Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
stellen gezamenlijk om de drie jaar de PBL/CBS Regionale bevolkings- en
huishoudensprognose op. In september 2019 is voor de zevende keer deze prognose
uitgebracht. Deze regionale prognose is consistent met de meest recente nationale CBS
Bevolkingsprognose (Stoeldraijer en van Duin, 2018) en nationale CBS
Huishoudensprognose (Van Duin, te Riele en Stoeldraijer, 2018), beiden gepubliceerd in
december 2018. In Te Riele et al. (2019) worden de uitkomsten van de PBL/CBS Regionale
bevolkings- en huishoudensprognose 2019-2050 toegelicht; in De Jong et al. (2019)
worden de demografische veronderstellingen behandeld. Dit artikel gaat in op de
onderbouwing van de woningbouwveronderstellingen die in de PBL/CBS Regionale
bevolkings- en huishoudensprognose 2019-2050 zijn gehanteerd. Het is een actualisatie
van het artikel over de woningbouwveronderstellingen behorende bij de vorige editie van
de regionale prognose (De Jong en Ritsema, 2017).
Terwijl in de nationale prognose woningbouwveronderstellingen geen rol spelen, zijn deze
wel een belangrijk onderdeel van de regionale prognose. Op gemeentelijk niveau worden
voor de middellange termijn (2018–2040) expliciete veronderstellingen over de
woningbouw opgesteld. Deze veronderstellingen zijn gebaseerd op waargenomen trends,
gemeentelijke en provinciale opgaven van nieuwbouwplannen en informatie die via expert opinion onder een noemer zijn gebracht. Voor de lange termijn (2040–2049) wordt
de autonome huishoudensontwikkeling als uitgangspunt genomen.
In de volgende paragraaf wordt de rol van de woningbouwveronderstellingen in de
regionale prognose uitgelegd. In paragraaf 3 worden de definitie van de woningbouw, de
gebruikte bronnen en de globale werkwijze beschreven. In de paragrafen daarna worden
vervolgens de woningbouwveronderstellingen besproken: in paragraaf 4 op nationaal
niveau, in paragraaf 5 op provinciaal niveau en in paragraaf 6 op gemeentelijk niveau. Tot
slot volgt een korte samenvatting.