Vertrouwen, maatschappelijk onbehagen en pessimisme

4. Relaties tussen vertrouwen, maatschappelijk onbehagen en pessimisme

Uit de vergelijking tussen de bevolkingsgroepen kwamen duidelijke patronen naar voren.Waar een laag vertrouwen werd aangetroffen was er doorgaans ook meer onbehagen en pessimisme. Dit duidt er op dat het vertrouwen negatief gerelateerd is aan zowel het maatschappelijke onbehagen als de verwachtingen over de toekomst in Nederland.Bovendien doen deze patronen vermoeden dat ook het onbehagen en het pessimisme met elkaar verbonden zijn: hoe meer onbehagen, hoe groter het pessimisme.

Deze verbanden komen tot uitdrukking in de correlaties (Pearson’s r). Hoewel onbehagen en pessimisme duidelijk met elkaar verbonden zijn, geeft de sterkte aan (r= 0,64) dat het toch onderscheiden concepten zijn. Voorts blijkt dat het vertrouwen gerelateerd is aan het onbehagen en het pessimisme. Het sterkst geldt dit voor het vertrouwen in het publieke domein (r= –0,52 en –0.52), en minder sterk voor het vertrouwen in het private domein(r= –0,32 en –0,33) en het onderlinge vertrouwen (r= –0,28 en –0,28).

Om meer zicht te krijgen op de unieke effecten van de drie vertrouwensaspecten op het onbehagen en pessimisme zijn regressieanalyses uitgevoerd. Het ligt meer voor de hand om deze (richting van de) relaties te bestuderen dan andersom, van onbehagen en pessimisme op vertrouwen. Immers de stabiele trends in de vorm van kwartaalcijfers leren dat maatschappelijke ontwikkelingen geen sterke invloed hebben op het vertrouwen. Meer voor de hand ligt dat vertrouwen een fenomeen is dat tijdens de jeugd wordt gevormd waarna het relatief stabiel zal blijven, en dus niet sterk beïnvloed wordt door individuele en maatschappelijke gebeurtenissen.

De analyse leert dat het verband van het vertrouwen in het publieke domein met onbehagen beduidend sterker is (beta: –0,44), dan van zowel het private domein (beta:–0,10) als het sociale vertrouwen (beta: –0,12). Samen verklaren ze 30 procent van de variantie van het onbehagen. Indien andere bevolkingskenmerken worden toegevoegd– geslacht, leeftijd, opleiding, inkomen en migratieachtergrond – heeft dat nagenoeg geen gevolgen voor de effecten van de drie vertrouwensaspecten.

Het beeld van de relatie tussen vertrouwen en pessimisme komt sterk overeen met het patroon dat werd aangetroffen bij het onbehagen: vooral het vertrouwen in het publieke domein (beta= 0,42) is gerelateerd aan het pessimisme, maar ook het vertrouwen in het private domein (–0,11) en het sociale vertrouwen (–0,12) (verklaarde variantie is 29 procent). Dit blijft nagenoeg onveranderd indien de vijf bevolkingskenmerken aan het model worden toegevoegd.