Auteur: Marcel van Wijk, Charlotte Brand, Lona Verkooijen

De arbeidsmarktsituatie na een scheiding

Over deze publicatie

Een scheiding heeft vooral impact op de arbeidspositie van vrouwen. Met name oudere moeders gaan meer uren per week werken. En het zijn ook vooral vrouwen die rond een scheiding beginnen of juist stoppen met werken. In de vijf jaren na scheiding werken steeds meer gescheiden vrouwen vergeleken met hun samengebleven seksegenoten. Gescheiden mannen blijven juist hierop achter. Mannen gaan rond de scheiding vaak korter werken, maar dit effect verdwijnt na verloop van tijd. Wie hoogopgeleid is of na de scheiding weer een partner heeft, heeft doorgaans vaker werk dan degenen die zonder relatie blijven.

Dit artikel maakt deel uit van een drieluik over scheiden. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de inkomenssituatie (Van den Brakel en Herbers, 2021) en de woonsituatie (Kooiman, 2021). Later dit jaar verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.

1. Inleiding

De publicatiereeks

Ruim een op de drie huwelijken in Nederland strandt (CBS StatLine, 2020). Bij mensen die ongehuwd samenwonen is de kans nog groter dat zij uit elkaar gaan. Het uit elkaar gaan heeft vaak grote emotionele en materiële consequenties.

Om meer inzicht te krijgen in de consequenties van het uit elkaar gaan heeft het CBS microdata-onderzoek gedaan naar de scheidingen die in 2014 hebben plaatsgevonden. Onder een scheiding wordt het beëindigen van een periode van samenwonen verstaan, ongeacht of de relatie was bekrachtigd middels een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. In dit artikel komt de arbeidsmarktsituatie aan bod. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de inkomens- (Van den Brakel en Herbers, 2021) en de woonsituatie (Kooiman, 2021). Later dit jaar verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.

Dit artikel

Het verschil in financiële achteruitgang tussen mannen en vrouwen hangt voor een belangrijk deel samen met het verschil in arbeidsparticipatie (Bouman, 2005; Mortelmans en Vanderheyden, 2013). Hoewel de nettoarbeidsparticipatie van vrouwen van 15 tot 75 jaar is gegroeid van 61,0 procent in 2010 tot 64,2 procent in 2020, blijft deze nog steeds achter bij de participatie van mannen, die in beide jaren ruim 72 procent was. Vrouwen werken ook vaker in deeltijd dan mannen. In 2020 had bijna drie kwart een werkweek van minder dan 35 uur; bij mannen was dit ruim een kwart (CBS StatLine, 2021; Ministerie van Financiën, 2019; Peek, 2012).

In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre de positie op de arbeidsmarkt wijzigt na een scheiding. Daarbij wordt met name ingegaan op de volgende vragen:

  • Hoe verandert de arbeidsdeelname na scheiding?
  • Hoe verandert het aantal gewerkte uren na scheiding?
  • In hoeverre verschillen deze uitkomsten voor mannen en vrouwen?
  • Hoe verschillen de uitkomsten naar leeftijd en het al dan niet hebben van minderjarige kinderen?

2. Data en methode

2.1 Afbakening populatie

De onderzoekspopulatie

Om scheidingen en samenwoonrelaties te bepalen, zijn gegevens gebruikt uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker, Van Rooijen en Van Toor, 2014) van het CBS. De onderzoekspopulatie bestaat uit personen die:

  • op 1 januari 2014 minimaal twee jaar samenwoonden met hun partner;
  • op 1 januari 2014 tussen 25 en 60 jaar oud waren;
  • tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2019 in een particulier huishouden in Nederland woonden;
  • ofwel gedurende 2014 uit elkaar zijn gegaan, ofwel gedurende de gehele periode 2012-2019 met hun partner bleven samenwonen.

Door de leeftijdsbegrenzing focust het onderzoek zoveel mogelijk op mensen die hun opleiding hebben afgerond en in de onderzoeksperiode niet de AOW-leeftijd bereikten. Bij de overgang van studie naar werk of van werk naar pensionering verandert immers de koopkracht en die verandering zou dan verweven kunnen zijn met de koopkrachtverandering bij een scheiding. Dit is daarmee tevens van invloed op beslissingen ten aanzien van de arbeidsmarkt- en woonsituatie.

Samenwoonrelatie

Van een samenwoonrelatie is sprake als iemand met een andere persoon die geen familie is op hetzelfde adres woont en daarnaast voldaan is aan ten minste een van de volgende criteria:

  • ze zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap;
  • ze hebben een of meer gezamenlijke juridische kinderen;
  • ze zijn gezamenlijk van een bepaald adres naar een ander adres verhuisd;
  • ze zijn fiscale partners of toeslagpartners.

Personen hoeven niet de gehele samenwoonperiode aan ten minste een van deze voorwaarden te voldoen om als een samenwonend paar getypeerd te worden. Twee personen die in 2016 bijvoorbeeld samen een kind krijgen, worden de gehele periode dat ze voor en na de geboorte van dat kind op eenzelfde adres wonen als samenwonend paar gezien. Zodra een samenwoonrelatie op basis van de criteria is vastgesteld, is het begin van de samenwoonperiode teruggelegd naar het moment dat beide partners op hetzelfde adres zijn gaan wonen.

Scheiding

Van een scheiding gedurende 2014 is sprake indien beide partners, die op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres woonden, op 1 januari 2015 op een verschillend adres in Nederland woonden en op 1 januari 2016 nog steeds. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding dus niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding) of het geregistreerde partnerschap, maar de praktische scheiding van tafel en bed. Het einde van een samenwoonrelatie door emigratie of het overlijden van een van de partners wordt niet beschouwd als een scheiding. De gescheiden mannen en vrouwen worden verder aangeduid met ‘gescheidenen’. De overigen in de populatie heten ‘samenblijvers’.

Verhuizing

Een verhuizing is bepaald op basis van inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP). Als het adres op 1 januari van jaar t+1 anders is dan het adres op 1 januari van het jaar t, dan is sprake van een verhuizing in jaar t. Er is daardoor maximaal één verhuizing per jaar waargenomen. Indien mensen verhuizen zonder het nieuwe adres bij de gemeente op te geven, wordt de verhuizing niet waargenomen. Dit betekent dat mensen die voor korte of lange tijd in een vakantieverblijf, bij hun ouders of in hun tweede woning gaan wonen, maar zich niet inschrijven, volgens de registers niet zijn verhuisd.

2.2 Beschrijving populatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit 4,5 miljoen personen (bijlage B.1). Hiervan scheidden 84 duizend mensen gedurende 2014, oftewel bijna 2 procent. De groep gescheiden personen omvat nagenoeg evenveel mannen als vrouwen. Onder de samenblijvers zijn iets meer vrouwen dan mannen. Vrijwel iedereen woont (voor de eventuele scheiding) samen met iemand van het andere geslacht: 97 procent van de gescheidenen en 99 procent van de samenblijvers.

2.2.1 Leeftijdsopbouw gescheidenen en samenblijvers, 1 januari 2014
   25 tot 32 jaar (%)32 tot 39 jaar (%)39 tot 46 jaar (%)46 tot 53 jaar (%)53 tot 60 jaar (%)
VrouwenGescheiden21,323,227,020,08,4
VrouwenSamengebleven11,117,723,224,923,1
MannenGescheiden16,521,326,523,512,3
MannenSamengebleven7,816,323,626,825,4

De gescheidenen zijn gemiddeld jonger dan de samenblijvers. Dit geldt het sterkst voor de vrouwen. Zo is 45 procent van de gescheiden vrouwen jonger dan 40 jaar op 1 januari 2014, tegen 29 procent van de samengebleven vrouwen. Ook zijn de gescheidenen gemiddeld minder hoog opgeleid. De verschillen zijn hier juist het sterkst onder mannen. Zo is 29 procent van de gescheiden mannen hoogopgeleid tegen 36 procent van de samengebleven mannen. Waar relevant is in de studies onderscheid gemaakt naar leeftijd en/of onderwijsniveau. De in dit artikel aangegeven leeftijd heeft telkens betrekking op 1 januari 2014.

2.2.2 Onderwijsniveau gescheidenen en samenblijvers, 1 januari 2014
   Laag (%)Midden (%)Hoog (%)
VrouwenGescheiden23,949,526,6
VrouwenSamengebleven23,943,832,3
MannenGescheiden22,648,129,2
MannenSamengebleven21,143,235,8

Gescheidenen hadden op 1 januari 2014 iets vaker (62 procent) een minderjarig kind dan samenblijvers (57 procent). Na scheiding woonden minderjarige kinderen vaker bij hun moeder dan bij hun vader. Van de gescheiden vrouwen had gemiddeld 53 procent ten minste één thuiswonend minderjarig kind in de periode 2015-2019. Bij de mannen was dit 21 procent. In deze periode was het aandeel gescheiden moeders met minderjarige kinderen in huis gemiddeld genomen iets groter dan het aandeel samengebleven moeders met minderjarige kinderen. Gescheiden vaders hadden in die periode aanzienlijk minder vaak thuiswonende minderjarige kinderen dan samengebleven vaders.

2.2.3 Personen met thuiswonende minderjarige kinderen, gemiddelde 2015/2019
Geslacht  Thuiswonende minderjarige kinderen (%)
VrouwenGescheiden53,0
VrouwenSamengebleven51,2
MannenGescheiden20,8
MannenSamengebleven55,3

Een derde van de gescheiden vrouwen is in 2019 alleenstaande moeder. Onder gescheiden mannen komt alleenstaand ouderschap met 8 procent duidelijk minder vaak voor (Kooiman, 2021). Uit de brongegevens voor deze studie is overigens alleen af te leiden of de kinderen op het woonadres van de moeder of de vader geregistreerd staan. Het sluit co-ouderschap echter niet uit. De meeste kinderen wonen volledig op het adres waarop zij geregistreerd staan en de kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen (co-ouderschap) staan meestal geregistreerd op het adres waar zij de meeste tijd doorbrengen (Van der Wiel en Kooiman, 2019). De aanwezigheid van kinderen in het huishouden maakt uit voor het inkomen, evenals het hebben van een partner (CBS StatLine, 2021a).

2.3 Operationele definities

Werkzaam vóór of na scheiding

Beginnen met betaald werk of (al dan niet vrijwillig) stoppen met betaald werk kan volgen op de scheiding of daaraan voorafgaan. Weliswaar wordt de datum van een scheiding en die van het beginnen of stoppen met werken geregistreerd, maar het is op basis van de beschikbare cijfers in dit onderzoek niet met zekerheid vast te stellen of de beslissing om te scheiden tot verandering van de werksituatie leidt, of andersom. Wanneer de beslissing is genomen om uit elkaar te gaan, is niet bekend. Iemand is overwegend werkzaam vóór de scheiding als deze persoon ten minste twee van de drie peilmomenten werkt als werknemer of zelfstandige. De peilmomenten zijn 1 januari 2012, 2013 en 2014. Iemand is overwegend werkzaam na de scheiding als deze persoon op drie of meer van de vijf peilmomenten werkt. De peilmomenten zijn 1 januari 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019. Het aantal starters en stoppers is dermate klein dat een gemiddelde over de jaren zorgt voor een beter beeld dan cijfers per peilmoment.

Deeltijdfactor

Arbeidsduur wordt gemeten door te kijken naar de gemiddelde deeltijdfactor van alle 25- tot 60-jarige mensen met werk. De deeltijdfactor is het aantal contracturen van een werknemersbaan, gedeeld door het aantal contracturen van een voltijdbaan in hetzelfde bedrijf of in dezelfde bedrijfstak. De deeltijdfactor kan niet hoger dan 1 zijn. Bij personen met meerdere banen zijn de deeltijdfactoren samengeteld. Voor zelfstandigen wordt de deeltijdfactor geschat op basis van de (gemiddelde) inkomsten uit arbeid. In dit onderzoek worden alleen de arbeidsuren meegeteld van personen die hebben gewerkt tijdens (het grootste deel van) de periode van 2012 tot en met 2019. De mensen die zijn meegenomen werkten van 2012 tot en met 2014 op minstens twee van de drie peilmomenten en werkten van 2015 tot en met 2019 op minstens drie van de vijf peilmomenten. De berekeningswijze voor de gemiddelde deeltijdfactor sluit daarmee aan bij de methode voor arbeidsparticipatie. In de gemiddelde arbeidsduur worden onbetaalde uren niet meegerekend.

Nieuwe partner en minderjarige kinderen

Iemand heeft ‘overwegend’ een nieuwe partner in dit onderzoek als diegene na de scheiding in 2014 op drie of meer van de vijf peilmomenten samenwoont met een partner. Een persoon (gescheiden of samengebleven) heeft minderjarige thuiswonende kinderen als diegene na 2014 op minstens drie van de vijf peilmomenten een minderjarig kind in het huishouden heeft. De peilmomenten zijn 1 januari 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019.

3. Resultaten

3.1 Arbeidsparticipatie

Vrouwen werken vooral na scheiding vaker dan samenblijvers

Gescheiden vrouwen werkten reeds voor hun scheiding vaker dan samengebleven vrouwen. Dat verschil is na het beëindigen van de relaties in 2014 geleidelijk gegroeid. De arbeidsdeelname onder gescheiden mannen is juist lager dan onder samenblijvers. Dit verschil was in 2012 vrijwel hetzelfde als in 2019. Wel groeide de kloof kortstondig in de jaren vlak na scheiding. Onder samenblijvers daalde de arbeidsdeelname in de gehele periode. Bij zowel vrouwen als mannen nam de arbeidsparticipatie vrijwel jaarlijks toe in de eerste vijf jaren na scheiding.

3.1.1 Nettoarbeidsparticipatie, personen 25 tot 60 jaar
 Gescheiden mannen (%)Gescheiden vrouwen (%)Samengebleven mannen (%)Samengebleven vrouwen (%)
201290,181,193,379,6
201388,680,492,378,8
201486,779,291,477,8
201586,078,691,377,2
201686,378,591,376,7
201787,079,291,276,6
201887,179,890,976,5
201987,080,390,576,4

Dynamiek in arbeidspositie groter bij gescheiden personen

De vergelijking van de arbeidsparticipatie tussen gescheiden en samengebleven mensen wijst niet één kant uit. Gescheiden mensen begonnen vaker met werk, maar raakten ook vaker zonder werk na het jaar van uit elkaar gaan (2014) dan samenblijvers. Onder starters was dat verschil bij vrouwen iets groter dan bij mannen. Bij stoppers was het verschil tussen gescheiden en samengebleven mannen relatief groot. Van hoge arbeidsdynamiek (relatief veel starters én stoppers) is vooral sprake bij vrouwen. Zowel gescheiden personen als samenblijvers raakten in de periode 2015-2019 gemiddeld vaker zonder werk dan dat zij begonnen met werk. Dit heeft ermee te maken dat een gesloten groep is onderzocht die 25 tot 60 jaar oud was in 2014. De arbeidsdeelname van deze groep daalt in de loop der jaren, omdat een deel van mensen vervroegd met pensioen gaat.

3.1.2 Arbeidssituatie personen 25 tot 60 jaar, gemiddelde 2015/2019
GeslachtOnderwerpBegonnen met werken (%)Gestopt met werken (%)
VrouwenGescheiden5,66,3
VrouwenSamengebleven3,45,4
MannenGescheiden3,65,1
MannenSamengebleven1,93,1

Overgrote deel gescheiden en samengebleven personen werkt

Gescheiden mannen hadden in de gehele periode 2012-2019, met 84,8 procent, minder vaak een baan als werknemer of zelfstandige dan samengebleven mannen (90,2 procent). Bij vrouwen is dit andersom. Van de gescheiden vrouwen werkte juist een iets groter deel (75,2 procent) dan van de samengebleven vrouwen (74,2 procent). De focus in dit artikel ligt op veranderingen in de arbeidsmarktsituatie van gescheiden personen. Dit neemt niet weg dat het overgrote deel van de gescheiden (en ook samengebleven) personen betaald werk had in de gehele onderzoeksperiode. Bij hen ging het beëindigen van de relatie dus niet gepaard met het stoppen met werken.

Vanwege veranderingen in arbeidsparticipatie rond scheiden staan mensen die na 2014 beginnen of stoppen met werken in deze analyse centraal. In deze paragraaf is tot nu toe gepercenteerd op alle gescheiden, respectievelijk samengebleven vrouwen of mannen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen de cijfers over stoppen met werken worden afgezet tegen de werkenden in de periode 2012 tot en met 2014, en de mensen die met een baan beginnen tegen de niet-werkenden in deze periode.

3.2 Instroom: van geen werk naar werk

Van de personen zonder betaald werk die in 2014 scheidden, begon een groter deel na 1 januari van dat jaar met werken dan van de samenblijvers. Bij vrouwen is dat verschil het grootst, zoals uit de vorige paragraaf bleek. Vrouwen maken na de scheiding vaker een transitie naar betaald werk. Alleen voor de jongste groep (25-32 jaar) geldt dit niet. Het verschil met samenblijvers is het grootst bij vrouwen zonder kinderen.

3.2.1 Vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
 Gescheiden (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar47,749,2
32 tot 39 jaar29,925,0
39 tot 46 jaar29,417,4
46 tot 53 jaar25,812,4
53 tot 60 jaar14,55,5
 

Ook van de moeders met thuiswonende minderjarige kinderen begonnen gescheiden moeders vaker met werken na 2014 dan de samenblijvers. Dit geldt ook hier vooral voor vrouwen vanaf 39 jaar.

3.2.2 Vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar31,629,8
32 tot 39 jaar31,528,3
39 tot 46 jaar36,325,9
46 tot 53 jaar31,920,2
53 tot 60 jaar
1) Te weinig waarnemingen voor leeftijdscategorie 53 tot 60 jaar.
 

Jonge mannen beginnen minder vaak met werk na scheiding

Ten opzichte van samenblijvers beginnen gescheiden mannen onder de 40 jaar minder vaak met werken. Boven die leeftijd juist vaker. De verschillen zijn echter kleiner dan bij de vrouwen. Het wel of niet hebben van thuiswonende kinderen gaat nauwelijks gepaard met verschillen in het aandeel gescheiden mannen dat begint met een baan na 2014 vergeleken met het aandeel samengebleven mannen. De groep mannen met thuiswonende minderjarige kinderen na de scheiding is relatief klein (21 procent). Kinderen staan na de scheiding meestal ingeschreven bij de moeder. Overigens groeit het aandeel gescheiden ouders dat voor co-ouderschap kiest, waarbij het kind ongeveer net zo vaak bij de moeder als bij de vader woont (Poortman en Van Gaalen, 2017).

3.2.3 Mannen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
LeeftijdGescheiden (% van niet-werkende mannen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende mannen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar58,159,5
32 tot 39 jaar40,144,9
39 tot 46 jaar37,236,8
46 tot 53 jaar30,328,4
53 tot 60 jaar19,418,2
 

Leeftijd speelt een belangrijke rol bij arbeidsdeelname. Jongeren maken meer arbeidstransities door dan ouderen. Zij maken meer kans om snel werk te vinden, maar kunnen ook relatief snel werkloos raken (CBS/TNO, 2020).

Hoogopgeleiden beginnen vaker met werken na scheiding

Doorgaans wordt aangenomen dat mensen zonder betaald werk na een scheiding relatief vaak willen beginnen met werken, omdat dit financieel noodzakelijk is. Naarmate het behaalde onderwijsniveau hoger is, gaan gescheiden personen inderdaad vaker aan de slag dan mensen die bij hun partner blijven, vooral onder mannen (bijlage B.2). In de praktijk wisselen hoogopgeleiden vaker van baan en vinden zij makkelijker werk dan laagopgeleiden (CBS, 2018). Bovendien loont werken voor laagopgeleiden minder dan voor hoogopgeleiden, omdat eerstgenoemden doorgaans minder verdienen.

Vaak al begonnen met werk voordat nieuwe partner komt

Wie na de scheiding weer een partner heeft, heeft vaker werk dan degenen die zonder relatie blijven. Dit betekent niet dat opnieuw gaan samenwonen per se een stimulans is om te gaan werken. Een ruime meerderheid van de mannen en vrouwen die begonnen met werken had al werk op het moment dat zij een adres gingen delen met een nieuwe partner. In het algemeen beginnen jonge mensen vaker met een baan dan ouderen en gaan ze ook vaker weer samenwonen na een scheiding (Kooiman, 2021). Per leeftijdscategorie zijn er in dit onderzoek niet voldoende gegevens beschikbaar over mensen die een nieuwe partner hebben en beginnen met werken.

3.2.4 Gescheiden personen, 25 tot 60 jaar, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
 Met nieuwe partner (% van niet werkende mannen/vrouwen tot en met 2014)Zonder nieuwe partner (% van niet werkende mannen/vrouwen tot en met 2014)
Mannen53,433,0
Vrouwen35,829,1
 

3.3 Uitstroom: van werk naar geen werk

Van de werkende gescheiden mannen in de periode 2012-2014 stopte 5,6 procent al dan niet uit vrije wil na 2014. Bij de samengebleven mannen was dit 3,3 procent. Het verschil tussen gescheidenen (7,7 procent) en samenblijvers (6,8 procent) was bij vrouwen minder groot.

Uit meerdere studies blijkt dat zonder werk raken vooral kan leiden tot een scheiding als het om mannen gaat. Volgens Banzhaf (2018) en Van Rooijen en Van Gaalen (2013) verhoogt baanverlies respectievelijk ontslag bij mannen significant de kans op een scheiding. Covizzi (2008) en Kalmijn (2005) geven aan dat vooral mannen na het verlaten van hun partner een periode van werkloosheid en soms ziekte of psychische klachten doormaken. Of het beginnen of stoppen met betaald werk volgt op de scheiding of daaraan voorafgaat is via registraties of andere bronnen te achterhalen. Op basis van de beschikbare onderzoeksdata is echter niet bekend wanneer de beslissing om te gaan scheiden is genomen. Dit geldt ook voor de beslissing om te beginnen of stoppen met werken (voor zover daarbij sprake is van eigen zeggenschap). Hierdoor kan de chronologie van scheiden en beginnen (of stoppen) met werken verkeerd geïnterpreteerd worden indien de registratiedatum als basis wordt genomen.

Gescheidenen stoppen vaker met werken in vrijwel alle leeftijdsgroepen

Gescheiden personen kwamen na 2014 vaker zonder werk dan samenblijvers. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen, voor nagenoeg alle leeftijdsgroepen en zowel voor vrouwen met als zonder thuiswonende minderjarige kinderen. Het verschil is het sterkst bij vrouwen met minderjarige kinderen tot 39 jaar.

3.3.1 Vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar11,85,2
32 tot 39 jaar8,24,2
39 tot 46 jaar5,73,7
46 tot 53 jaar4,94,1
53 tot 60 jaar
1) Te weinig waarnemingen voor leeftijdscategorie 53 tot 60 jaar.
 

Ook de gescheiden vrouwen zonder thuiswonende kinderen stopten eerder met werken, maar het verschil met samenblijvers is kleiner. Als er (minderjarige) kinderen in huis zijn, stoppen vrouwen onder 40 jaar na de scheiding vaker met werken dan wanneer dat niet het geval is. Dit duidt op geen of te weinig tijd om werk en zorg voor kinderen te combineren.

3.3.2 Vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar4,02,7
32 tot 39 jaar6,34,2
39 tot 46 jaar8,25,6
46 tot 53 jaar8,46,8
53 tot 60 jaar13,414,5
 

Ten opzichte van samenblijvers gingen gescheiden mannen in iedere leeftijdscategorie aanzienlijk vaker van werk naar geen werk na 2014. Ze stopten minder vaak dan gescheiden vrouwen zonder kinderen, maar bij de mannen was het verschil met degenen die samenbleven groter dan bij de vrouwen.

3.3.3 Mannen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
LeeftijdGescheiden (% van werkende mannen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende mannen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar3,41,0
32 tot 39 jaar4,81,3
39 tot 46 jaar5,01,8
46 tot 53 jaar6,02,7
53 tot 60 jaar11,37,6
 

Personen met laag onderwijsniveau raken vaker zonder werk na scheiding

Gescheiden mensen stoppen vaker met werken dan samenblijvers naarmate het behaalde onderwijsniveau lager is. Uitzondering zijn gescheiden vrouwen met een hoog onderwijsniveau, die minder vaak stoppen dan samenblijvers (bijlage B.3). Vooral mannen die stoppen met werken, hebben relatief vaak geen nieuwe partner. Bij vrouwen is het verschil minder groot (bijlage B.4). De meerderheid van de mensen die stopten met werken na 2014 en ook na dat jaar weer samenwoonden, deden dit voordat ze gingen samenwonen met een nieuwe partner.

3.4 Arbeidsduur

Vrouwen werken meer uren na scheiding

Vrouwen gingen gemiddeld genomen langer werken vlak na de scheiding in 2014. In de jaren daarna bleven zij dit doen. De arbeidsduur van samengebleven vrouwen bleef daarentegen in de jaren 2012-2019 vrijwel ongewijzigd. Reeds in aanloop naar de scheiding stijgt het aantal gewerkte uren bij vrouwen. Vanaf 2016 veranderde de deeltijdfactor ook onder gescheiden vrouwen nauwelijks meer. Onder mannen was het aantal gewerkte uren al dermate hoog in de jaren vóór scheiding, dat uit elkaar gaan geen effect meer heeft op de deeltijdfactor.

3.4.1 Deeltijdfactor 25- tot 60-jarigen met een baan
 Gescheiden mannen (deeltijdfactor werkenden)Gescheiden vrouwen (deeltijdfactor werkenden)Samengebleven mannen (deeltijdfactor werkenden)Samengebleven vrouwen (deeltijdfactor werkenden)
20120,950,750,960,71
20130,950,750,960,71
20140,950,770,960,71
20150,950,780,960,71
20160,960,790,960,71
20170,960,790,960,71
20180,960,80,960,72
20190,960,80,960,72
 

Ook op basis van de gemiddelde deeltijdfactor werkten alleen gescheiden vrouwen na 2014 gemiddeld genomen meer uren dan daarvoor. Zij werkten in de periode van 2015 tot en met 2019 gemiddeld driekwart van de arbeidsduur van een voltijdbaan (een deeltijdfactor van 0,75) binnen de betreffende bedrijfstak. Dat is een toename van 4 procent ten opzichte van de periode 2012-2014.

3.4.2 Gemiddelde deeltijdfactor personen 25 tot 60 jaar
   2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
VrouwenGescheiden 0,720,75
VrouwenSamengebleven0,690,68
MannenGescheiden 0,920,92
MannenSamengebleven0,940,93
 

Vooral vrouwen met kinderen werken langer na scheiding

Met name moeders van minderjarige kinderen vanaf 39 jaar gaan meer uren werken na scheiding. Deze vrouwen werkten na 2014 gemiddeld genomen meer uren dan samengebleven moeders in deze leeftijdscategorie. Bij vrouwen onder 39 jaar verschilt dit nauwelijks. Verder valt op dat de deeltijdfactor van de oudere gescheiden vrouwen na 2014 hoger is dan die van de jongere leeftijdsgroep, terwijl dit in de periode 2012-2014 nog andersom was. Dat de deeltijdfactor sneller stijgt onder oudere vrouwen hangt samen met de relatief hoge leeftijd van de kinderen, waardoor het makkelijker is zorg voor kinderen met werk te combineren (Fernandez en Wong, 2014).

3.4.3 Gemiddelde deeltijdfactor vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen
Leeftijd  2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
25 tot 39 jaarGescheiden 0,680,69
25 tot 39 jaarSamengebleven0,700,68
39 tot 60 jaarGescheiden 0,660,72
39 tot 60 jaarSamengebleven0,650,68

Bij gescheiden vrouwen zonder kinderen steeg de deelfactor in beide leeftijdsgroepen in gelijke mate. Met name bij gescheiden vrouwen vanaf 39 jaar is de deeltijdfactor na 2014 groter dan die van samengebleven vrouwen. In tegenstelling tot vrouwen met kinderen werken zowel gescheiden als samengebleven vrouwen vanaf 39 jaar in beide perioden minder dan jongere vrouwen. Voor oudere samengebleven vrouwen is de noodzaak om meer uren te werken vaak relatief klein vanwege het inkomen van de partner. Ook kunnen zij makkelijker gebruikmaken van (vervroegd) pensioen. Bij mannen is de deeltijdfactor vóór het scheiden een fractie lager dan bij samengebleven mannen, ongeacht leeftijdsgroep en kindersituatie. Na 2015 vervalt het verschil.

3.4.4 Gemiddelde deeltijdfactor vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen
Leeftijd  2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
25 tot 39 jaarGescheiden 0,810,84
25 tot 39 jaarSamengebleven0,830,83
39 tot 60 jaarGescheiden 0,740,76
39 tot 60 jaarSamengebleven0,690,67

De gemiddelde arbeidsduur van mannen met en zonder kinderen is vrijwel gelijk, ongeacht de relatiestatus. Bij mannen is de verandering in arbeidsduur na 2014 beperkt, mede omdat de deeltijdfactor tussen 2012 en 2014 reeds hoger dan 0,9 was bij zowel gescheidenen als samenblijvers. Bij gescheiden mannen is de groei van de deeltijdfactor meestal kleiner dan bij samenblijvers ongeacht de kindersituatie, maar het verschil is minimaal (bijlage B.5).

Vrouwen werken meer uren na scheiding ongeacht opleidingsniveau

Alleen gescheiden vrouwen gingen meer uren werken na de verbroken relatie, onafhankelijk van hun behaalde onderwijsniveau. De groei van de deeltijdfactor verschilde het meest tussen gescheiden en samengebleven vrouwen met middelbaar onderwijsniveau (bijlage B6). Gemiddeld genomen werd de werkweek vooral langer voor vrouwen zonder nieuwe partner. Bij vrouwen met een nieuwe partner veranderde er niets in het aantal uren dat ze werkten. Mannen met een nieuwe partner werken juist iets meer uren dan hun seksegenoten zonder nieuwe partner (bijlage B.7).

Arbeidsparticipatie in uren gescheiden vrouwen neemt relatief toe

De deeltijdfactor kan ook berekend worden door niet-werkende mensen mee te nemen en deze de factor 0 te geven. Hierdoor worden de effecten van meer of minder gaan werken en stoppen of starten met werken als het ware samengevoegd. Hieraan valt te zien dat een scheiding bij vrouwen de facto een opwaarts effect lijkt te hebben op de arbeidsdeelname in uren. Bij mannen is er rond de scheiding een neerwaarts effect, maar dit verdwijnt na verloop van tijd.

3.4.5 Deeltijdfactor alle 25- tot 60-jarigen
 Gescheiden mannen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Gescheiden vrouwen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Samengebleven mannen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Samengebleven vrouwen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)
20120,840,580,880,55
20130,820,580,870,54
20140,810,580,860,53
20150,80,590,860,53
20160,810,590,860,53
20170,820,60,860,53
20180,820,610,860,53
20190,820,620,860,53

4. Conclusie

Scheiden gaat gepaard met veranderingen in arbeidsparticipatie en arbeidsduur van met name vrouwen. Zij begonnen in de vijf jaren na hun scheiding in 2014 gemiddeld genomen vaker met betaald werk en de deeltijdfactor steeg meer dan bij samengebleven seksegenoten. Hoewel zij ook eerder met werk stopten, ligt de arbeidsparticipatie in uren na vijf jaar duidelijk boven die van samengebleven vrouwen. Bij mannen gaat de scheiding aanvankelijk gepaard met minder arbeidsparticipatie in uren, maar na enkele jaren is dit alweer verdwenen.

Bij een scheiding gaat de arbeidsduur van werkende vrouwen omhoog. Dit geldt met name voor oudere vrouwen (39 tot 60 jaar) met minderjarige kinderen die tijdens de onderzoeksperiode die leeftijdsgrens naderden of bereikten, waardoor het makkelijker werd zorg voor kinderen met werk te combineren. Ook gingen gescheiden vrouwen die geen nieuwe partner vonden, relatief vaak meer uren werken. Bij werkende mannen houdt een scheiding nauwelijks verband met de arbeidsduur.

Bij arbeidsparticipatie is het beeld meer diffuus. Niet werkende vrouwen begonnen in de vijf jaren na hun scheiding in 2014 gemiddeld genomen vaker met betaald werk dan samengebleven vrouwen. Hier staat tegenover dat vooral werkende jonge moeders vaker met werken stopten dan samengebleven seksegenoten. Ook gescheiden mannen begonnen én stopten na 2014 vaker met werk dan samenblijvers. Van verhoogde arbeidsdynamiek (relatief veel starters én stoppers) is echter vooral sprake bij vrouwen. In het algemeen vonden gescheiden personen net als samenblijvers makkelijker een baan na 2014 naarmate het behaalde onderwijsniveau hoger is.

Wie na de scheiding weer een partner heeft, heeft vaker werk dan degenen die zonder relatie blijven. Dit betekent niet dat opnieuw gaan samenwonen per se een stimulans is om te gaan werken. Een ruime meerderheid van de mannen en vrouwen die begonnen met werken, had al werk op het moment dat zij een adres gingen delen met een nieuwe partner.

Referenties

Banzhaf, M., 2018. When it rains, it pours: under what circumstances does job loss lead to divorce. US Census Bureau Center for Economic Studies Paper no. CES-WP-13-62. https://www2.census.gov/ces/wp/2013/CES-WP-13-62.pdf

Bouman, A.M., 2005. Arbeidsparticipatie van vrouwen rond de echtscheiding, CBS Bevolkingstrends. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2005/20/arbeidsparticipatie-van-vrouwen-rond-de-echtscheiding 

Brakel, M. van den, D. Herbers, 2021. Inkomenssituatie in de vijf jaar na een scheiding, CBS Statistische Trends. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/inkomenssituatie-na-een-scheiding

CBS, 2018. Meer mensen wisselen van beroep. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/11/meer-mensen-wisselen-van-beroep 

CBS, 2020. StatLine - Huwelijksontbindingen: door echtscheiding en door overlijden. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/37425ned/table?fromstatweb

CBS, 2021. Statline - Arbeidsdeelname; kerncijfers. https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82309NED/table?dl=51224

CBS / TNO, 2020. Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt 2019. https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2020/06/dynamiek-op-de-nederlandse-arbeidsmarkt-de-focus-op-zekerheid
 
Covizzi, I., 2008. Does union dissolution lead to unemployment? European Sociological Review, vol. 24, p. 347-361.

Fernández., R., J.C. Wong, 2014. Divorce Risk, Wages, and Working Wives: A Quantitative Life-Cycle Analysis of Female Labor Force Participation. NBER Working Paper Series.https://www.nber.org/system/files/working_papers/w19869/w19869.pdf

Kalmijn, M., 2005. The effect of divorce on men’s employment and social security histories, European Journal of Population (2005) 21: p. 347-366. https://matthijskalmijn.nl/onewebmedia/Kalmijn%20-%20EJP%20-%20Divorce%20and%20mens%20employment%20histories.pdf

Kooiman, C., 2021. Verhuizen en woonsituatie na scheiding. CBS Statistische Trends. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/de-woonsituatie-na-een-scheiding

Ministerie van Financiën, 2019. De(el)tijd zal het Leren, IBO Deeltijdwerk, Bijlage 4. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/04/29/ibo-deeltijdwerk

Mortelmans, D., G. Vanderheyden, 2013. Arbeidstrajecten van vrouwen in de periode rond hun (echt)scheiding. In: SVR-studie 2013/2 – Gezinstransities in Vlaanderen. https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/13065

Peek, S., 2012. Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders. CBS Sociaaleconomische trends. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/40/veranderingen-in-arbeidsparticipatie-van-gescheiden-moeders 

Poortman, A.R., R. van Gaalen, 2017. Shared residence after separation: a review and new findings from the Netherlands. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1111/fcre.12302

Rooijen, J. van, R. van Gaalen, 2013. Effect van ontslag van de man op zijn scheidingskans. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, UvA. https://pure.uva.nl/ws/files/28146374/2014arbeidsvraagstukkenontslagscheiding.pdf

Tabellenbijlage

B.1 Populatie naar geslacht en leeftijd, 1 januari 2014
Kenmerken (%)GescheidenSamengebleven
GeslachtMannen5048
GeslachtVrouwen5052
Leeftijd25 tot 32 jaar1910
Leeftijd32 tot 39 jaar2217
Leeftijd39 tot 46 jaar2723
Leeftijd46 tot 53 jaar2226
Leeftijd53 tot 60 jaar1024
OnderwijsniveauLaag2223
OnderwijsniveauMidden 4644
OnderwijsniveauHoog3234
Totaal84 4464 426 476

B.2 Behaald onderwijsniveau personen 25 tot 60 jaar zonder werk in 2012-2014, begonnen met werken na 1 januari 2014(%)
GeslachtHoogMiddenLaag
VrouwenGescheiden45,638,517,6
VrouwenSamengebleven27,519,710,7
MannenGescheiden56,939,720,2
MannenSamengebleven40,935,218,6

B.3 Behaald onderwijsniveau personen 25 tot 60 jaar met werk in 2012-2014, gestopt met werken na 1 januari 2014(%)
GeslachtHoogMiddenLaag
VrouwenGescheiden3,58,115,8
VrouwenSamengebleven4,26,711,9
MannenGescheiden3,65,19,3
MannenSamengebleven2,53,25,2

B.4 Gescheiden personen 25 tot 60 jaar, in 2012-2014 aan het werk en na 2014 gestopt met werken (%)
Met nieuwe partnerZonder nieuwe partner
Vrouwen6,28,2
Mannen2,96,7

B.5 Gemiddelde deeltijdfactor mannen, met of zonder thuiswonende minderjarige kinderen
KenmerkenPeriodeGescheiden SamengeblevenGescheiden Samengebleven
25 tot 39 jaar25 tot 39 jaar39 tot 60 jaar39 tot 60 jaar
Met kinderen2012-20140,920,940,930,94
Met kinderenNa 20140,930,950,930,94
Zonder kinderen2012-20140,900,920,920,94
Zonder kinderenNa 20140,920,940,910,92

B.6 Gemiddelde deeltijdfactor personen 25 tot 60 jaar naar behaald onderwijsniveau
GeslachtPeriodeGescheiden GescheidenGescheidenSamengeblevenSamengeblevenSamengebleven
LaagMiddenHoogLaagMiddenHoog
Vrouwen2012-20140,630,690,780,600,660,76
VrouwenNa 20140,660,720,810,590,660,75
Mannen2012-20140,910,910,930,930,930,94
MannenNa 20140,900,910,920,930,930,94

B.7 Gemiddelde deeltijdfactor gescheiden personen 25 tot 60 jaar
GeslachtNieuwe partnerGeen nieuwe partner
Mannen2012-20140,930,91
MannenNa 20140,930,91
Vrouwen2012-20140,750,71
VrouwenNa 20140,750,75

B.8 Algemene begrippen

Nettoarbeidsparticipatie

Het aandeel personen met betaald werk onder de bevolking. In dit onderzoek betreft dit werkzame personen die op 1 januari 2014 in de leeftijd van 25 tot 60 jaar waren. Deze definitie heeft betrekking op personen die ten minste 1 uur per week werken.

Hoogst behaald onderwijsniveau

Een ‘laag’ onderwijsniveau omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, vmbo, de eerste drie leerjaren van havo/vwo of de assistentenopleiding (mbo-1).
‘Middelbaar’: bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4).
‘Hoog’: onderwijs op het niveau van hbo of wo.
Waar in dit artikel aandacht wordt besteed aan behaald onderwijsniveau, zijn alleen de personen meegenomen van wie het onderwijsniveau bekend is.