6. Conclusie en discussie
Drie kwart van de Nederlanders van 18 jaar of ouder gaf aan naast de basisverzekering een of meerdere aanvullende verzekeringen te hebben. De hoogte van de premie is met 55 procent het meest genoemde aspect, dat een rol speelde bij de keuze voor de huidige zorgverzekering. Dit laatste geldt het sterkst voor mensen met alleen een basisverzekering en juist minder sterk voor mensen met (zelfgerapporteerde) langdurige aandoeningen.
Eind 2019 stapte zo’n 8 procent van de verzekerden over naar een andere zorgverzekeraar. Vooral hoogopgeleiden en jongeren deden dit. Mensen met een of meer langdurige aandoeningen wisselden minder vaak van zorgverzekeraar dan mensen zonder zo’n aandoening, maar na correctie voor leeftijd, geslacht en onderwijsniveau verdween dit verschil. Een lagere premie werd het meest genoemd als reden voor het overstappen (57 procent).
Eveneens zo’n 8 procent gaf aan te hebben gekozen voor een (andere) aanvullende verzekering en ook deze beslissing werd het vaakst genomen door jongeren en hoogopgeleiden. Rekening houdend met verschillen in achtergrondkenmerken maakten verzekerden met een langdurige aandoening deze keuze vaker dan degenen zonder aandoening. Een andere dekking van de aanvullende verzekering werd het meest genoemd als reden voor deze wijziging: door 7 op de 10.
Ruim driekwart van de mensen veranderde niets aan de zorgverzekering, de meesten omdat ze tevreden waren met hun huidige verzekering. Van de niet-veranderaars dacht een kwart wel na over een wijziging, het vaakst over een overstap naar een andere verzekeraar.
Het aandeel verzekerden dat in dit onderzoek aangaf eind 2019 te zijn gewisseld van zorgverzekering is iets hoger dan het percentage op basis van registratiegegevens van de zorgverzekeraars en volmachthouders dat door Vektis (2020) in de Zorgthermometer is gepubliceerd: 8 tegen 6,5 procent. Wat hier de oorzaak van kan zijn, is moeilijk aan te geven. Mogelijk speelt het mee dat sommige mensen een overstap rapporteerden waar zij in de praktijk slechts een andere polis namen bij dezelfde verzekeraar.
Een ander verschil is dat in de Gezondheidsenquête in 2020 driekwart van de verzekerden zei aanvullend verzekerd te zijn (ongeacht of het daarbij om tandheelkundige zorg gaat), 3 procent gaf aan niet te weten welke soort zorgverzekering ze hadden. In de Vektis Zorgthermometer 2020 wordt een iets hoger percentage aanvullend verzekerden van 83 procent gemeld.
Wellicht zou een koppeling op individueel niveau van de Vektisdata aan de onderzoeksdata uit de Gezondheidsenquête in de toekomst meer inzicht kunnen geven in deze verschillen.
In de Barometer Wisselen van Zorgverzekeraar, waarin net als bij de Gezondheidsenquête sprake is van zelfrapportage, werd voor hetzelfde wisselmoment (2019 op 2020) 7 procent wisselaars gevonden (Brabers, Holst en De Jong 2021). In diezelfde Barometer geeft 84 procent aan aanvullend verzekerd te zijn, wat iets hoger is dan in dit onderzoek, maar vergelijkbaar met het percentage bij Vektis. Ook zijn volgens de Barometer mensen iets vaker collectief verzekerd dan in dit onderzoek.
Verder komt de bevinding in dit onderzoek dat mensen met en zonder langdurige aandoening(en) na correctie voor verschillen in achtergrondkenmerken in vergelijkbare mate overstappen naar andere zorgverzekeraars overeen met die in een studie over het jaar 2016 van Van der Schors, Brabers en De Jong (2020).
In vervolgonderzoek kan niet alleen dieper worden ingegaan op de uitkomsten van het zorgverzekeringsvragenblok, hun samenhang met andere uitkomsten uit de Gezondheidsenquête en verschillen tussen bevolkingsgroepen, maar behoren ook koppelingen met andere datasets tot de mogelijkheden. Daardoor zou het door mensen zelf gerapporteerde zorgverzekeringsgedrag gerelateerd kunnen worden aan bijvoorbeeld geregistreerde gezondheidsuitkomsten en/of zorgkosten.