200,0199,7164,1 – 243,5181,6 – 221,4
2066196,0198,2197,9162,5 – 242,7179,6 – 219,5
2067194,2196,5196,2160,8 – 241,2177,7 – 217,2
2068192,6195,0194,8159,7 – 239,4175,5 – 215,3
2069191,1193,6193,5158,1 – 237,8174,1 – 214,1
2070190,0192,6192,6156,9 – 235,9172,9 – 213,4

3.3 Immigratie

Ontwikkelingen in de immigratie

Al decennialang vestigen immigranten zich in Nederland, vanuit verschillende herkomstlanden. In de late jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw kwamen veel immigranten uit Indonesië na de onafhankelijkheid. In de jaren ’60 kwamen veel immigranten uit Turkije en Marokko om hier te werken en in de jaren ’70 en ’80 reisden familieleden en huwelijkspartners hen na. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 was er toenemende immigratie vanuit dit land. De uitbreiding van de EU met Oost-Europese landen in 2004 en 2007 deed de arbeidsmigratie toenemen. Ten slotte zorgt ook oorlog voor immigratiestromen, zoals in voormalig Joegoslavië (jaren ’90 van de vorige eeuw), in Syrië (vanaf 2015) en sinds 2022 in Oekraïne. In 2022 kwamen 403 duizend immigranten naar Nederland. Immigranten uit Oekraïne vormden met 110 duizend de grootste groep. In 2023 wordt het aantal immigranten geraamd op 337 duizend (op basis van de voorlopige cijfers tot en met oktober 2023).

3.3.1 Immigratie
 Immigratie (x 1 000)
194529,1
1946107,4
194754,4
194846,3
194936,3
195070,6
195158
195233,7
195335,4
195442,4
195552,1
195651,8
195750,1
195868
195937,2
196045,4
196155,1
196266
196355,1
196467,1
196576,6
196681,8
196755,8
196864,5
196976,4
197090,8
197197,1
197283,3
197386,7
197495,8
1975119,3
197683
197783,9
197889,2
1979104,6
1980112,5
198180,2
198270,7
198366,8
198466,9
198579,4
198687,4
198795,9
198891,2
198998,9
1990117,4
1991120,2
1992116,9
1993119,2
199499,3
199596,1
1996108,7
1997109,9
1998122,4
1999119,2
2000132,9
2001133,4
2002121,3
2003104,5
200494
200592,3
2006101,2
2007116,8
2008143,5
2009146,4
2010154,4
2011163
2012158,4
2013164,8
2014182,9
2015204,6
2016230,7
2017235
2018243,7
2019269,1
2020220,9
2021252,5
2022403,1
2023*336,9

De asielmigratie sinds midden jaren ’90 van de vorige eeuw fluctueerde door verschillende vluchtelingenstromen uit landen in Europa en daarbuiten. Tot aan het begin van deze eeuw kwamen vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië, Afrika (Somalië) en het Midden-Oosten (Afghanistan, Irak, Iran). In de eerste jaren van deze eeuw daalde het aantal asielmigranten en bleef toen een aantal jaren stabiel laag. De toenemende politieke onrust in het Midden-Oosten leidde tot een groeiend aantal asielmigranten uit die regio vanaf 2012, met een piek in 2016, voornamelijk uit Syrië. In de jaren daarna daalde de asielmigratie weer. Sinds 2020 neemt het aantal weer toe, tot 27,5 duizend in 2022. Dit zijn vooral vluchtelingen uit landen met langdurige politieke onrust (Syrië, Afghanistan, Jemen, Somalië en Eritrea). Niet alleen de politieke situatie in het buitenland, maar ook het Nederlandse asiel- en immigratiebeleid bepaalt de omvang van de asielmigratie. Zo werden kort na de eeuwwisseling de regels rond asielmigratie aangescherpt en konden asielzoekers door de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 geen juridisch bezwaar meer aantekenen tegen een afwijzing doordat de bezwaarfase in asielprocedures kwam te vervallen (WRR, 2020).

De niet-asielmigratie, migranten die om andere redenen dan asiel migreren, naar Nederland vertoont sinds 2005 een stijgende lijn. Dat komt vooral door de toetreding van Oost-Europese landen tot de EU, waardoor deze landen vrij EU-verkeer van personen kregen, met grote aantallen (vooral) arbeidsmigranten tot gevolg. In 2020, met de uitbraak van de coronapandemie, was er een daling in de niet-asielmigratie, maar dit nam weer toe in 2021 en 2022. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan het economische herstel, het groeiende aantal vacatures en de onverminderde populariteit van Nederlandse studies voor buitenlandse studenten. Voor immigranten uit bepaalde herkomstregio’s overheersen bepaalde migratiemotieven: in 2021 kwamen uit de EU en India vooral arbeidsmigranten, uit China en Indonesië vooral studiemigranten, en uit Marokko, Suriname en Turkije vooral gezinsmigranten. Alhoewel gezinsmigratie bij deze laatste groep dus overheerst als motief (ongeveer de helft van de migranten), zijn arbeid en studie inmiddels voor een derde van de immigranten uit deze groepen de voornaamste redenen om naar Nederland te migreren terwijl dat twintig jaar geleden nog zo’n 10 procent was (CBS, 2022b).

Twee bijzondere gebeurtenissen hebben de immigratie (en ook de emigratie) in de periode 2020-2023 sterk beïnvloed. Ten eerste was dat de uitbraak van het coronavirus in het vroege voorjaar van 2020 in Europa. In veel landen werd het openbare leven stil gelegd en werden de grenzen gesloten voor reizigers en immigranten. Zo ook in Nederland. Dit betekende een enorme daling van de immigratie. De reisbeperkingen met betrekking tot corona werden gedurende 2021 en 2022 minder en in die jaren nam het aantal immigranten naar Nederland weer toe. Begin 2023 is er geen sprake meer van een noodsituatie (WHO, 2023) en sindsdien geldt geen enkele reisbeperking meer. De cijfers laten zien dat de immigratie uit de meeste herkomstgebieden in 2022 weer ongeveer terug op het oude niveau zijn. Van een inhaaleffect is weinig sprake.

Ten tweede is er in 2022 een grote piek in de immigratie geweest vanuit Oekraïne. De Russische inval in Oekraïne bracht sinds maart 2022 grote aantallen ontheemden op de been, ook naar Nederland. Alhoewel Oekraïne niet tot de EU behoort, kunnen Oekraïners zich makkelijker in Nederland vestigen dan vluchtelingen uit andere delen van de wereld, onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de Europese Unie (recent verlengd tot en met maart 2025 door de Raad van de EU). In 2022 vestigden zich bijna 110 duizend mensen vanuit Oekraïne in Nederland, en in 2023 zo’n 35 duizend (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2023).

Model en veronderstellingen voor de immigratie

De immigranten die naar Nederland komen, zijn globaal in twee groepen te onderscheiden. Ten eerste zijn er immigranten die vanwege asiel naar Nederland komen. Daarnaast zijn er immigranten die om andere redenen naar Nederland komen. Zij worden nader onderscheiden in degenen die in het buitenland zijn geboren en degenen die in Nederland zijn geboren (zij migreren terug naar Nederland na een periode van verblijf in het buitenland). Voor iedere groep worden aparte modellen en veronderstellingen opgesteld.

Model en veronderstellingen voor de asielmigratie

De prognose van de asielmigratie was tot en met de vorige Bevolkingsprognose (2020–2070) gebaseerd op een model dat uitging van de asielmigratie in het totaal van de Noordwest-Europese landen. Hierbij werd aangenomen dat asielmigranten vaak niet specifiek voor Nederland als bestemming kiezen, maar voor Noordwest-Europa (zie bijvoorbeeld Kahmann, Hamdi, Verstappen & De Gruijter, 2023). De verdeling van asielverzoeken over de landen in deze regio gedroeg zich als een waterbed: een relatieve afname in het ene land betekent een relatieve toename in het andere land. Gedurende een aantal jaar werkte dit voorspellende mechanisme redelijk, maar de laatste jaren zien we dat de asielmigratie in Nederland nog maar weinig verband houdt met de asielmigratie in omliggende landen. Het aantal eerste asielverzoeken per duizend inwoners in Nederland blijft sinds 2014 achter bij het aantal dat verwacht kan worden als de verdeling over Noordwest-Europa gelijkmatig zou zijn. Daarnaast is er nog iets veranderd: de verhouding tussen het aantal asielverzoeken en het aantal gerealiseerde asielmigranten (een jaar later) is de laatste jaren gestegen. Ieder eerste asielverzoek resulteert in gemiddeld 1,04 asielmigrant (de migrant die het asielverzoek heeft ingediend plus nareizigers, periode 2015-2022). In de periode 1999-2014 lag die verhouding op 0,91. Deze toename komt waarschijnlijk door de hoge toekenningsgraad van verblijfsvergunningen aan Syrische en Eritrese vluchtelingen, die in de jaren 2014-2018 de grootste groepen in de asielinstroom vormden (90 procent had een verblijfsvergunning binnen 12 maanden; bij asielzoekers uit andere landen lag dat tussen de 20 en 78 procent). Daarnaast nam het aandeel dat binnen 12 maanden een verblijfsvergunning had toe in de jaren vanaf 2017 voor vluchtelingen uit Irak, Afghanistan, Iran en Turkije. Deze stijging heeft zeer waarschijnlijk te maken met het hogere aandeel nareizigers in de betreffende instroomcohorten: die hebben vaak al een verblijfsvergunning op het moment van aankomst in Nederland (CBS, 2023).

Omdat het aantal eerste asielverzoeken per duizend inwoners in Nederland achterblijft en het aantal eerste asielverzoeken in meer asielmigranten resulteert, wordt met ingang van de Bevolkingsprognose 2023–2070 de toekomstige ontwikkeling van het aantal asielmigranten gebaseerd op de ontwikkelingen in asielverzoeken en -migranten in Nederland over de periode 2014-2022. In 2022 bedroeg het aantal asielmigranten 27,5 duizend. Op basis van de veronderstellingen en schattingsmethode wordt verwacht dat dat in de komende vijf jaar geleidelijk zal dalen tot 25 duizend. Vanaf 2028 wordt het aantal verwachte asielmigranten vastgezet op die 25 duizend, omdat politieke onrust en internationale conflicten in de wereld op de langere termijn te onvoorspelbaar zijn. De voorspelling van de relatieve aandelen van de herkomstgebieden in de asielmigratie wordt gebaseerd op een langere tijdreeks: 1999-2022. Omdat de fluctuaties in herkomst over de tijd aanzienlijk zijn, wordt gebruik gemaakt van informatie die zo lang mogelijk teruggaat.

3.3.2 Waargenomen en verwachte asielmigratie naar herkomstgebied
 Afrika (x 1 000)Aziatisch Midden-Oosten (x 1 000)Turkije (x 1 000)Overig (x 1 000)
19994,710,50,45,1
20007,713,90,96,8
20019,211,90,85,1
20029,86,30,42,6
20033,73,00,21,2
20041,10,80,10,5
20051,51,00,10,6
20061,41,20,10,6
20071,92,20,10,7
20082,93,80,21,2
20094,63,80,10,9
20103,33,40,11,1
20112,23,50,11,0
20121,73,40,10,8
20133,94,70,10,8
20145,510,60,10,9
20158,023,20,10,9
20167,534,20,30,8
20175,517,60,70,7
20184,47,20,70,6
20193,79,51,50,9
20202,18,41,30,6
20212,415,72,50,9
20222,420,63,70,8
20233,319,53,11,1
20244,318,32,61,4
20255,217,12,01,8
20266,016,01,52,1
20276,914,91,02,4
20286,914,91,02,4
20296,914,91,02,4
20306,914,91,02,4

Model en veronderstellingen voor de niet-asielmigratie

Inhoudelijk gezien is migratiemotief een logische basis om veronderstellingen te maken over het toekomstige aantal immigranten. Hieraan zitten echter twee nadelen: immigratiecijfers naar migratiemotief veranderen naar gelang het beleid, en de informatie van het motief van migranten is met enige vertraging beschikbaar. Om die reden wordt vanaf de Bevolkingsprognose 2020–2070 de niet-asielmigratie voorspeld op basis van immigratiecijfers naar herkomst.

Om de niet-asielimmigratie van in het buitenland geborenen uit elk van de prognosegroepen te schatten, worden regressiemodellen gebruikt met factoren die in het verleden de immigratiepatronen bepaalden en waarvan we veronderstellen dat deze ook in de toekomst de omvang van de immigratie beïnvloeden. Dat is ten eerste een economie-variabele, die de vraag naar buitenlandse arbeid weergeeft. Ten tweede is er een trendvariabele om de algemene stijging (of daling) van het aantal immigranten in kaart te brengen, door ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei in landen van herkomst, en mondialisering van economische en sociale netwerken. Aangezien het startpunt en eindpunt van de trend per herkomstgroep anders kunnen zijn, zijn deze per herkomstgroep bepaald. Dit geldt bijvoorbeeld voor groepen van Oost-Europese landen die in een bepaald jaar toetraden tot de EU en waarna de immigratie toenam. Eenmalige gebeurtenissen die een invloed op de immigratie hebben gehad worden gemodelleerd met dummy’s. Dat geldt bijvoorbeeld voor het jaar 2020, toen de immigratie afnam vanwege de reisbeperkingen met betrekking tot corona, maar ook voor de Brexit. Verdere details over de definitie en operationalisatie van de variabelen zijn te vinden in bijlage 2. Een uitgebreidere beschrijving van de methodiek is te vinden in De Regt, Van Duin & Stoeldraijer (2021).

De laatste groep waarvan de immigratie wordt voorspeld, zijn personen die in Nederland zijn geboren (uit Nederlandse of buitenlandse ouders) maar in het buitenland woonachtig zijn en terugverhuizen naar Nederland. Hun immigratiepatroon is goed te schatten op basis van het percentage dat in het verleden is teruggekeerd, naar duur van emigratie, in combinatie met veronderstellingen over het aantal in Nederland geboren emigranten. Ongeveer 60 procent van de in Nederland geboren emigranten keert uiteindelijk terug naar Nederland.

Toekomstige ontwikkeling van de immigratie per herkomstgroep

Onderstaand worden per herkomstgroep de factoren toegelicht die in de periode 1999-2022 samenhingen met immigratie, en die gebruikt zijn in de regressiemodellen waarmee de immigratie wordt doorgerekend voor de komende 10 jaar. In de modellen is steevast gecorrigeerd voor de tijdelijk verlaagde immigratie door corona in 2020. Op de langere termijn (vanaf 2033) wordt de voorspelde waarde vastgezet op de waarde van 2032, omdat de toekomst na die termijn te onzeker is om beredeneerde aannamen te maken over toe- of afname van de immigratie. Bij de gepresenteerde aantallen verwachte immigranten zijn de verwachte aantallen asielmigranten opgeteld; het gaat dus om het totaal verwachte aantal immigranten per herkomstgebied.

Immigratie vanuit de West-Europese landen van de EU (de oude lidstaten) werd vooral gedreven door economie (vraag naar buitenlandse arbeid). Daarnaast was er een stijgende trend sinds 2007, en een immigratiedip in 2020 door corona. Op de lange termijn worden jaarlijks ongeveer 59,2 duizend immigranten uit westelijke EU-landen verwacht.

Veel landen in Midden- en Oost-Europa traden in 2004 of 2007 toe tot de Europese Unie. Enige tijd later kregen zij ook toegang tot de vrije markt van personen binnen de EU en dat heeft een toename van arbeidsmigranten uit die landen teweeggebracht sinds 2008 (2004-toetreders: Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië), 2014 (2007-toetreders: Bulgarije en Roemenië) en 2018 (2014-toetreder: Kroatië). In die toename speelden zowel de economie als algemene trends een rol. De Brexit gaf een extra impuls aan de arbeidsmigratie naar Nederland, omdat immigranten zich niet langer vrij in het Verenigd Koninkrijk konden vestigen. Op de lange termijn worden jaarlijks ongeveer 53,2 duizend immigranten uit Midden- en Oost-Europa verwacht.

Immigratie vanuit Europese landen die geen lid zijn van de EU (exclusief Verenigd Koninkrijk en Oekraïense ontheemden) wordt eveneens gedreven door de economie en door een algemene stijgende trend. Jaarlijks worden voor deze groep op de lange termijn 18,5 duizend immigranten verwacht. Voor het Verenigd Koninkrijk, dat sinds 1 februari 2020 uit de EU is getreden, waren geen verklarende factoren voor de immigratie en daarom wordt een vast aantal van 5 duizend immigranten per jaar verondersteld. De immigratie vanuit Oekraïne werd in de Kernprognose van 2022 verondersteld om op 60 duizend uit te komen in 2023. In 2024 werden 20 duizend immigranten verondersteld en in 2025 10 duizend. Gezien de huidige aantallen, lijkt de veronderstelling voor 2023 te hoog te zijn geweest. Voor 2024 en 2025 lijkt de inschatting nog plausibel: de oorlog is nog niet voorbij en ook de instroom is momenteel stabiel met bijna 3 duizend immigranten per maand. Bovendien heeft de Europese Raad in september 2023 besloten om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de Europese Unie te verlengen tot en met maart 2025 (Europese Raad, 2023). Voor de Bevolkingsprognose 2023–2070 worden daarom 35 duizend immigranten uit Oekraïne verwacht in 2023, 20 duizend in 2024 en 10 duizend in 2025. Voor de jaren 2026-2070 wordt verwacht dat de immigratie uit Oekraïne zich op dezelfde manier zal ontwikkelen als voor de andere immigranten uit overig Europa.

3.3.3 Immigratie uit de Europese Unie en overig Europa (exclusief Turkije)
 Midden- en Oost-Europese landen in de EU (x 1 000)West-Europese landen in de EU (x 1 000)Overig Europa (x 1 000)Midden- en Oost-Europese landen in de EU (prognose) (x 1 000)West-Europese landen in de EU (prognose) (x 1 000)Overig Europa (prognose) (x 1 000)
19993,416,111,2
20004,816,313,4
20015,316,112,3
20025,115,49,4
20034,914,57,8
20048,814,36,6
200510,214,45,8
200612,116,56,2
200720,618,76,8
200826,323,88,1
200925,123,57,9
201028,926,48,3
201134,628,18,9
201233,830,09,1
201334,930,49,7
201441,331,410,6
201539,633,011,5
201640,836,913,0
201745,540,914,4
201850,643,716,4
201957,347,918,8
202052,640,315,2
202157,248,514,4
202263,352,9120,3
202361,253,955,261,154,355,4
202461,555,440,8
202561,556,731,3
202661,257,821,8
202760,658,722,3
202859,159,222,5
202958,159,222,8
203057,259,223,1
203156,259,223,4
203255,259,223,5
203354,259,223,5
203453,259,223,5
203553,259,223,5
203653,259,223,5
203753,259,223,5
203853,259,223,5
203953,259,223,5
204053,259,223,5
204153,259,223,5
204253,259,223,5
204353,259,223,5
204453,259,223,5
204553,259,223,5
204653,259,223,5
204753,259,223,5
204853,259,223,5
204953,259,223,5
205053,259,223,5
205153,259,223,5
205253,259,223,5
205353,259,223,5
205453,259,223,5
205553,259,223,5
205653,259,223,5
205753,259,223,5
205853,259,223,5
205953,259,223,5
206053,259,223,5
206153,259,223,5
206253,259,223,5
206353,259,223,5
206453,259,223,5
206553,259,223,5
206653,259,223,5
206753,259,223,5
206853,259,223,5
206953,259,223,5
207053,259,223,5

De immigratie uit Indonesië is licht gestegen over de tijd. Het aantal immigranten uit dit land hing in de periode 1999-2022 samen met een algemeen stijgende trend en met de Nederlandse economie. Studie is het belangrijkste migratiemotief voor immigranten vanuit Indonesië. De immigratie vanuit de Nederlandse Cariben en ook vanuit Suriname wordt vooral bepaald door de Nederlandse economie. Op de lange termijn worden jaarlijks bijna 2,5 duizend immigranten uit Indonesië verwacht, 3,7 duizend immigranten uit de Nederlandse Cariben en 3,1 duizend immigranten uit Suriname.

3.3.4 Immigratie uit Indonesië, Nederlandse Cariben en Suriname
 Indonesië (x 1 000)Nederlandse Cariben (x 1 000)Suriname (x 1 000)Indonesië (prognose) (x 1 000)Nederlandse Cariben (prognose) (x 1 000)Suriname (prognose) (x 1 000)
19991,88,83,2
20001,910,23,6
20012,08,33,6
20022,06,03,4
20031,84,33,4
20041,53,02,9
20051,42,42,2
20061,42,71,8
20071,53,22,0
20081,63,92,3
20091,44,32,2
20101,64,42,2
20111,74,22,1
20121,53,71,9
20131,63,41,7
20141,73,41,6
20151,83,41,7
20162,13,61,9
20172,04,42,3
20182,14,62,7
20192,15,22,9
20201,54,72,2
20212,15,52,3
20222,55,52,7
20232,54,93,52,54,93,5
20242,54,53,4
20252,54,33,3
20262,54,13,2
20272,53,93,2
20282,53,73,1
20292,53,73,1
20302,53,73,1
20312,53,73,1
20322,53,73,1
20332,53,73,1
20342,53,73,1
20352,53,73,1
20362,53,73,1
20372,53,73,1
20382,53,73,1
20392,53,73,1
20402,53,73,1
20412,53,73,1
20422,53,73,1
20432,53,73,1
20442,53,73,1
20452,53,73,1
20462,53,73,1
20472,53,73,1
20482,53,73,1
20492,53,73,1
20502,53,73,1
20512,53,73,1
20522,53,73,1
20532,53,73,1
20542,53,73,1
20552,53,73,1
20562,53,73,1
20572,53,73,1
20582,53,73,1
20592,53,73,1
20602,53,73,1
20612,53,73,1
20622,53,73,1
20632,53,73,1
20642,53,73,1
20652,53,73,1
20662,53,73,1
20672,53,73,1
20682,53,73,1
20692,53,73,1
20702,53,73,1

Het aantal immigranten uit Marokko en het aantal niet-asielmigranten uit Turkije hing in de periode 1999-2022 samen met de Nederlandse economie. Voor Turkije hing het aantal niet-asielmigranten bovendien samen met een stijgende algemene trend. Het jaarlijks verwachte aantal immigranten vanuit Marokko is 2,7 duizend op de lange termijn en vanuit Turkije 9,5 duizend immigranten (inclusief jaarlijks bijna 1 duizend asielmigranten).

3.3.5 Immigratie uit Marokko en Turkije
 Marokko (x 1 000)Turkije (x 1 000)Marokko (prognose) (x 1 000)Turkije (prognose) (x 1 000)
19994,74,8
20004,55,4
20015,26,0
20025,26,2
20034,96,7
20043,74,6
20052,43,4
20062,13,2
20071,72,9
20082,14,1
20092,44,1
20102,44,5
20112,74,1
20122,33,9
20132,33,8
20142,43,6
20152,03,8
20162,34,5
20172,65,9
20183,36,8
20193,78,3
20202,66,7
20213,09,5
20223,314,8
20233,114,53,114,5
20243,013,2
20252,911,8
20262,810,5
20272,89,3
20282,79,4
20292,79,4
20302,79,5
20312,79,5
20322,79,5
20332,79,5
20342,79,5
20352,79,5
20362,79,5
20372,79,5
20382,79,5
20392,79,5
20402,79,5
20412,79,5
20422,79,5
20432,79,5
20442,79,5
20452,79,5
20462,79,5
20472,79,5
20482,79,5
20492,79,5
20502,79,5
20512,79,5
20522,79,5
20532,79,5
20542,79,5
20552,79,5
20562,79,5
20572,79,5
20582,79,5
20592,79,5
20602,79,5
20612,79,5
20622,79,5
20632,79,5
20642,79,5
20652,79,5
20662,79,5
20672,79,5
20682,79,5
20692,79,5
20702,79,5

Het aantal niet-asielmigranten vanuit Afrika hing in het verleden samen met de Nederlandse economie en een algemene stijgende trend. Dit leidt tot een verwachting van 16,0 duizend immigranten per jaar. In combinatie met de jaarlijks verwachte 6,9 duizend asielmigranten komt dat neer op 22,8 duizend verwachte immigranten uit Afrika per jaar op de lange termijn.

Het aantal immigranten vanuit Latijns-Amerika hing in de periode 1999-2022 samen met de Nederlandse economie en een algemene trend. Tezamen zorgen die voor een verwachte toename naar 15,7 duizend immigranten per jaar op de lange termijn. Immigratie vanuit Noord-Amerika en Oceanië wordt gedreven door een algemene stijgende trend. Op de lange termijn worden 11,7 duizend immigranten per jaar vanuit dit werelddeel verwacht.

3.3.6 Immigratie uit Afrika (excl. Marokko), Latijns-Amerika (excl. Suriname en Nederlandse Cariben) en Noord-Amerika en Oceanië
 Afrika (x 1 000)Latijns-Amerika (x 1 000)Noord-Amerika en Oceanië (x 1 000)Afrika (prognose) (x 1 000)Latijns-Amerika (prognose) (x 1 000)Noord-Amerika en Oceanië (prognose) (x 1 000)
199910,23,85,4
200013,34,45,6
200115,64,55,5
200216,24,75,2
200310,04,54,5
20047,14,04,1
20056,94,24,4
20066,64,45,1
20077,44,25,5
200810,05,36,0
200913,45,35,5
201012,05,96,0
201110,15,86,5
20127,85,76,6
201310,36,36,5
201411,76,66,9
201514,07,48,1
201614,57,48,5
201713,69,09,6
201814,911,310,3
201916,412,410,6
202012,19,37,6
202114,211,67,2
202216,913,49,2
202319,213,310,619,213,310,6
202419,813,510,9
202520,713,911,1
202621,614,211,4
202722,414,511,6
202822,314,711,7
202922,515,111,7
203022,615,411,7
203122,715,611,7
203222,815,711,7
203322,815,711,7
203422,815,711,7
203522,815,711,7
203622,815,711,7
203722,815,711,7
203822,815,711,7
203922,815,711,7
204022,815,711,7
204122,815,711,7
204222,815,711,7
204322,815,711,7
204422,815,711,7
204522,815,711,7
204622,815,711,7
204722,815,711,7
204822,815,711,7
204922,815,711,7
205022,815,711,7
205122,815,711,7
205222,815,711,7
205322,815,711,7
205422,815,711,7
205522,815,711,7
205622,815,711,7
205722,815,711,7
205822,815,711,7
205922,815,711,7
206022,815,711,7
206122,815,711,7
206222,815,711,7
206322,815,711,7
206422,815,711,7
206522,815,711,7
206622,815,711,7
206722,815,711,7
206822,815,711,7
206922,815,711,7
207022,815,711,7

Het aantal niet-asielimmigranten uit Aziatisch Midden-Oosten en het aantal immigranten uit Oostelijk Azië hing in de periode 1999-2022 samen met de Nederlandse economie en een algemeen stijgende trend. Uit het Aziatisch Midden-Oosten komen jaarlijks ongeveer evenveel asielmigranten als niet-asielmigranten, en dat zal naar verwachting zo blijven. In totaal worden op de lange termijn jaarlijks 30,7 immigranten uit Aziatisch Midden-Oosten verwacht, waarvan 14,9 asielmigranten en 15,8 duizend niet-asielmigranten. Op de lange termijn worden jaarlijks 39,7 duizend Oost-Aziatische immigranten verwacht.

3.3.7 Immigratie uit Aziatisch Midden-Oosten en Oostelijk Azië
 Aziatisch Midden-Oosten (x 1 000)Oostelijk Azië (x 1 000)Aziatisch Midden-Oosten (prognose) (x 1 000)Oostelijk Azië (prognose) (x 1 000)
199912,98,0
200016,49,3
200115,011,0
20029,611,5
20036,610,9
20044,49,6
20054,49,9
20064,710,9
20075,711,8
20088,115,1
20098,814,6
20108,715,3
20118,817,0
20128,116,4
20139,416,7
201415,317,8
201528,619,9
201640,822,6
201726,425,5
201815,728,4
201918,432,0
202015,518,4
202125,225,9
202233,232,8
202334,234,934,234,9
202433,035,2
202532,036,0
202631,036,7
202730,037,3
202830,137,7
202930,338,4
203030,538,9
203130,639,4
203230,839,7
203330,839,7
203430,839,7
203530,839,7
203630,839,7
203730,839,7
203830,839,7
203930,839,7
204030,839,7
204130,839,7
204230,839,7
204330,839,7
204430,839,7
204530,839,7
204630,839,7
204730,839,7
204830,839,7
204930,839,7
205030,839,7
205130,839,7
205230,839,7
205330,839,7
205430,839,7
205530,839,7
205630,839,7
205730,839,7
205830,839,7
205930,839,7
206030,839,7
206130,839,7
206230,839,7
206330,839,7
206430,839,7
206530,839,7
206630,839,7
206730,839,7
206830,839,7
206930,839,7
207030,839,7

De immigratie van in Nederland geboren personen (met Nederlandse of in het buitenland geboren ouders) is bepaald op basis van het terugkeerpercentage van emigranten. Hun aantal zal naar verwachting geleidelijk groeien van 25,4 duizend in 2023 naar 33,5 duizend in 2070.

3.3.8 Immigratie van in Nederland geborenen
 In Nederland geborenen (x 1 000)In Nederland geborenen (prognose) (x 1 000)
199925,0
200023,8
200123,2
200221,4
200319,8
200419,4
200520,2
200623,5
200725,0
200827,0
200928,5
201028,5
201128,5
201227,7
201327,6
201428,8
201529,9
201631,7
201732,8
201832,8
201933,1
202031,8
202125,9
202225,0
202325,425,4
202426,8
202526,6
202626,4
202726,4
202827,4
202928,4
203028,7
203129,4
203230,1
203330,7
203431,0
203531,2
203631,3
203731,3
203831,3
203931,4
204031,5
204131,5
204231,6
204331,7
204431,8
204531,8
204631,8
204731,8
204831,9
204931,9
205031,9
205131,9
205232,0
205332,0
205432,0
205532,0
205632,1
205732,1
205832,2
205932,3
206032,4
206132,5
206232,6
206332,8
206432,9
206533,0
206633,1
206733,2
206833,3
206933,4
207033,5

Toekomstige ontwikkeling van de totale immigratie

Het totale aantal immigranten neemt volgens de Bevolkingsprognose 2023–2070 af van 337 duizend in 2023 naar 305 duizend rond 2026. Op de lange termijn worden jaarlijks 311 duizend immigranten verwacht. Dit zijn er vanaf 2040 jaarlijks ruim 16 duizend meer dan in de Bevolkingsprognose 2020–2070 werden verwacht.

3.3.9 Totale immigratie
JaarWaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1980112,5
198180,2
198270,7
198366,8
198466,9
198579,4
198687,4
198795,9
198891,2
198998,9
1990117,4
1991120,2
1992116,9
1993119,2
199499,3
199596,1
1996108,7
1997109,9
1998122,4
1999119,2
2000132,9
2001133,4
2002121,3
2003104,5
200494,0
200592,3
2006101,2
2007116,8
2008143,5
2009146,4
2010154,4
2011163,0
2012158,4
2013164,8
2014182,9
2015204,6
2016230,7
2017235,0
2018243,7
2019269,1
2020220,9210,6
2021252,5243,6
2022403,1279,0402,5
2023336,9288,2365,6336,9300,0 – 379,0317,2 – 357,6
2024290,2321,7323,3270,5 – 379,4295,2 – 351,9
2025294,8309,4314,6249,7 – 383,0280,3 – 349,0
2026296,4296,0305,3234,1 – 383,1267,7 – 343,9
2027297,6297,2305,5229,5 – 390,9265,5 – 346,9
2028299,0298,6306,0226,5 – 397,3264,4 – 350,3
2029297,9298,1307,8225,4 – 402,9263,4 – 356,0
2030296,8296,8308,7222,6 – 406,8263,1 – 359,4
2031296,3296,3309,7221,5 – 411,0262,8 – 361,2
2032295,6295,6310,2220,2 – 416,0262,8 – 361,0
2033294,9294,9309,8218,1 – 418,5259,8 – 361,9
2034294,1294,1309,1217,4 – 418,6256,4 – 363,4
2035294,1294,1309,3217,5 – 418,6255,1 – 365,8
2036293,9293,9309,4216,1 – 419,6254,9 – 367,1
2037293,8293,8309,4212,8 – 419,5254,8 – 367,9
2038293,6293,6309,4209,5 – 418,7253,7 – 369,0
2039293,4293,4309,5208,4 – 418,4252,8 – 368,3
2040293,2293,2309,6208,7 – 420,4251,5 – 368,8
2041293,0293,0309,6208,0 – 425,0251,1 – 369,6
2042293,0293,0309,7207,8 – 429,8250,6 – 370,6
2043293,0293,0309,8208,2 – 433,9250,7 – 371,9
2044293,0293,0309,9208,5 – 436,1251,3 – 372,7
2045293,0293,0309,9208,9 – 436,7251,3 – 374,3
2046293,0293,0309,9207,6 – 438,4251,1 – 376,5
2047293,0293,0309,9206,4 – 440,2250,3 – 378,3
2048293,1293,1310,0205,8 – 441,4250,0 – 380,2
2049293,1293,1310,0203,6 – 439,3250,0 – 380,8
2050293,2293,2310,0203,6 – 436,9249,8 – 380,9
2051293,3293,3310,0201,0 – 434,6249,9 – 381,7
2052293,4293,4310,1200,4 – 434,0249,2 – 381,4
2053293,5293,5310,1198,9 – 433,5249,6 – 380,4
2054293,6293,6310,1200,4 – 432,6250,3 – 377,9
2055293,7293,7310,1201,7 – 430,2250,5 – 376,9
2056293,8293,8310,2202,6 – 429,8251,1 – 376,6
2057293,9293,9310,2202,0 – 430,6249,4 – 376,9
2058294,0294,0310,3200,8 – 434,2248,1 – 377,7
2059294,1294,1310,4200,1 – 436,0245,4 – 379,1
2060294,2294,2310,5199,0 – 438,8244,6 – 379,7
2061294,3294,3310,6199,1 – 439,3243,3 – 379,6
2062294,4294,4310,7199,3 – 438,4242,8 – 380,1
2063294,5294,5310,9200,8 – 438,1242,5 – 381,5
2064294,6294,6311,0201,2 – 438,8244,0 – 382,8
2065294,7294,7311,1201,9 – 439,0245,1 – 382,6
2066294,8294,8311,2200,1 – 438,0247,1 – 382,2
2067294,8294,8311,3198,9 – 436,7247,8 – 382,3
2068294,9294,9311,4198,6 – 436,9247,8 – 382,5
2069295,0295,0311,5200,1 – 436,7247,0 – 382,0
2070295,0295,0311,6201,2 – 437,0246,6 – 381,5

3.4 Emigratie

Ontwikkeling in de emigratie

Sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw en met name vanaf de eeuwwisseling, vertoont het aantal emigranten een stijgende lijn (grafiek 3.4.2). Dat komt vooral omdat in die periode ook het aantal immigranten steeg (grafiek 3.3.1), met name van in het buitenland geborenen. Inwoners van Nederland die in het buitenland zijn geboren, hebben een veel grotere kans om (terug) te verhuizen naar het buitenland dan in Nederland geborenen. Een stijging van de immigratie leidt daarom tot een stijging van de emigratie in de jaren daarna. Tijdens de coronapandemie en de bijbehorende reisbeperkingen, was er een daling in de emigratie zichtbaar. In 2023 emigreerden 192 duizend personen (raming op basis van de voorlopige cijfers tot en met oktober), dat is meer dan ooit gemeten in Nederland.

De emigratie van mensen met een Nederlandse herkomst piekte in 2006 en was vanaf 2009 een tijd redelijk stabiel. Daarna zette een geleidelijke daling in, met een duidelijke dip in 2020 en 2021, die waarschijnlijk werd veroorzaakt door de reisbeperkingen tijdens de coronapandemie. In 2022 was het aantal in Nederland geboren emigranten weer terug op het pre-coronaniveau. Bij de tweede generatie emigranten was er na 2009 een duidelijk stijging, gevolgd door een even sterke daling vanaf 2015. De coronadip is daar minder groot, en het daaropvolgende herstel ook.

3.4.1 Emigratie vanuit Nederland naar herkomstgroep
 In Nederland geboren met Nederlandse herkomst (x 1 000)In Nederland geboren met buitenlandse herkomst (x 1 000)In het buitenland geboren met Europese herkomst (x 1 000)In het buitenland geboren met buiten-Europese herkomst (x 1 000)
199529,78,817,526,2
199630,89,620,730,9
199728,79,117,926,2
199827,58,318,624,9
199927,08,818,124,9
200028,29,218,323,2
200129,99,518,125,1
200232,810,821,431,9
200333,013,021,937,0
200433,214,224,038,9
200537,316,423,242,8
200641,118,227,245,9
200739,117,326,240,1
200835,915,329,736,8
200927,612,935,037,5
201027,114,737,742,0
201129,816,143,144,1
201228,017,451,747,3
201327,017,753,147,9
201428,518,154,846,5
201528,517,955,747,4
201628,516,758,447,9
201727,615,862,548,4
201826,514,967,049,0
201925,214,172,848,9
202019,411,375,046,8
202122,412,569,840,6
202228,514,794,042,0
2023*26,814,4106,944,4

Van de in het buitenland geboren immigranten die rond 2000 naar Nederland kwamen, vertrok ongeveer 20 procent binnen twee jaar weer. Rond 2010 was dit toegenomen naar bijna 40 procent. De toename van het aandeel immigranten dat snel weer vertrekt, hangt onder meer samen met het gestegen aandeel arbeids- en studiemigranten. Asielmigranten hebben lagere vertrekkansen: de meesten blijven en het deel dat wel vertrekt, doet dat vaak na een langer verblijf. Door de hoge asielmigratie in 2015 en 2016 was daarom tijdelijk een daling te zien in de emigratiekans. Ook in 2021 en 2022 was dit het geval.

Voor personen die in Nederland zijn geboren, gelden lagere vertrekpercentages dan voor personen die niet in Nederland zijn geboren. Het maakt daarbij uit of de ouders van deze personen in Nederland zijn geboren of in het buitenland (de tweede generatie). Bij deze laatstgenoemde groep ligt het vertrekpercentage ongeveer drie keer zo hoog als voor personen met ouders die in Nederland zijn geboren. Voor thuiswonende kinderen in die groep wordt dat rechtstreeks veroorzaakt door de hoge emigratiekans van hun (in het buitenland geboren) ouders. Maar ook als volwassenen vertrekt de tweede generatie vaker naar het buitenland dan degenen met Nederlandse ouders. De bestemming van emigranten van de tweede generatie (indien bekend) is in krap de helft van de gevallen het geboorteland van hun ouders (gebaseerd op cijfers van 2010-2016). Met dat land hebben zij vaak een sterke band door de culturele affiniteit, het kennen van de taal en/of omdat er familie woont. Bij 20 tot 25-jarigen is het aandeel zelfs nog hoger: bijna 60 procent. Hoewel de emigratiekans van personen met een Nederlandse herkomst drie keer zo klein is als van personen van de tweede generatie, is het aantal emigranten hoger, omdat er meer inwoners in de bevolking zijn met een Nederlandse herkomst.

Model en veronderstellingen voor de emigratie

Doordat emigratie van in buitenland geboren personen samenhangt met eerdere immigratie, zijn de veronderstellingen voor de emigratie in de Bevolkingsprognose 2023–2070 gebaseerd op het waargenomen emigratiegedrag van de immigratiecohorten. Voor iedere herkomstgroep wordt een eigen vertrekpercentage verondersteld, dat afhangt van het immigratie- en emigratiepatroon in het verleden.

Vertrekpercentages voor de Bevolkingsprognose 2023–2070 zijn geschat op basis van de vertrekcijfers naar verblijfsduur voor de immigratiecohorten 1995-2019, waarbij voor verblijfsduren langer dan 15 jaar de dalende lijn in de emigratiekans met toenemende verblijfsduur is geëxtrapoleerd. Vanwege de afwijkende patronen tijdens de coronapandemie is de periode 2020-2022 niet meegenomen in de vertrekpercentages. Het totale veronderstelde vertrekpercentage bedraagt 64 procent voor personen die in het buitenland zijn geboren. De vertrekpercentages variëren tussen de herkomstgebieden, uiteenlopend van 40 procent voor Marokko tot 88 procent voor overig Europa (exclusief de Oekraïense ontheemden). Dat heeft vooral te maken met migratiemotieven: voor immigranten vanuit Marokko is gezinsvorming/-hereniging het belangrijkste motief (lage vertrekkans) en vanuit overig Europa is dat voornamelijk werk of studie (hoge vertrekkans). Voor immigranten uit de oostelijke EU-lidstaten ligt het uiteindelijke vertrekpercentage naar verwachting op 77 procent en uit de westelijke EU-lidstaten op 85 procent.

De vertrekpercentages voor Oekraïense ontheemden is verondersteld op 61 procent. Wanneer de oorlogsdreiging is geweken, mag aangenomen worden dat uiteindelijk een deel van de Oekraïense ontheemden terugkeert naar Oekraïne. Deze groep lijkt qua omstandigheden en kenmerken veel op de vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië die in de jaren ’90 van de vorige eeuw naar Nederland kwamen (Hessels 2005) en waarvan uiteindelijk 42 procent is teruggekeerd. De emigratie van de Oekraïense ontheemden tot nu toe - 17,7 duizend in 2022 en iets meer dan 22 duizend in 2023 (raming op basis van de voorlopige cijfers tot en met oktober) - is echter duidelijk hoger dan voor de Joegoslaven in die eerste twee jaar. De uiteindelijke vertrekpercentages voor de Oekraïense ontheemden worden daarom hoger verondersteld dan waargenomen bij de Joegoslaven.

Tijdens de coronapandemie, in 2020 en 2021, waren er minder in Nederland geboren emigranten. In 2022 is het effect van de coronapandemie nagenoeg verdwenen en is er evenmin sprake van inhaal. In de Bevolkingsprognose 2023–2070 wordt daarom aangenomen dat de emigratiegeneigdheid van mensen met een Nederlandse herkomst op het gemiddelde niveau van 2009-2019 en 2022 zal blijven. Voor jonge inwoners die tot de tweede generatie behoren, wordt aangenomen dat hun emigratiegeneigdheid meebeweegt met die van migranten met dezelfde herkomst (hun ouders). Voor de oudere tweede generatie wordt aangenomen dat de emigratiegeneigdheid meebeweegt met die van mensen met een Nederlandse herkomst.

Toekomstige ontwikkeling van de emigratie

Het aantal in het buitenland geboren emigranten loopt naar verwachting op van 151 duizend in 2023 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2023) naar structureel ruim 200 duizend per jaar vanaf 2040. Voor het aantal in Nederland geboren emigranten wordt een stijging van 41 duizend in 2023 (raming) naar 50 duizend rond 2040 verwacht.

Het totale aantal emigranten loopt naar verwachting op van 192 duizend in 2023 tot 242 duizend in 2030 en 257 duizend op de lange termijn. Dit zijn er op termijn jaarlijks zo’n 11 duizend meer dan in de Bevolkingsprognose 2020–2070. Op de korte termijn ligt het aantal emigranten iets lager dan in de vorige prognose.

3.4.2 Emigranten (inclusief administratieve correcties)
JaarWaarnemingPrognose 2020-2070Prognose 2022-2070Prognose 2023-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
198061,9
198165,8
198272,0
198364,4
198461,8
198559,5
198660,6
198760,8
198864,0
198972,1
199068,9
199170,6
199273,8
199374,8
199479,2
199582,2
199691,9
199782,0
199879,3
199978,8
200079,0
200182,6
200296,9
2003104,8
2004110,2
2005119,7
2006132,5
2007122,6
2008117,8
2009111,9
2010121,4
2011133,2
2012144,5
2013145,7
2014147,9
2015149,5
2016151,5
2017154,3
2018157,4
2019161,0
2020152,5151,8
2021145,3173,3
2022179,3181,6174,4
2023192,5192,9194,2192,5173,6 – 216,6181,9 – 203,0
2024203,6210,1201,2176,5 – 232,3188,5 – 214,7
2025213,2223,9209,5180,1 – 246,4194,4 – 225,9
2026220,0233,4217,6184,9 – 259,8200,5 – 236,9
2027225,4237,2227,8192,0 – 275,4208,6 – 249,8
2028229,5238,7238,4199,6 – 290,7217,2 – 262,7
2029232,5239,6240,3199,0 – 296,4217,7 – 266,3
2030234,4239,8241,7198,3 – 300,6218,2 – 269,1
2031235,7239,8242,7197,2 – 304,7217,9 – 270,9
2032236,6239,8243,3195,9 – 307,7217,8 – 272,4
2033237,2239,7243,4194,2 – 309,2217,3 – 273,7
2034237,6239,5244,1193,7 – 310,9217,3 – 275,2
2035238,0239,5244,9192,9 – 313,2216,9 – 276,4
2036238,4239,6245,8192,5 – 314,3217,0 – 277,6
2037238,8239,8246,7192,4 – 314,2217,3 – 278,8
2038239,1239,9247,5192,2 – 316,8217,5 – 279,7
2039239,4240,0248,2191,5 – 319,0217,4 – 280,8
2040239,6240,1248,9191,2 – 322,1217,5 – 282,5
2041239,8240,2249,4191,4 – 324,9217,5 – 283,7
2042240,0240,3249,9191,1 – 328,0217,7 – 284,9
2043240,3240,5250,4190,9 – 330,0217,8 – 286,3
2044240,5240,7250,8190,8 – 331,4217,7 – 287,5
2045240,8240,9251,2190,8 – 332,6217,5 – 288,4
2046241,0241,2251,5190,4 – 332,7217,8 – 289,9
2047241,3241,4251,8190,3 – 333,9217,8 – 291,0
2048241,5241,6252,1190,3 – 333,6218,1 – 291,9
2049241,8241,9252,3189,5 – 334,5218,1 – 293,2
2050242,0242,1252,5188,0 – 335,6218,4 – 293,9
2051242,4242,4252,8187,0 – 337,6218,2 – 295,0
2052242,7242,7253,1186,0 – 337,8218,1 – 295,9
2053243,0243,0253,3185,2 – 340,3217,7 – 296,7
2054243,2243,2253,5184,8 – 341,3217,8 – 297,1
2055243,5243,5253,8184,7 – 342,0217,9 – 297,7
2056243,7243,7254,0183,6 – 343,7218,3 – 298,1
2057243,9243,9254,3183,0 – 345,8218,4 – 298,3
2058244,1244,1254,6182,4 – 347,3218,5 – 298,4
2059244,2244,2254,9182,6 – 348,8218,3 – 298,6
2060244,4244,4255,2183,3 – 350,0218,0 – 298,7
2061244,5244,5255,5184,7 – 348,7217,8 – 299,1
2062244,7244,7255,7186,6 – 347,3217,3 – 299,7
2063244,8244,8256,0185,3 – 347,4217,3 – 299,8
2064244,9244,9256,3185,3 – 346,8217,7 – 300,1
2065245,1245,0256,5184,8 – 347,2217,8 – 300,4
2066245,1245,1256,8183,7 – 348,4217,8 – 300,0
2067245,2245,2257,0183,2 – 348,5217,8 – 300,2
2068245,3245,3257,3182,7 – 350,6217,3 – 300,3
2069245,4245,4257,5182,0 – 349,0216,8 – 301,2
2070245,4245,6257,7182,0 – 348,4216,4 – 302,1