Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep, 2021

Over deze publicatie

De Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep 2021 is samengesteld naar aanleiding van een verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om de arbeids- en inkomenspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep met actuele cijfers in kaart te brengen. Dit is een aanvulling op de tabellenset die eerder dit jaar is verschenen.

In de monitor worden personen die werkzaam zijn als kunstenaar vergeleken met andere werkenden met een creatief beroep, werkenden op het hoogste beroepsniveau en met de werkzame beroepsbevolking als geheel. De meest recente gegevens hebben betrekking op de periode 2017/2019. Ook is een vergelijking gemaakt met eerdere verslagperioden. De monitor is gebaseerd op gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van CBS en TNO.

Samenvatting

In deze monitor worden de kenmerken en arbeidspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep in kaart gebracht. Na eerdere edities in 2014 en 2017 is het voor het eerst dat er aandacht wordt besteed aan de arbeidsomstandigheden. De monitor is samengesteld door het CBS op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Hierbij is zoveel mogelijk de verslagperiode (2017/2019) aangehouden, een driejaarsgemiddelde van de jaren 2017, 2018 en 2019. Waar mogelijk en relevant is daarnaast een vergelijking gemaakt met eerdere verslagperioden.

2 procent werkzame beroepsbevolking is kunstenaar

In de periode 2017/2019 waren er in Nederland per jaar gemiddeld 164 duizend kunstenaars en 263 duizend andere werkenden met creatief beroep. Dat was, net als in eerdere verslagperioden, respectievelijk 2 en 3 procent van de werkzame beroepsbevolking. Er wonen relatief veel kunstenaars in Noord-Holland, vooral in de regio Amsterdam, en de provincie Utrecht. Kunstenaars werken niet alleen in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten. Er werken ook relatief veel kunstenaars in de bedrijfstakken informatie en communicatie en in de zakelijke dienstverlening. In deze drie bedrijfstakken werken ook relatief veel andere werkenden in creatieve beroepen.

Relatief veel 65-plussers werkzaam als kunstenaar

40 procent van alle kunstenaars in 2017/2019 was 45 jaar of ouder. Dat is vrijwel gelijk aan het percentage in 2010/2012 en 2013/2015. Wel is het percentage 65-plussers onder kunstenaars hoger dan in de werkzame beroepsbevolking als geheel en hoger dan bij andere creatieve beroepen. Bijna 60 procent van de kunstenaars was man. Dat was iets hoger dan van de werkzame beroepsbevolking als geheel. Iets minder dan een kwart van de kunstenaars had een migratieachtergrond. Vergeleken met de totale werkzame beroepsbevolking was het percentage kunstenaars met een westerse migratieachtergrond hoger en het percentage met een niet-westerse migratieachtergrond lager. Andere werkenden met een creatief beroep lijken in migratieachtergrond meer op de totale werkzame beroepsbevolking.

Grootste deel kunstenaars en overige creatieven hoogopgeleid

Bijna de helft van alle kunstenaars had in 2017/2019 als hoogst gevolgde opleiding een kunstopleiding, in de meeste gevallen minimaal op hbo-niveau. Van de andere werkenden met een creatief beroep had een op de zes een kunstopleiding. Van de kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep die geen kunstopleiding hadden gevolgd, had ook het grootste deel een opleiding op minimaal hbo-niveau gevolgd. Onder werknemers volgden sommige kunstenaars en andere werkenden in een creatief beroep naast hun werk een opleiding, net als bij andere beroepsgroepen vaak met als doel hun werk beter te kunnen doen. Het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt is ook een belangrijke motivatie voor kunstenaars en andere werknemers met een creatief beroep om een opleiding te volgen naast hun werk. Het overgrote deel van de kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep vond dat hun kennis en vaardigheden goed aansloten bij hun werkzaamheden.

Kunstenaars en werkenden in andere creatieve beroepen relatief vaak zzp’er

Kunstenaars waren in de periode 2017/2019 aanzienlijk vaker werkzaam als zzp’er dan gemiddeld en werkten minder vaak in loondienst. Ook bij de andere creatieve beroepen was het aandeel zzp’ers relatief hoog. Sinds 2010/2012 zijn die aandelen niet substantieel gewijzigd, al nam onder de andere creatieve beroepen het percentage werknemers met een flexibele arbeidsrelatie toe en daalde het percentage zzp’ers. Van de kunstenaars werkte ongeveer de helft voltijds in hun grootste werkkring, bij de andere creatieve beroepen was dat wat hoger. Kunstenaars hadden vaker dan gemiddeld meer dan één baan, en ook werkten kunstenaars en anderen werkenden met een creatief beroep vaker dan gemiddeld thuis. 

Kunstenaars in loondienst naar eigen zeggen hoger risico op baanverlies

Kunstenaars en anderen met een creatief beroep in loondienst maakten in de periode 2017/2019 wat vaker dan gemiddeld promotie in hun bedrijf of organisatie, ook werd hun functiepakket vaker uitgebreid dan bij het totaal van alle werknemers. Zelfstandige kunstenaars en andere creatieve beroepen waren bereid om langer door te werken en dachten ook langer in staat te zijn het huidige werk voort te zetten dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers. Bij werknemers gaven kunstenaars en anderen met een creatief beroep vaker dan gemiddeld aan dat ze het risico lopen om hun baan te verliezen. Dat was in voorgaande jaren ook zo. Daarentegen konden kunstenaars onder zowel werknemers als zelfstandig ondernemers naar eigen zeggen relatief gemakkelijk voldoen aan de fysieke eisen van het werk.

Zelfstandige kunstenaars vaker negatief over financiële situatie

Kunstenaars met een eigen bedrijf of praktijk hebben over het algemeen een wat kleiner klantenbestand dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers. Dat geldt ook voor andere zelfstandigen met een creatief beroep. Van de zelfstandig ondernemers voerden kunstenaars in de periode 2015/2019 hun onderneming relatief vaak alleen. Wel werkten kunstenaars, net als anderen met een creatief beroep, relatief vaak samen met andere zelfstandigen. Zowel kunstenaars als andere creatieve beroepen waren wat negatiever over hun financiële situatie dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers. Onzekerheid over niet of slecht betalende klanten werd het vaakst als vervelend ervaren in hun werk. Kunstenaars en de ondernemers in andere creatieve beroepen gaven in verhouding met alle zelfstandig ondernemers relatief vaak aan dat ze hun huidige werk als zelfstandig ondernemer over 5 jaar nog zouden willen doen.

Persoonlijk bruto-inkomen kunstenaars relatief laag

Kunstenaars hebben in doorsnee een persoonlijk bruto-inkomen dat lager is dan dat van andere werkenden met een creatief beroep, die op hun beurt een doorsnee inkomen hebben dat vrijwel gelijk is aan dat van de werkzame beroepsbevolking als geheel. De inkomenspositie van beide groepen wijkt aanzienlijk minder af als er rekening gehouden wordt met de huishoudenssamenstelling en de inkomsten van andere leden van het huishouden. In het afgelopen decennium is het persoonlijk bruto-inkomen van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep meer toegenomen dan dat van werkenden in het algemeen, maar afgemeten aan het huishoudensinkomen is hun relatieve inkomenspositie niet of nauwelijks veranderd. Het mediane vermogen van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep is iets lager dan het doorsnee vermogen van alle werkenden, hoewel ook hun vermogens na de vorige economische crisis flink zijn gegroeid. Deze toename is met name het gevolg van de waardestijging van woningen. Een klein deel had niet alleen inkomsten uit betaald werk, maar ontving daarnaast ook een uitkering. Kunstenaars en anderen met een creatief beroep die werken als zelfstandig ondernemer, hebben relatief vaak geen voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid of pensioen.

8 op 10 kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen tevreden met werk

Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep in loondienst vonden in de periode 2017/2019 interessant werk het belangrijkste aspect van hun baan. Hiermee waren werknemers in deze beroepen ook het vaakst tevreden. Goede leidinggevenden en een goed salaris werden ook vaak belangrijk gevonden, al was de tevredenheid met deze aspecten naar verhouding wat lager. Verder was ongeveer een kwart van de kunstenaars en de andere creatieve beroepen onder zelfstandig ondernemers lid van een belangenorganisatie, dat is lager dan gemiddeld. Kunstenaars en andere creatieve beroepen in loondienst waren ook relatief minder vaak lid van een vakbond, en ze waren minder vaak tevreden met vakbonden. Alles bij elkaar genomen waren onder werknemers iets minder dan 8 op de 10 kunstenaars en andere werknemers met een creatief beroep tevreden met hun werk. Daarmee weken ze niet af van het gemiddelde onder werknemers. Kunstenaars in loondienst waren net zo vaak tevreden met de arbeidsomstandigheden als gemiddeld, bij de andere werknemers met een creatief beroep was dat wat hoger dan gemiddeld. Onder zelfstandig ondernemers waren kunstenaars en anderen met een creatief beroep wel wat minder vaak tevreden dan gemiddeld met hun werk en arbeidsomstandigheden.

1. Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van onderzoek

Wie zijn de kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen in Nederland? In hoeverre werken ze in de creatieve industrie, of zijn ze ook in andere bedrijfstakken actief? Hoe is hun positie op de arbeidsmarkt en hoe heeft deze zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Hebben ze een kunstopleiding gevolgd? Wat verdienen ze? Hoe zit het met hun arbeidsomstandigheden? Zijn ze tevreden met hun werk? En in hoeverre wijken ze op deze punten af van het gemiddelde in de werkzame beroepsbevolking? Indien zichtbaar, zijn er ontwikkelingen in de tijd? Deze monitor over kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep geeft inzicht in deze en nog veel meer vragen.

De monitor is samengesteld naar aanleiding van een verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om de arbeids- en inkomenspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep met actuele cijfers in kaart te brengen. Daarmee maakt deze editie deel uit van een reeks eerdere publicaties over dit thema die het CBS op verzoek van het ministerie heeft samengesteld. In tegenstelling tot eerdere edities bevat de huidige monitor geen analyse van afgestudeerden aan creatieve opleidingen. De nadruk ligt op de arbeids- en inkomenspositie van personen die aan het werk zijn als kunstenaar of in een ander creatief beroep.

De begeleidingscommissie van het onderzoek, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van OCW (Robert Oosterhuis, Katie Schreiber) en de Boekmanstichting (Rogier Blom), heeft een belangrijke bijdrage aan deze monitor geleverd.

1.2 Onderzoeksopzet

De doelpopulatie van deze monitor betreft personen die betaald werk doen als kunstenaar of in een ander creatief beroep. Of iemand een kunstenaar is of een ander creatief beroep heeft, is vastgesteld op basis van de antwoorden van respondenten op vragen in enquêtes. De beroepen zijn daarbij ingedeeld volgens de International Standard Classification of Occupations (ISCO). Bijlage B geeft een overzicht van de beroepen op basis van ISCO-codes die tot de kunstenaarsberoepen en de andere creatieve beroepen zijn gerekend.

In de gebruikte gegevens voor deze monitor is het beroep uitsluitend vastgesteld voor personen met betaald werk. Er is dus geen informatie beschikbaar over personen die geen betaald werk verrichten, maar wel op zoek zijn naar een baan als kunstenaar of een ander creatief beroep, en ook geen informatie over personen die zo’n beroep eerder hebben uitgeoefend maar zich niet meer aanbieden op de arbeidsmarkt.

De uitkomsten in deze publicatie betreffen primair het totaal van alle werkenden met een beroep als kunstenaar en het totaal van alle andere werkenden met een creatief beroep. Zij worden vergeleken met het totaal van alle werkenden en, indien relevant, ook met het totaal van alle werkenden op het hoogste beroepsniveau (niveau 4). In aanvulling op deze totalen worden kunstenaars verder onderverdeeld naar beeldende beroepen, ontwerpende beroepen, uitvoerende beroepen en een restgroep met schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen. Bij de werkenden met een ander creatief beroep wordt onderscheid gemaakt tussen werkenden op het hoogste beroepsniveau (niveau 4) en werkenden op een lager beroepsniveau (niveau 1, 2 en 3). Vanwege het steekproefkarakter van de gegevens is publicatie op een meer gedetailleerd niveau, over afzonderlijke ISCO-beroepen, niet mogelijk.

De afbakeningen, methoden en definities in deze monitor sluiten zoveel mogelijk aan op de hierboven genoemde eerdere edities. Een belangrijk verschil is de leeftijdsafbakening van de onderzoekspopulatie. In eerdere monitors hadden de uitkomsten betrekking op 15- tot 65-jarigen. In de huidige monitor is aansluiting gezocht bij de gangbare leeftijdsafbakening voor statistieken over de beroepsbevolking. Daarin wordt meestal een leeftijdsbovengrens van 75 jaar gehanteerd, waardoor ook het toenemende aantal werkzame 65-plussers tot de onderzoekspopulatie wordt gerekend. De nieuwe leeftijdsafbakening is niet alleen toegepast op de meest recente verslagperiode in deze monitor (2017/2019), maar ook op eerdere periodes (2010/2012 en 2013/2015). Hierdoor kunnen uitkomsten in de tijd worden vergeleken.

In de tabellen bij deze publicatie (zie daarvoor: Kunstenaars en werkenden in overige creatieve beroepen, 2017/2019) is de arbeidsmarkt-, inkomens- en vermogenspositie bepaald voor personen die volgens de Enquête Beroepsbevolking (EBB) in hun voornaamste werkkring aan de slag zijn als kunstenaar of in een ander creatief beroep. Het gaat daarbij om werkzaamheden ongeacht het aantal uren per week. Ook zijn persoonskenmerken en opleidingsachtergrond vastgesteld.

Voor het eerst zijn in deze editie ook aspecten van de arbeidsomstandigheden van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep beschreven. Hiervoor is gebruikgemaakt van gegevens van CBS en TNO uit respectievelijk de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) voor werknemers, en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) voor zelfstandig ondernemers. In de tabellen bij deze publicatie zijn deze gegevens uitgesplitst naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, migratieachtergrond en anciënniteit.

1.3 Indeling rapport

In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op de werkzame beroepsbevolking in Nederland en het percentage kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep binnen die beroepsbevolking. Verder wordt besproken in welke regio’s zij wonen en in welke bedrijfstakken ze werken. Hoofdstuk 3 gaat over diversiteit. De leeftijd van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep komt ter sprake, net als hun geslacht en migratieachtergrond.

In hoofdstuk 4 staat opleiding en ontwikkeling centraal: de opleiding die men heeft gevolgd, en of men momenteel nog een cursus of opleiding volgt. In hoofdstuk 5 komen de arbeidskenmerken van kunstenaars en andere creatieve beroepen ter sprake, waaronder of zij zelfstandige of in loondienst zijn, hoeveel uur zij werken en of zij meerdere werkkringen hebben en zo ja, waarom. In hoofdstuk 6 gaat het over de loopbaan. Hierin staat tot welke leeftijd kunstenaars en andere werkenden met creatief beroep willen doorwerken en onder welke voorwaarden.

In hoofdstuk 7 wordt de situatie van zelfstandig ondernemers die werken als kunstenaar of in een ander creatief beroep nader belicht. Er wordt ingegaan op het aantal opdrachtgevers dat zij hebben en de financiële situatie van hun bedrijf of praktijk. De inkomens- en vermogenspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep staat centraal in hoofdstuk 8. In het hoofdstuk 9 gaat het over arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Diverse aspecten komen aan bod, zoals het belang van werksfeer, werkzekerheid en beloning. In dit hoofdstuk komt ook het lidmaatschap van belangenorganisaties en vakbonden ter sprake. Als laatste wordt de tevredenheid met het werk en de arbeidsomstandigheden behandeld.

2. Positie op de arbeidsmarkt

In de periode 2017/2019 vormden kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep respectievelijk 2 en 3 procent van de werkzame beroepsbevolking, dat was vergelijkbaar met eerdere verslagperioden. Er woonden relatief veel kunstenaars in Noord-Holland, vooral in de regio Amsterdam, en de provincie Utrecht. Het percentage kunstenaars was het grootst in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten. Er werkten ook relatief veel kunstenaars in de bedrijfstakken informatie en communicatie en de zakelijke dienstverlening. Deze drie bedrijfstakken kenden ook relatief hoge percentages werkenden met een ander creatief beroep.

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het aantal en percentage kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep binnen de werkzame beroepsbevolking. Verder wordt besproken in welke regio’s zij vooral wonen en in welke bedrijfstakken ze werken. De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op de werkzame beroepsbevolking als geheel (werknemers en zelfstandigen).

2.1 Werkzame beroepsbevolking

In 2017/2019 bestond de werkzame beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar gemiddeld uit 8,8 miljoen mensen. In 2013/2015 kwam Nederland uit een economische crisis. De werkzame beroepsbevolking was toen kleiner: 8,3 miljoen. In 2010/2012 bestond de werkzame beroepsbevolking uit 8,4 miljoen mensen.

Van de werkenden in 2017/2019 werkten er 164 duizend als kunstenaar en 263 duizend in een ander creatief beroep. Zij vormden daarmee, net als in eerdere monitoren, respectievelijk 2 en 3 procent van de werkzame beroepsbevolking. Sinds 2010/2012 nam het aantal kunstenaars toe met 30 duizend en het aantal werkenden in andere creatieve beroepen met 34 duizend.

Kunstenaars werken op het hoogste beroepsniveau (niveau 4). Dat omvat beroepen waarin zeer complexe gespecialiseerde taken worden verricht, waarvoor een hoger of wetenschappelijk onderwijsniveau is vereist. Ook het grootste deel (64 procent) van de andere creatieve beroepen in deze monitor wordt op het hoogste beroepsniveau uitgeoefend. Zo was in 2017/2019 bijvoorbeeld 33 procent van hen specialist op het gebied van reclame en marketing en 12 procent journalist. Een kleiner deel had een lager beroepsniveau. Dit zijn bijvoorbeeld meubelmakers, radio- en tv-technici, fotografen en overige ambachtslieden. Van de totale werkzame beroepsbevolking werkte 31 procent op het hoogste beroepsniveau.

2.1.1 Beroepsbevolking
2010/2012 (x 1 000)2013/2015 (x 1 000)2017/2019 (x 1 000)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)
Kunstenaars
Totaal 134 147 164 2 2 2
Beeldende beroepen 15 16 13 0 0 0
Ontwerpende beroepen 63 70 81 1 1 1
Uitvoerende beroepen 34 38 47 0 0 1
Schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen 21 23 23 0 0 0
Overige creatieve beroepen
Totaal 229 232 263 3 3 3
Beroepsniveau 4 142 145 169 2 2 2
Beroepsniveau 1, 2, 3 87 86 94 1 1 1
Totale werkzame beroepsbevolking, beroepsniveau 42 3812 4902 761 28 30 31
Totale werkzame beroepsbevolking8 4238 2588 769 100 100 100
Bron: EBB.
 

2.2 Beroepsgroep

De beroepen die kunstenaars uitoefenen, zijn in deze monitor onderverdeeld in vier groepen. Binnen de groep ‘ontwerpende beroepen’ werken onder andere grafisch ontwerpers, multimedia-ontwerpers en architecten. Zij vormden in 2017/2019 met 81 duizend personen de grootste groep binnen de kunstenaarspopulatie. In 2010/2012 waren dit nog 63 duizend personen. Er waren in 2017/2019 47 duizend musici, zangers, componisten, dansers, regisseurs en acteurs die samen de groep ‘uitvoerende beroepen’ vormden (2010/2012: 34 duizend). Beeldend kunstenaars vormden met 13 duizend de kleinste groep. In 2010/2012 was deze groep 2 duizend groter. De groep van ‘schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen’ omvat alle kunstenaars van wie het beroep niet onder een van de andere groepen valt. Deze groep bestond in 2017/2019 uit 23 duizend mensen, in 2010/2012 waren dit er 21 duizend.

2.2.1 Kunstenaars naar beroep
2010/2012 (x 1 000)2013/2015 (x 1 000)2017/2019 (x 1 000)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)
Kunstenaars totaal134147164100100100
Beeldende beroepen - beeldend kunstenaars15161312118
Ontwerpende beroepen
Totaal637081474849
Grafisch ontwerpers en multimedia-ontwerpers303640222525
Architecten van gebouwen151519111111
Product- en kledingontwerpers141418101011
Landschapsarchitecten323222
Architecten, planologen, landmeetkundigen en ontwerpers210110
Uitvoerende beroepen
Totaal343847252629
Musici, zangers en componisten181819131312
Regisseurs en producenten voor film en theater e.d.1014208912
Acteurs556434
Dansers en choreografen111011
Schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen
Totaal212323161614
Auteurs e.d.192019141412
Scheppende en uitvoerende kunstenaars niet elders geclassificeerd224122
Bron: EBB.

2.2.2 Andere werkenden met een creatief beroep
2010/2012 (x 1 000)2013/2015 (x 1 000)2017/2019 (x 1 000)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)
Andere werkenden met een creatief beroep totaal229232263100100100
Beroepsniveau 4
Totaal142145169626364
Specialisten op het gebied van reclame en marketing626887272933
Journalisten272630121112
Stedenbouwkundigen en verkeersplanologen151517776
Vertalers, tolken en andere taalkundigen151314665
Beroepsniveau 1, 2, 3
Totaal878694383736
Meubelmakers e.d.151216656
Radio- en televisietechnici en audiovisueel technici101216456
Fotografen121313565
Chef-koks121113555
Bron: EBB.

Een groot deel van de andere werkenden met een creatief beroep was specialist op het gebied van reclame en marketing of journalist. Andere relatief grote groepen op het hoogste beroepsniveau waren stedenbouwkundigen en verkeersplanologen en vertalers, tolken en andere taalkundigen. Op een niveau lager waren dit meubelmakers, radio- en televisietechnici en audiovisueel technici, fotografen of chef-koks.

2.3 Regio

In 2017/2019 woonde 29 procent van alle kunstenaars in Noord-Holland, waarvan het grootste deel in COROP-gebied Groot-Amsterdam: 21 procent van de kunstenaars in Nederland woonde in Groot-Amsterdam. De kunstenaars waren net als in eerdere monitoren oververtegenwoordigd in Noord-Holland, want van de totale werkzame beroepsbevolking woonde 17 procent in deze provincie. Ook in de provincie Utrecht woonden relatief veel kunstenaars ten opzichte van het totale aantal werkenden (10 tegenover 8 procent).

Bij de andere creatieve beroepen was het beeld vergelijkbaar. Er woonden, vergeleken met de totale werkzame beroepsbevolking, relatief veel van hen in Noord-Holland (25 procent) en Utrecht (11 procent). De regionale verdeling van de andere creatieve beroepen bleef net als die van de kunstenaars nagenoeg hetzelfde in de perioden 2013/2015 en 2017/2019.

2.3.1 Kunstenaars en andere werkenden naar provincie1), 2010/2012
Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 4 (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 1, 2, 3 (%)Werkenden - beroepsniveau 4 (%)Totaal werkenden (%)
Nederland100100100100100100
Groningen233333
Friesland222333
Drenthe121223
Overijssel455456
Flevoland122222
Gelderland8109111011
Utrecht10910897
Noord-Holland282325211815
Zuid-Holland171818182019
Zeeland111112
Noord-Brabant101212141214
Limburg444556
Onbekend1010109109
Randstad555053474741
Bron: EBB.
1) Het betreft de regionale indeling voor het jaar 2020.

2.3.2 Kunstenaars en andere werkenden naar provincie1), 2013/2015
Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 4 (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 1, 2, 3 (%)Werkenden - beroepsniveau 4 (%)Totaal werkenden (%)
Nederland100100100100100100
Groningen333333
Friesland232434
Drenthe122223
Overijssel555667
Flevoland122322
Gelderland10109121212
Utrecht1011128108
Noord-Holland292527221917
Zuid-Holland212121202221
Zeeland122222
Noord-Brabant131211141415
Limburg354556
Onbekend000000
Randstad605760505146
Bron: EBB.
1) Het betreft de regionale indeling voor het jaar 2020.

2.3.3 Kunstenaars en andere werkenden naar provincie1), 2017/2019
Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 4 (%)Anderen met een creatief beroep - beroepsniveau 1, 2, 3 (%)Werkenden - beroepsniveau 4 (%)Totaal werkenden (%)
Nederland100100100100100100
Groningen323233
Friesland222334
Drenthe121223
Overijssel555667
Flevoland122222
Gelderland9109121112
Utrecht1011139108
Noord-Holland292528212017
Zuid-Holland202121212221
Zeeland121222
Noord-Brabant141312141415
Limburg443556
Onbekend000000
Randstad595762515246
Bron: EBB.
1) Het betreft de regionale indeling voor het jaar 2020.

2.4 Bedrijfstak

In de periode 2017/2019 was 2 procent van de totale werkzame beroepsbevolking kunstenaar en 3 procent werkzaam in een ander creatief beroep. Het percentage kunstenaars was met 12 procent het grootst in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten. Er werkten ook relatief veel kunstenaars in de bedrijfstakken informatie en communicatie (7 procent) en de zakelijke dienstverlening (5 procent). Deze drie bedrijfstakken kenden ook relatief hoge percentage werkenden in andere creatieve beroepen, met respectievelijk 9, 11 en 6 procent. De percentages kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen zijn na 2010/2012 licht toegenomen in de informatie en communicatie.

Niet alle werkenden in de creatieve industrie waren kunstenaar of hadden een ander creatief beroep. Van de werkenden in de creatieve industrie in 2017/2019 was 19 procent kunstenaar (in de eerste werkkring) en 17 procent werkzaam in een ander creatief beroep. Dat was iets hoger dan in de vorige monitoren. Buiten de creatieve industrie was 1 procent van de werkenden kunstenaar en had 2 procent een ander creatief beroep.

2.4.1 Percentage kunstenaars en anderen met een creatief beroep binnen de werkzame beroepsbevolking
2010/20122010/20122013/20152013/20152017/20192017/2019
Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)
Alle bedrijfstakken232323
A Landbouw, bosbouw en visserij000011
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie131313
F Bouwnijverheid010101
G-I Handel, vervoer en horeca021212
J Informatie en communicatie68711711
K Financiële dienstverlening021202
L Verhuur en handel van onroerend goed012301
M-N Zakelijke dienstverlening465556
O-Q Overheid en zorg010101
R-U Cultuur, recreatie, overige diensten119118129
Onbekend341222
Werkzaam in de creatieve industrie161618161917
Niet werkzaam in de creatieve industrie121212
Bron: EBB.

3. Diversiteit

Het percentage 65-plussers onder kunstenaars is al drie verslagperioden hoger dan onder de werkzame beroepsbevolking en in andere creatieve beroepen. Bijna 60 procent van de kunstenaars in 2017/2019 was man en 60 procent was jonger dan 45 jaar. Iets minder dan een kwart van de kunstenaars had een migratieachtergrond. Vergeleken met de totale werkzame beroepsbevolking was het percentage kunstenaars met een westerse migratieachtergrond hoog en het percentage met een niet-westerse migratieachtergrond laag. Werkenden met een overig creatief beroep vormden in migratieachtergrond een betere afspiegeling van de totale werkzame beroepsbevolking.

Hoofdstuk 3 gaat over diversiteit. De leeftijd van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep komt ter sprake, net als hun geslacht en migratieachtergrond. De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op de werkzame beroepsbevolking als geheel, dus het totaal van werknemers en zelfstandigen.

3.1 Leeftijd en geslacht

Van alle kunstenaars was 60 procent jonger dan 45 jaar in 2017/2019. Dat is nauwelijks hoger dan in eerdere monitoren. De leeftijdsopbouw onder kunstenaars in Nederland was wel anders dan de totale werkzame beroepsbevolking. Zo was het percentage 65-plussers onder kunstenaars in alle drie de monitoren groter dan onder de werkzame beroepsbevolking en werkenden in andere creatieve beroepen. Er waren relatief weinig kunstenaars in de leeftijdscategorie tot 25 jaar. Daarentegen waren in 2017/2019 kunstenaars in de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar licht oververtegenwoordigd. Bij het totaal van alle werkenden is de groep 45 tot 55 jaar het grootst in 2017/2019. Bij de kunstenaars is dat de groep 25- tot 35-jarigen.

61 procent van de werkenden in andere creatieve beroepen was jonger dan 45 jaar. Net als bij de kunstenaars was bij de andere creatieve beroepen de groep tot 25 jaar relatief klein en de groep van 25 tot 35 jaar oververtegenwoordigd ten opzichte van de totale werkzame beroepsbevolking.

3.1.1 Kunstenaars en andere werkenden naar leeftijd1)
jaar15 tot 25 jaar (%)25 tot 35 jaar (%)35 tot 45 jaar (%)45 tot 55 jaar (%)55 tot 65 jaar (%)65 tot 75 jaar (%)
Kunstenaars
2017/20199272422135
2013/20159272322154
2010/20128242623126
Anderen met een creatief beroep
2017/201910302122153
2013/201510262523142
2010/20129252623142
Werkenden - beroepsniveau 4
2017/20195252425182
2013/20155242626172
2010/20124242726162
Totaal werkenden
2017/201915212024183
2013/201515202225162
2010/201215202424142
Bron: EBB 1)Vanwege afrondingen tellen niet alle percentages op tot 100 procent.

Het percentage mannen onder kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen was in 2017/2019 hoger dan onder de totale werkzame beroepsbevolking. Het percentage mannen onder kunstenaars nam iets af ten opzichte van 2010/2012. In alle drie de monitoren was het percentage mannen onder kunstenaars met ontwerpende of uitvoerende beroepen hoger (2017/2019: meer dan 60 procent) dan onder beeldende beroepen of schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen (minder dan 50 procent).

3.1.2 Kunstenaars en andere werkenden naar geslacht
jaarMannen (%)Vrouwen (%)
Kunstenaars
2017/20195941
2013/20156139
2010/20126238
Anderen met een creatief beroep
2017/20195545
2013/20155545
2010/20125644
Werkenden - beroepsniveau 4
2017/20195545
2013/20155743
2010/20125842
Totaal werkenden
2017/20195347
2013/20155446
2010/20125446
Bron: EBB

3.2 Migratieachtergrond

In het afgelopen decennium is het percentage kunstenaars met een migratieachtergrond toegenomen. In 2017/2019 had 23 procent van de kunstenaars een migratieachtergrond, in 2010/2012 was dat 20 procent. Kunstenaars met een westerse migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd: in 2017/2019 had 16 procent zo’n achtergrond ten opzichte van 10 procent onder alle werkenden. Daarentegen zijn er onder kunstenaars relatief weinig personen met een niet-westerse migratieachtergrond: 7 versus 11 procent.

Andere werkenden met een creatief beroep lijken in migratieachtergond meer op de totale werkzame beroepsbevolking. In 2017/2019 had 9 procent van hen een niet-westerse migratieachtergrond en 12 procent een westerse.

3.2.1 Kunstenaars en andere werkenden naar migratieachtergrond1)
jaarNederlandse achtergrond (%)Niet-westerse migratieachtergrond (%)Westerse migratieachtergrond (%)
Kunstenaars
2017/201977716
2013/201578516
2010/201280614
Anderen met een creatief beroep
2017/201978912
2013/201579714
2010/201278913
Werkenden - beroepsniveau 4
2017/201981811
2013/201583611
2010/201283610
Totaal werkenden
2017/2019791110
2013/201581109
2010/20128199
Bron: EBB 1)Vanwege afrondingen tellen niet alle percentages op tot 100 procent.

3.3 Positie in huishouden

Kunstenaars vormden vaker dan gemiddeld een eenpersoonshuishouden (23 procent) of waren lid van een paar zonder kinderen (31 procent). In de totale werkzame beroepsbevolking was dat respectievelijk 15 procent en 25 procent. Kunstenaars hadden ook minder vaak kinderen: 36 procent tegenover 43 procent van de totale werkzame beroepsbevolking.

Ook andere werkenden in creatieve beroepen waren, vergeleken met de totale werkzame beroepsbevolking, relatief vaak een eenpersoonshuishouden (21 procent) of deel van een paar zonder kinderen (30 procent). 39 procent was alleenstaande ouder of lid van een ouderpaar.

3.3.1 Kunstenaars en andere werkenden naar positie in huishouden1)
 Eenpersoonshuishouden (%)Alleenstaande ouder (%)Lid van een ouderpaar (%)Lid van een paar (geen ouder) (%)Minderjarige kinderen (%)Meerderjarig kind (%)Overig lid van huishouden (%)
Kunstenaars
2017/20192333331064
2013/20152433133053
Anderen met een creatief beroep
2017/20192133630173
2013/20152133828163
Werkenden - beroepsniveau 4
2017/20191634629033
2013/20151634729032
Totaal werkenden
2017/201915439254103
2013/20151534126392
Bron: EBB 1)Vanwege afrondingen tellen niet alle percentages op tot 100 procent.

3.4 Anciënniteit

Een relatief klein deel van de kunstenaars is minder dan 1 jaar werkzaam in het eigen bedrijf of bij de huidige werkgever (13 procent). Voor de totale werkzame beroepsbevolking was dat 18 procent. Het percentage dat minder dan 10 jaar werkzaam was in het eigen bedrijf of bij de huidige werkgever, was voor de totale Nederlandse werkzame beroepsbevolking 62 procent en voor kunstenaars 61 procent. Van de werkenden in de andere creatieve beroepen was 66 procent korter dan tien jaar werkzaam in het eigen bedrijf of bij de huidige werkgever, 17 procent minder dan een jaar.

 

4. Opleiding en ontwikkeling

Bijna de helft van alle kunstenaars in 2017/2019 gaf aan als hoogst gevolgde opleiding een kunstopleiding te hebben gevolgd, in de meeste gevallen minimaal op hbo-niveau. Een op de zes van de overige werkenden in een creatief beroep heeft een kunstopleiding gevolgd. Van de kunstenaars en overige creatieven zonder kunstopleiding, volgde ook het grootste deel een opleiding op minimaal hbo-niveau. Sommige werknemers volgden naast het werk een opleiding, vaak met als doel hun werk beter te kunnen doen. Het overgrote deel van de kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep vond dat hun kennis en vaardigheden goed aansloten bij hun werkzaamheden.

In hoofdstuk 4 staat opleiding en ontwikkeling centraal: de opleiding die men heeft gevolgd, en of men momenteel nog een cursus of opleiding volgt. De cijfers in paragraaf 4.1 hebben betrekking op alle kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep. In de paragrafen 4.2 en 4.3 worden cijfers gepresenteerd over werknemers en zelfstandig ondernemers afzonderlijk.

4.1 Gevolgde kunstopleiding

Bijna de helft van de 164 duizend kunstenaars gaf in 2017/2019 aan als hoogste opleiding een kunstopleiding te hebben gevolgd, in de meeste gevallen minimaal op hbo-niveau. Ruim zes van de tien kunstenaars met ten minste hbo volgde een opleiding in audiovisuele techniek en mediaproductie, beeldende kunst, kunstgeschiedenis of muziek en theater. Mbo’ers volgden voor het grootste deel een opleiding audiovisuele techniek en mediaproductie.

Van de 263 duizend werkenden in een ander creatief beroep had 17 procent als hoogste opleiding een kunstopleiding gevolgd: 5 procent op mbo-niveau en 12 procent minimaal op hbo-niveau. Van de 229 duizend werkenden in een overig creatief beroep in 2010/2012 had 16 procent een kunstopleiding op hbo-niveau gevolgd en 4 procent een kunstopleiding op mbo-niveau.

De helft van andere creatieve werkenden met een kunstopleiding op mbo-niveau volgde de richting audiovisuele techniek en mediaproductie. De helft van de hbo’ers volgden audiovisuele techniek en mediaproductie, muziek en theater, de lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken of beeldende kunst, kunstgeschiedenis.

89 duizend kunstenaars (54 procent; 2013/2015: 56 procent) volgden geen kunstopleiding. Ook hier volgde veruit het grootste deel een andere hbo- of wo-opleiding, een kleiner deel mbo 2, 3 of 4 (respectievelijk 74 procent en 13 procent). 218 duizend van de andere werkenden met een creatief beroep volgden geen kunstopleiding. Veruit het grootste deel volgde een hbo- of wo-opleiding (68 procent), een kleiner deel (20 procent) mbo 2, 3 of 4.

4.1.1 Kunstenaars en overige creatieve beroepen met kunstopleiding (hoogst gevolgd) naar onderwijsrichting
KunstenaarsAnderen met een creatief beroep
Kunstopleiding MBO (%)Kunstopleiding ten minste HBO (%)Kunstopleiding MBO (%)Kunstopleiding ten minste HBO (%)
2010/2012
Totaal100100100100
Audiovisuele techniek en mediaproductie70204016
Muziek en theater920517
Beeldende kunst, kunstgeschiedenis117015
Mode-, interieur- en industriële vormgeving513138
Textiel-, kleding-, schoenen-, en leervervaardiging141191
Lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken010422
Architectuur en stedebouwkunde016120
Kunstnijverheid10170
Kunst0213
2013/2015
Totaal100100100100
Audiovisuele techniek en mediaproductie74224924
Muziek en theater624526
Beeldende kunst, kunstgeschiedenis624115
Mode-, interieur- en industriële vormgeving61287
Textiel-, kleding-, schoenen-, en leervervaardiging43224
Lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken17314
Architectuur en stedebouwkunde19111
Kunstnijverheid20100
Kunst0000
2017/2019
Totaal100100100100
Audiovisuele techniek en mediaproductie77215225
Muziek en theater621523
Beeldende kunst, kunstgeschiedenis323116
Mode-, interieur- en industriële vormgeving714108
Textiel-, kleding-, schoenen-, en leervervaardiging72222
Lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken07215
Architectuur en stedebouwkunde012010
Kunstnijverheid0070
Kunst0000
Bron: EBB.

4.1.2 Kunstenaars en overige creatieve beroepen zonder kunstopleiding naar (hoogst gevolgd) onderwijsniveau, 2017-2019
KunstenaarsOverige creatieve beroepen
2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)
Totaal100100100100100100
Basisonderwijs011111
Vmbo-b/k, mbo1222644
Vmbo-g/t, havo-, vwo-onderbouw233332
Mbo2 en mbo36758109
Mbo41198111111
Havo, vwo1065744
Hbo-, wo-bachelor364041343938
Hbo-, wo-master, doctor283133272730
Onbekend612311
Bron: EBB.

4.2 Volgen van een cursus of opleiding

Ten tijde van het onderzoek volgde 11 procent van de kunstenaars regulier onderwijs. Van de totale werkzame beroepsbevolking in 2017/2019 was dat 16 procent. Daarnaast volgde een klein deel van de kunstenaars in de afgelopen vier weken korte cursussen of opleidingen (10 procent tegenover 12 procent van alle werkenden). Deze cijfers zijn nagenoeg gelijk aan die van 2013/2015. Van de werkenden in andere creatieve beroepen volgde 10 procent regulier onderwijs en 10 procent een korte cursus of opleiding.

Van de werknemers1) die in de afgelopen twee jaar naast hun werk een cursus of opleiding hebben gevolgd, gaf in de periode 2017/2019 gemiddeld 61 procent van de kunstenaars en 63 procent van de andere creatieve beroepen aan dat het belangrijkste doel hiervan is om het huidige werk beter te kunnen doen. Verder zei 22 procent van beide groepen dat om kunnen gaan met toekomstige veranderingen in de huidige baan het belangrijkste doel is, en 17 procent van de kunstenaars en 15 procent van de andere creatieve beroepen om de kansen op werk in de toekomst te vergroten. Bij het totaal van alle werknemers was het percentage dat een cursus of opleiding volgde om het huidige werk beter te kunnen doen wat hoger (64 procent), en dat om de kansen op werk in de toekomst te vergroten lager (14 procent).

4.2.1 Belangrijkste doel volgen cursus of opleiding van werknemers, 2017/2019
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werknemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal werknemers (%)
Mijn huidige werk beter kunnen doen61636364
Om kunnen gaan met toekomstige veranderingen in mijn huidige baan22222322
Mijn kansen op werk in de toekomst vergroten17151314
Bron: NEA (CBS/TNO)

Onder werknemers gaven kunstenaars die geen cursus of opleiding volgden relatief vaak aan hier geen behoefte aan te hebben. In de periode 2017/2019 had 46 procent van de kunstenaars die in de voorgaande twee jaar geen cursus of opleiding volgden hier geen behoefte aan, tegenover 55 procent van alle werknemers. Verder had 28 procent van de kunstenaars wel behoefte aan een cursus of opleiding om de kansen op werk in de toekomst te vergroten, 23 procent om de toekomstige veranderingen in het werk aan te kunnen en 21 procent om het huidige werk beter te kunnen doen.

Kunstenaars en anderen met een creatief beroep onder zelfstandig ondernemers, die in de voorgaande twee jaar geen cursus of opleiding volgden, hadden hier minder vaak geen behoefte aan dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers. Van deze kunstenaars had 57 procent in 2019 geen behoefte aan een cursus of opleiding en 59 procent van de andere creatieve beroepen, tegenover 67 procent onder alle zelfstandig ondernemers. Zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau hadden minder vaak geen behoefte aan een cursus of opleiding (54 procent).

Van de kunstenaars of anderen met een creatief beroep die wél behoefte hadden aan een cursus of opleiding, was het vergroten van de kans op werk in de toekomst voor respectievelijk 25 procent en 23 procent de belangrijkste reden hiervoor. Voor 18 en 16 procent was de belangrijkste reden om het huidige werk beter te kunnen doen en voor 16 en 17 procent om toekomstige veranderingen in het huidige werk aan te kunnen.

4.2.2 Behoefte aan cursus of opleiding van werkenden, 2017/2019
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werkenden - beroepsniveau 4 (%)Totaal werkenden (%)
Werknemers
Nee46474555
Ja, om mijn huidige werk beter te kunnen doen21202417
Ja, om toekomstige veranderingen in mijn huidige werk aan te kunnen23222417
Ja, om mijn kansen op werk in de toekomst te vergroten28282423
Zelfstandig ondernemers
Nee57595467
Ja, om mijn huidige werk beter te kunnen doen18162114
Ja, om toekomstige veranderingen in mijn huidige werk aan te kunnen16171914
Ja, om mijn kansen op werk in de toekomst te vergroten25232316
Bron: NEA, ZEA (CBS/TNO)

4.3 Kennis en vaardigheden

Van de kunstenaars onder zelfstandig ondernemers vond in 2019 72 procent dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten bij hun werk. Dat is redelijk vergelijkbaar met de anderen in creatieve beroepen (70 procent) en het totaal van alle zelfstandig ondernemers (71 procent). Verder gaf 21 procent van de kunstenaars aan dat ze meer kennis en vaardigheden bezitten dan nodig voor hun werk, dat was bij de anderen met een creatief beroep (24 procent) en het totaal van alle zelfstandig ondernemers (25 procent) hoger. 7 procent van de zelfstandige kunstenaars zei minder kennis en vaardigheden te hebben dan nodig voor het werk, tegenover 5 procent van zowel de andere creatieve beroepen als het totaal van alle zelfstandig ondernemers.

Werknemers vonden minder vaak dan zelfstandig ondernemers dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten bij hun werk. In de periode 2017/2019 vond 65 procent van de kunstenaars onder werknemers dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten bij het werk. Daarmee hadden kunstenaars vaker dan de andere werknemers met een creatief beroep (62 procent) en het totaal van alle werknemers (61 procent) het idee dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten bij hun werk. Van de kunstenaars in loondienst zei 29 procent meer kennis en vaardigheden te hebben dan nodig, tegenover 32 procent van de andere creatieve beroepen en 33 procent van alle werknemers. 6 procent van zowel de kunstenaars, anderen met een creatief beroep als het totaal van alle werknemers gaf aan over minder kennis en vaardigheden te beschikken dan nodig voor hun werk.

In 2017/2019 gaf onder werknemers 76 procent van de kunstenaars aan dat hun leidinggevende de ontwikkeling van hun kennis en vaardigheden in beperkte of grote mate stimuleerde. Dat is lager dan bij de werknemers op het hoogste beroepsniveau (85 procent) en bij de andere creatieve beroepen (78 procent). Gemiddeld was dat onder werknemers 75 procent. Onder kunstenaars was het percentage werknemers dat vond dat hun leidinggevende de ontwikkeling van kennis en vaardigheden in beperkte of grote mate stimuleerde bij mannen (77 procent) hoger dan bij vrouwen (74 procent).

4.3.1 Stimulatie kennis en vaardigheden door leidinggevende van werknemers, 2017/2019
antwoordKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werknemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal werknemers (%)
Nee24221525
Ja, in beperkte mate53545351
Ja, in grote mate23243225
Bron: NEA (CBS/TNO)

Onder zelfstandig ondernemers gaf 87 procent van de kunstenaars in 2019 aan dat ze in hun werk telkens nieuwe dingen probeerden te leren. Dat is hoger dan bij de andere creatieve beroepen (85 procent) en het totaal van zelfstandig ondernemers (81 procent). Verder gaf 85 procent van de kunstenaars aan dat ze nadachten over hoe ze in de toekomst het werk zo goed mogelijk kunnen blijven doen. 74 procent zocht in hun werk de mensen op waar ze iets van kunnen leren. Dat is hoger dan bij zowel de andere creatieve beroepen (68 procent) als het totaal van alle zelfstandig ondernemers (69 procent). Tevens zorgde 82 procent dat ze in kennis en vaardigheden goed mee konden komen met de veranderingen in hun werk, dat was juist iets lager dan bij het totaal van alle zelfstandig ondernemers (85 procent).

4.3.2 Leermogelijkheden en oriëntatie van zelfstandig ondernemers, 2019
antwoordKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
In mijn werk probeer ik telkens weer nieuwe dingen te leren87858881
Ik denk er over na hoe ik in de toekomst mijn werk zo goed mogelijk kan blijven doen85868785
In mijn werk zoek ik de mensen op waar ik iets van kan leren74687669
Ik zorg ervoor dat ik qua kennis en vaardigheden goed mee kan komen met veranderingen in mijn werk82838885
Bron: ZEA (CBS/TNO)

1) In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op de verdeling van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep naar arbeidspositie, zoals bv. werknemers of zelfstandigen.

5. Arbeidskenmerken

Kunstenaars zijn aanzienlijk vaker werkzaam als zzp’er dan gemiddeld en werkten minder vaak in loondienst. Ook bij andere creatieve beroepen was het aandeel zzp’ers in 2017/2019 relatief hoog. Van de kunstenaars werkte ongeveer de helft voltijds in hun grootste werkkring, bij de andere creatieve beroepen was dat wat hoger. Kunstenaars hadden vaker dan gemiddeld meer dan één baan, en ook werkten kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen vaker dan gemiddeld thuis.

In hoofdstuk 5 komen de arbeidskenmerken van kunstenaars en andere creatieve beroepen ter sprake, waaronder of zij zelfstandige of in loondienst zijn, hoeveel uur zij werken, en of zij meerdere werkkringen hebben en zo ja, waarom. De cijfers hebben betrekking op alle kunstenaars en andere creatieve beroepen in de werkzame beroepsbevolking (werknemers en zelfstandigen). In de paragrafen 5.1 en 5.2 worden ook enkele cijfers gepresenteerd die alleen betrekking hebben op werknemers.

5.1 Soort arbeidsrelatie

Nederland telde in 2017/2019 164 duizend werkzame kunstenaars. Het grootste deel hiervan, 61 procent, was werkzaam als zelfstandige. Zij verrichten arbeid voor eigen rekening of risico. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking. 57 procent van alle kunstenaars werkte als zelfstandige zonder personeel (zzp’er), een klein percentage zelfstandige kunstenaars (4 procent) had wel personeel in dienst. Verder werkte 29 procent van de werkzame kunstenaars als werknemer met een vaste arbeidsrelatie en 10 procent als werknemer met een flexibele arbeidsrelatie. Dat is in beide gevallen lager dan gemiddeld.

De andere creatieve beroepen telden in 2017/2019 in totaal 263 duizend personen. Anders dan bij de kunstenaars was het percentage zelfstandigen onder hen (36 procent) kleiner dan het percentage werknemers (64 procent). Verder was 32 procent zzp’er, 3 procent had wel personeel in dienst. Van de werkzame beroepsbevolking met een overig creatief beroep was 49 procent werknemer met een vast dienstverband en 15 procent werknemer met een flexibel dienstverband.

In vergelijking met de perioden 2010/2012 en 2013/2015 is er in de verdeling naar het soort arbeidsrelatie niet veel veranderd onder kunstenaars. Onder de andere werkenden met een creatief beroep nam het percentage werknemers met een flexibele arbeidsrelatie toe tussen 2010/2012 en 2017/2019 (12 procent naar 15 procent). Het percentage zzp’ers onder andere werkenden met een creatief beroep nam in hetzelfde tijdsbestek af (van 36 procent naar 32 procent).

5.1.1 Arbeidsrelatie van de werkzame beroepsbevolking
Kunstenaars (x 1 000)Anderen met een creatief beroep (x 1 000)Werkenden - beroepsniveau 4 (x 1 000)Totaal werkenden (x 1 000)Kunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werkenden - beroepsniveau 4 (%)Totaal werkenden (%)
2013/2015
Totaal 147 232 2 490 8 258100100100100
Werknemer, vast dienstverband 42 116 1 688 5 20829506863
Werknemer, flexibel dienstverband 14 33 281 1 69810141121
Zelfstandige zonder personeel - eigen arbeid 72 66 340 7764928149
Zelfstandige zonder personeel - product 14 10 36 21410413
Zelfstandige met personeel 5 6 141 3203364
Zelfstandige, meewerkend gezinslid0 1 4 430001
2017/2019
Totaal 164 263 2 716 8 769100100100100
Werknemer, vast dienstverband 48 130 1 819 5 37029496761
Werknemer, flexibel dienstverband 16 39 329 1 94710151222
Zelfstandige zonder personeel - eigen arbeid 80 74 373 86149281410
Zelfstandige zonder personeel - product 14 11 37 2169412
Zelfstandige met personeel 6 8 153 3454364
Zelfstandige, meewerkend gezinslid0 1 4 300000
Bron: EBB.

Werknemers met een flexibel dienstverband zijn gevraagd naar de belangrijkste reden waarom ze geen vast dienstverband hebben. In 2017/2019 gaf het grootste deel van de kunstenaars met een flexibel dienstverband (59 procent) aan dat ze nieuw zijn bij hun huidige werkgever. Dat is hoger dan gemiddeld onder alle werknemers (43 procent). Voor 22 procent was de behoefte aan flexibiliteit de belangrijkste reden, dat is juist lager dan gemiddeld (32 procent). Verder gaf 16 procent van de kunstenaars aan dat het niet lukt om een vaste baan te krijgen en 3 procent had geen behoefte aan zekerheid, tegenover respectievelijk 20 en 5 procent gemiddeld onder alle werknemers. De percentages bij werknemers in andere creatieve beroepen zijn vergelijkbaar met die van kunstenaars.

Voor 88 procent van de kunstenaars onder werknemers in de periode 2017/2019 is een vast contract (heel) belangrijk, tegenover 91 procent van de werknemers in andere creatieve beroepen en 92 procent van alle werknemers.

5.2 Meerdere banen

Van de werkzame beroepsbevolking in 2017/2019 had 92 procent (net als in 2013/2015) één baan, 8 procent combineerde er 2 of meer. Van de kunstenaars had 82 procent één baan en 18 procent een combibaan. Dat verschilt nauwelijks met 2013/2015.

5.2.1 Kunstenaars en andere werkenden naar aantal werkkringen
jaar1 werkkring (%)2 werkkringen of meer (%)
Kunstenaars
2017/20198218
2013/20158119
2010/20128416
Anderen met een creatief beroep
2017/20198713
2013/20158713
2010/20128911
Werkenden - beroepsniveau 4
2017/20199010
2013/20159010
2010/2012919
Totaal werkenden
2017/2019928
2013/2015928
2010/2012937
Bron: EBB

Als belangrijkste reden voor het hebben van meerdere banen onder werknemers gaven kunstenaars in 2017/2019 aan dat ze zich op meerdere gebieden willen kunnen ontwikkelen (26 procent). Daarnaast werden ook de afwisselingen in werkzaamheden of contacten (22 procent) en meer uren kunnen maken om financieel rond te komen (14 procent) relatief vaak genoemd als belangrijkste reden voor het hebben van meerdere banen. Bij de andere creatieve beroepen werd naast het kunnen ontwikkelen op meerdere gebieden (30 procent) en de afwisseling in uren (23 procent) ook het verdienen van geld voor iets extra’s (14 procent) relatief vaak genoemd. Werknemers op het hoogste beroepsniveau noemden in vergelijking met kunstenaars en de andere creatieve beroepen als belangrijkste reden vaker de afwisseling in werkzaamheden of contacten (27 procent), en juist minder vaak meer uren maken om rond te komen (8 procent).

5.2.2 Belangrijkste reden meerdere banen van werknemers, 2017/2019
RedenKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werknemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal werknemers (%)
De afwisseling in werkzaamheden of contacten22232722
Meer uren kunnen maken om financieel rond te kunnen komen1412816
Geld verdienen voor iets extra's11141118
Mezelf kunnen ontwikkelen op meerdere gebieden26303123
Op de lange termijn aan het werk kunnen blijven5444
Om de zekerheid van inkomen (uit loondienst) te behouden11978
Anders1281010
Bron: NEA (CBS/TNO)

5.3 Arbeidsduur

In 2017/2019 werkte de helft van de kunstenaars (51 procent) voltijd, dat wil zeggen 35 uur of meer per week in de eerste werkkring. Met de eerste werkkring wordt de baan bedoeld waarin de meeste uren worden gewerkt. Het gaat hierbij om het aantal uren dat een persoon in een normale of gemiddelde werkweek werkt. Hierin worden overuren en onbetaalde uren niet meegerekend. Dat was vergelijkbaar met de gemiddelde werkzame beroepsbevolking waarvan 49 procent voltijds werkte. 18 procent van de kunstenaars werkte in een tweede werkkring: ruim 80 procent van hen had een kleine baan tot 20 uur.

In 2010/2012 werkte 57 procent van de kunstenaars voltijd tegenover 51 procent van de gemiddelde werkzame beroepsbevolking. In die jaren werkte 16 procent van de kunstenaars in een tweede, meestal ook kleine, baan. Van de andere werkenden met een creatief beroep werkte 56 procent voltijds in de eerste werkkring. Dat was 53 procent in 2010/2012. 13 procent van de werkenden in de creatieve beroepen werkte in een tweede werkkring, net als de kunstenaars vaak (ruim 80 procent) in een kleine baan.

5.3.1 Arbeidsduur van de werkzame beroepsbevolking
KunstenaarsAnderen met een creatief beroepWerkenden - beroepsniveau 4Totaal werkenden
2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)2010/2012 (%)2013/2015 (%)2017/2019 (%)
Werkzaam - totaal100100100100100100100100100100100100
Arbeidsduur in de eerste werkkring
0-19 uur15181818171410109212120
20-34 uur283231292930303133282931
35 uur en meer575151535356606059514949
Arbeidsduur in de tweede werkkring
0-19 uur13161591211799677
20-34 uur333212111111
35 uur en meer011000000000
Bron: EBB.

Van de kunstenaars wilde 15 procent meer uren werken (2013/2015: 20 procent), van de totale werkzame beroepsbevolking 9 procent (2013/2015: 12 procent). Van de kunstenaars die in totaal (dat wil zeggen in hun eerste en eventuele tweede werkkring) 12 tot 24 uur per week werkten, wilde zelfs de helft meer uren werken. Van de werkenden in andere creatieve beroepen wilde 11 procent meer uren werken (2013/2015: 16 procent). Kunstenaars werkten iets vaker over dan gemiddeld (71 procent). Voor de totale werkzame beroepsbevolking was dat 65 procent. Van de werkenden in andere creatieve beroepen werkte 72 procent weleens over. In 2013/2015 waren deze percentages respectievelijk 73 procent, 64 procent en 73 procent.

5.4 Thuiswerken

Van de kunstenaars werkte 42 procent in 2017/2019 uitsluitend thuis tegenover 14 procent voor de totale werkzame beroepsbevolking. In 2013/2015 was dat respectievelijk 46 en 13 procent. Een derde (33 procent) van de kunstenaars werkte niet thuis (totale werkzame beroepsbevolking: 62 procent) tegenover 29 procent en 65 procent in 2013/2015. Bij de werkenden in andere creatieve beroepen werkte 30 procent uitsluitend thuis. 38 procent werkte niet thuis. In 2013/2015 was dit respectievelijk 28 procent en 41 procent.

5.5 Arbeidspositie partner

Van de 164 duizend kunstenaars hadden 106 duizend een partner. Van deze partners werkte 89 procent (86 procent in 2013/2015). De helft (51 procent) had een vast dienstverband, 24 procent was zzp’er. Van de partners van alle werkenden werkte 84 procent, 58 procent in een vast dienstverband, 11 procent als zzp’er.

Van de 263 duizend werkenden in andere creatieve beroepen hadden 172 duizend een partner. Daarvan werkte 87 procent. Dat was nagenoeg gelijk aan 2013/2015. 57 procent had een vast dienstverband, 15 procent werkte als zzp’er.

6. Loopbaan

Kunstenaars en werknemers in andere creatieve beroepen maakten wat vaker promotie in hun bedrijf dan gemiddeld, ook werd hun functie vaker uitgebreid dan bij het totaal van alle werknemers. Verder zeiden kunstenaars onder zowel werknemers als zelfstandig ondernemers relatief gemakkelijk te kunnen voldoen aan de fysieke eisen van hun werk. Kunstenaars en de andere creatieve beroepen onder zelfstandig ondernemers waren bereid om langer door te werken en dachten ook langer in staat te zijn het huidige werk voort te zetten dan gemiddeld. Onder werknemers gaven kunstenaars en anderen in creatieve beroepen vaker aan dan gemiddeld dat ze het risico lopen om hun baan te verliezen.

In hoofdstuk 6 gaat het over de loopbaan van kunstenaars en andere werkenden in een creatief beroep. Hierin staat onder meer tot welke leeftijd ze willen doorwerken en onder welke voorwaarden. De cijfers in paragrafen 6.1 en 6.3 hebben alleen betrekking op werknemers. In paragrafen 6.2 en 6.4 worden naast werknemers ook gegevens over zelfstandig ondernemers behandeld.

6.1 Functiemobiliteit van werknemers

In de periode 2017/2019 veranderde gemiddeld 20 procent van alle werknemers in de laatste twee jaar van functie binnen hun bedrijf. Onder kunstenaars was dat 21 procent, tegenover 25 procent van de werknemers op het hoogste beroepsniveau en 27 procent van de werknemers in andere creatieve beroepen. Zowel kunstenaars als andere werknemers met een creatief beroep maakten vaker dan gemiddeld promotie binnen hun bedrijf: van beide groepen maakte 23 procent promotie, tegenover 17 procent onder alle werknemers. Ook werd de functie van kunstenaars (47 procent) en andere werknemers met een creatief beroep (49 procent) in 2017/2019 vaker uitgebreid dan gemiddeld (41 procent).

In de afgelopen twee jaar ging 4 procent van alle werknemers bij hun werkgever van een hogere functie terug naar een lagere. Onder kunstenaars (3 procent), andere creatieve beroepen (4 procent) en werknemers op het hoogste beroepsniveau (3 procent) waren die percentages vergelijkbaar.

6.2 Actuele inzetbaarheid

Onder zelfstandig ondernemers zei 88 procent van de kunstenaars in 2019 dat ze gemakkelijk kunnen voldoen aan de fysieke eisen die worden gesteld door het werk. Bij zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau was dat ook 88 procent, en bij de andere creatieve beroepen en het totaal van alle zelfstandig ondernemers was dat 84 procent.

Van de kunstenaars zei 86 procent aan de psychische eisen te kunnen voldoen. Dat was net zo hoog als bij de andere creatieve beroepen en gemiddeld onder alle zelfstandig ondernemers. Bij de zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau was dat 87 procent.

6.2.1 Inzetbaarheid van zelfstandig ondernemers, 2019
AntwoordKunstenaars (% (helemaal) mee eens)Anderen met een creatief beroep (% (helemaal) mee eens)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (% (helemaal) mee eens)Totaal zelfstandig ondernemers (% (helemaal) mee eens)
Ik kan gemakkelijk voldoen aan de fysieke eisen die mijn werk aan mij stelt88858884
Ik kan gemakkelijk voldoen aan de psychische eisen die mijn werk aan mij stelt86868786
Bron: ZEA (CBS/TNO)

Van de werknemers vond 94 procent van de kunstenaars in de periode 2017/2019 dat ze gemakkelijk konden voldoen aan de fysieke eisen die hun werk stelt. Bij werknemers in andere creatieve beroepen (93 procent) en werknemers op het hoogste beroepsniveau (94 procent) was dat vrijwel hetzelfde, gemiddeld onder alle werknemers (90 procent) was dat lager. 91 procent van de kunstenaars en de anderen met een creatief beroep kon aan de psychische eisen voldoen, tegenover 90 procent van zowel de werknemers op het hoogste beroepsniveau als het totaal van alle werknemers.

49 procent van de kunstenaars gaf aan dat ze gemakkelijk een nieuwe baan of functie zouden kunnen krijgen bij hun huidige werkgever, tegenover 54 procent van de werknemers in andere creatieve beroepen. 70 procent van de kunstenaars en 71 procent van de andere creatieve beroepen dacht gemakkelijk een nieuwe baan of functie bij een andere werkgever te kunnen krijgen. Tenslotte zou van de kunstenaars (72 procent) en andere werknemers in creatieve beroepen (74 procent) een kleiner aandeel bij hun huidige werkgever blijven werken, ook al zouden ze ergens anders hetzelfde werk voor het hetzelfde salaris kunnen gaan doen, dan bij het totaal van alle werknemers (78 procent).

6.2.2 Inzetbaarheid van werknemers, 2017/2019
antwoordKunstenaars (% (helemaal) mee eens)Anderen met een creatief beroep (% (helemaal) mee eens)Werknemers - beroepsniveau 4 (% (helemaal) mee eens)Totaal werknemers (% (helemaal) mee eens)
Ik kan gemakkelijk voldoen aan de fysieke eisen die mijn werk aan mij stelt94939490
Ik kan gemakkelijk voldoen aan de psychische eisen die mijn werk aan mij stelt91919090
Ik zou gemakkelijk een nieuwe baan/functie kunnen krijgen bij mijn huidige werkgever49545853
Ik zou gemakkelijk een nieuwe baan/functie kunnen krijgen bij een andere werkgever70717569
Ik zou bij mijn huidige werkgever blijven werken, ook als ik ergens anders hetzelfde werk voor hetzelfde salaris zou kunnen gaan doen72747878
Bron: NEA (CBS/TNO)

6.3 Baan- en werkonzekerheid van werknemers

Van de kunstenaars in loondienst gaf 23 procent in de periode 2017/2019 aan dat ze het risico liepen om hun baan te verliezen, tegenover 20 procent van de werknemers in de andere creatieve beroepen en 17 procent van alle werknemers. Dat was minder dan in de periode 2014/2016, toen respectievelijk 28, 29 en 26 procent aangaf het risico te lopen om hun baan te verliezen.

Verder dacht 56 procent van de kunstenaars onder werknemers in 2017/2019 erover na om ander werk te zoeken, en ondernam 28 procent ook daadwerkelijk actie om ander werk te vinden. Dat is wat meer dan gemiddeld, van alle werknemers dacht 47 procent daarover na en kwam 25 procent ook daadwerkelijk in actie om ander werk te vinden. Van de kunstenaars zou 56 procent over 5 jaar nog bij hetzelfde bedrijf werken, bij alle werknemers was dat 60 procent.

6.4 Langer doorwerken

Zowel werknemers als zelfstandig ondernemers zijn gevraagd tot welke leeftijd ze willen doorgaan met werken. In 2019 wilden de kunstenaars onder zelfstandig ondernemers doorgaan met werken tot gemiddeld 70 jaar, tegenover 68 jaar bij de andere creatieve beroepen. Bij de zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau en het totaal van alle zelfstandig ondernemers was dat respectievelijk 67 en 66 jaar.

Daarnaast is gevraagd naar de leeftijd tot waarop men, lichamelijk en geestelijk, in staat denkt te zijn om het huidige werk voort te zetten. Deze leeftijd is bij de kunstenaars (70 jaar) hetzelfde als bij de leeftijd tot waarop men wil werken. Bij de andere creatieve beroepen, de zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau (beide 69 jaar) en alle zelfstandig ondernemers (67 jaar) was deze leeftijd iets hoger. Dit was over het algemeen lager onder werknemers. Zo wilden kunstenaars en werknemers op het hoogste beroepsniveau in de periode 2017/2019 gemiddeld doorwerken tot 64 jaar en werknemers in andere creatieve beroepen tot 63 jaar. Voor alle werknemers was dat gemiddeld 63 jaar. De gemiddelde leeftijd tot waarop men, lichamelijk en geestelijk, denkt in staat te zijn het huidige werk voort te zetten, bedroeg 65 jaar onder kunstenaars, 63 jaar onder werknemers in andere creatieve beroepen, 65 jaar onder werknemers op het hoogste beroepsniveau en 62 jaar bij alle werknemers.

6.4.1 Doorwerkleeftijd van werkenden, 2017/20191)
antwoordKunstenaars (gemiddelde leeftijd in jaren)Anderen met een creatief beroep (gemiddelde leeftijd in jaren)Werkenden - beroepsniveau 4 (gemiddelde leeftijd in jaren)Totaal werkenden (gemiddelde leeftijd in jaren)
Werknemers
Leeftijd willen doorwerken64636463
Leeftijd in staat doorwerken65636562
Zelfstandig ondernemers
Leeftijd willen doorwerken70686766
Leeftijd in staat doorwerken70696967
Bron: NEA, ZEA (CBS/TNO) 1)Voor werknemers hebben de cijfers alleen betrekking op 2019.

Van de kunstenaars onder werknemers zou 58 procent langer willen doorwerken wanneer ze minder uren of minder dagen per week zouden kunnen werken. Bij de andere creatieve beroepen was dat 54 procent, tegenover 58 procent bij de werknemers op het hoogste beroepsniveau en 48 procent van alle werknemers. Dit wordt dan ook het vaakst genoemd als voorwaarde om langer te blijven doorwerken. Een andere omstandigheid die vaak werd aangekruist door werknemers om langer door te willen werken is wanneer stoppen financieel onaantrekkelijker wordt (kunstenaars 33 procent; andere creatieve beroepen 25 procent).

Minder uren of minder dagen per week werken wordt door werknemers ook het vaakst genoemd wanneer het gaat om de omstandigheden waarbij men fysiek en/of psychisch denkt in staat te zijn om tot een hogere leeftijd door te werken. Van de kunstenaars in loondienst gaf 62 procent dit aan, tegenover 57 procent van de andere werknemers met een creatief beroep en 54 procent gemiddeld onder werknemers.

7. Zelfstandigen

Zelfstandige kunstenaars hadden over het algemeen een wat kleiner klantenbestand dan gemiddeld onder alle zelfstandig werkenden. Dat gold ook voor zelfstandigen in andere creatieve beroepen. Van de zelfstandig ondernemers werkten kunstenaars relatief vaak samen met andere zelfstandigen, maar daarentegen voerden zowel kunstenaars als de andere creatieve beroepen hun onderneming wel vaker alleen dan gemiddeld. Zowel kunstenaars als andere zelfstandig ondernemers met een creatief beroep waren wat negatiever over hun financiële situatie dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers. Kunstenaars en anderen met een creatief beroep ervoeren onzekerheid over niet of slecht betalende klanten het vaakst als vervelend in hun werk. Kunstenaars en de andere creatieve beroepen gaven wel relatief vaak aan dat ze hun huidige werk als zelfstandig ondernemer over 5 jaar nog zouden willen doen.

In hoofdstuk 7 wordt de situatie van zelfstandig ondernemers die werken als kunstenaar of in een ander creatief beroep nader belicht. Er wordt onder andere ingegaan op het aantal opdrachtgevers dat zij hebben en de financiële situatie van hun bedrijf of praktijk. In de paragrafen 7.2 t/m 7.7 worden alleen gegevens gepresenteerd voor zelfstandig ondernemers.

7.1 Opdrachtgevers

Kunstenaars die werkzaam zijn als zelfstandige hebben minder klanten dan gemiddeld onder zelfstandigen. In 2017/2019 had bijna de helft (48 procent) tien klanten of meer; van alle zelfstandig werkenden was dat 58 procent. 41 procent had twee tot tien klanten tegenover 27 procent van alle zelfstandigen.

Van de zelfstandig kunstenaars had 17 procent één of één dominante klant, dit is gelijk aan de totale zelfstandige werkzame beroepsbevolking. Bij één dominante klant was de zelfstandige in de laatste twaalf maanden voor zijn of haar inkomen of omzet voor tenminste 75 procent afhankelijk van één klant of opdrachtgever. Van de werkenden in andere creatieve beroepen had 53 procent 10 of meer klanten en 40 procent 2 tot 10 klanten. Ook bij de werkenden in deze beroepen was 17 procent afhankelijk van één of één dominante klant. Deze gegevens zijn niet bekend voor 2013/2015.

7.1.1 Zelfstandig kunstenaars en andere zelfstandigen naar aantal klanten, 2017/20191)
 Geen klanten (bijv. recent gestart) (%)Eén klant (%)2 tot 10 klanten met 1 dominante klant (%)2 tot 10 klanten zonder dominante klant (%)10 of meer klanten met 1 dominante klant (%)10 of meer klanten zonder dominante klant (%)Onbekend (%)
Kunstenaars5410313451
Anderen met een creatief beroep3411292511
Zelfstandigen - beroepsniveau 44610233522
Totaal zelfstandigen568193553
Bron: EBB 1)Vanwege afrondingen tellen niet alle percentages op tot 100 procent.
 

Opdrachtgevers en/of klanten van kunstenaars onder zelfstandig ondernemers waren in de periode 2017/2019 meestal bedrijven of organisaties (61 procent). Voor 13 procent waren het vooral particulieren en voor 26 procent was de verdeling tussen bedrijven en particulieren gelijk. Bij de andere creatieve beroepen waren de klanten voor 55 procent vooral bedrijven, voor 23 procent vooral particulieren en bij 22 procent beide evenveel. Bij het totaal van alle zelfstandig ondernemers bedroegen die percentages respectievelijk 46, 34 en 20 procent.

Voor alle zelfstandig ondernemers geldt dat klanten vooral geworven worden via het eigen directe netwerk, via eerdere of huidige klanten, of de eigen website. Kunstenaars en andere zelfstandig ondernemers met een creatief beroep maken naar verhouding vaker gebruik van deze middelen om aan opdrachtgevers of klanten te komen. Ook het werven van klanten via andere zelfstandigen komt bij deze beroepsgroepen relatief vaak voor.

7.2 Samenwerken en personeel

Van alle kunstenaars onder zelfstandig ondernemers werkte 42 procent in de periode 2015/2019 vaak of altijd samen met andere zelfstandigen. Dat is relatief hoog; zelfstandigen in andere creatieve beroepen (31 procent), op het hoogste beroepsniveau (36 procent) en het totaal van alle zelfstandig ondernemers (31 procent) werkten minder vaak samen met andere zelfstandigen. Daarnaast heeft 28 procent van de kunstenaars onder zelfstandigen in de afgelopen twaalf maanden personeel ingehuurd, tegenover 27 procent van alle zelfstandig ondernemers. Bij de andere creatieve beroepen (24 procent) en de zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau (24 procent) was dat aandeel lager.

7.2.1 Samenwerken en inhuur van personeel door zelfstandig ondernemers, 2015/2019
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Werkt vaak/altijd samen met andere zelfstandigen42313631
Heeft de afgelopen 12 maanden personeel ingeleend of ingehuurd28242427
Bron: ZEA (CBS/TNO)

Aan de zelfstandig ondernemers die in de afgelopen twaalf maanden personeel hebben ingehuurd is gevraagd wat voor soort personeel dit betrof. Kunstenaars huren het vaakst andere zelfstandigen in via hun eigen netwerk: 91 procent deed dit in de periode 2017/2019. Daarnaast werden stagiairs (17 procent) relatief vaak ingehuurd. Bij de andere creatieve beroepen is het beeld vergelijkbaar, met respectievelijk 93 procent andere zelfstandigen via het eigen netwerk en 15 procent stagiairs.

Onder alle zelfstandig ondernemers werden andere zelfstandigen via het eigen netwerk ook het vaakst ingehuurd. Bij vergelijking met kunstenaars en de anderen met een creatief beroep valt op dat deze relatief minder uitzendkrachten en personeel van andere bedrijven inhuren dan gemiddeld.

7.2.2 Soort personeel dat in de afgelopen 12 maanden is ingehuurd door zelfstandig ondernemers, 2015/20191)
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Uitzendkrachten via uitzendbureau23615
Andere zelfstandigen via intermediair2354
Andere zelfstandigen via eigen netwerk91938678
Personeel van andere bedrijven861015
Stagiairs17151714
Anders4246
Bron: ZEA (CBS/TNO) 1)Meerdere antwoorden mogelijk

83 procent van de als zelfstandig ondernemer werkende kunstenaars voerde hun onderneming alleen, tegenover 63 procent gemiddeld. Daarnaast werkte 9 procent van de kunstenaars samen met andere ondernemers en 8 procent met meewerkende gezinsleden. Bij de andere creatieve beroepen werkte 79 procent alleen, 11 procent met andere ondernemers en 11 procent met meewerkende gezinsleden. Gemiddeld werkte 23 procent samen met meewerkende gezinsleden en 16 procent met medeondernemers.

7.3 Financiën

In de Zelfstandigen Enquête Arbeid is aan zelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid of diensten aanbieden, gevraagd welk uurtarief zij rekenen2). Een aanzienlijk percentage (37 procent in 2019) gaf geen antwoord op deze vraag. De redenen hiervoor zijn niet vastgesteld, maar mogelijk is deze vraag lastig te beantwoorden voor ondernemers die geen uurtarief, maar een vaste kostprijs hanteren. Een voorbeeld hiervan is een vaste kostprijs voor een workshop of training. Ook kan het zijn dat men variabele uurtarieven hanteert, waardoor het lastig is om een gemiddeld uurtarief te berekenen.

In 2019 bedroeg het mediane (doorsnee) uurtarief van kunstenaars onder zelfstandig ondernemers 50 euro (exclusief btw). Dat is gelijk aan het mediane uurtarief van het totaal van de zelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid of diensten aanbieden. Het mediane uurtarief is gelijk aan het middelste bedrag wanneer de uurtarieven van zelfstandig ondernemers van laag naar hoog worden gerangschikt. Zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen hadden met 45 euro een wat lager doorsnee uurtarief, bij zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau bedroeg dat met 70 euro juist meer.

7.3.1 Uurtarief (excl. btw) van zelfstandig ondernemers zonder personeel, 20191)
Mediaan uurtarief (in euro's)Geen antwoord (%)
Kunstenaars5037
Anderen met een creatief beroep4538
Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 47030
Totaal zelfstandig ondernemers5037
Bron: ZEA (CBS/TNO).
1) Excl. zelfstandig ondernemers zonder personeel met als belangrijkste doel de verkoop van goederen of grondstoffen. Zelfstandig ondernemers zonder personeel die 0 euro hebben opgegeven zijn buiten beschouwing gelaten.

Van de kunstenaars met een eigen bedrijf of praktijk gaf in de periode 2015/2019 gemiddeld 35 procent aan dat de financiële situatie van hun bedrijf (zeer) goed was, volgens 32 procent was deze redelijk en 33 procent gaf aan dat de financiële situatie matig of slecht was. Zij waren daarmee minder positief dan zelfstandig ondernemers in het algemeen3). De zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen waren positiever dan de kunstenaars: van hen zei 41 procent dat de financiële situatie (zeer) goed was, 34 procent redelijk en 26 procent matig of slecht.

7.3.2 Financiële situatie van zelfstandig ondernemers, 2015/2019
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
(zeer) Goed35415350
Redelijk32342730
Matig of slecht33262121
Bron: ZEA (CBS/TNO)

Van alle zelfstandig ondernemers in 2019 gaf 39 procent aan nog een jaar of langer kunnen rondkomen als het inkomen uit de onderneming volledig weg zou vallen. Een vijfde zou in dat geval nog geen drie maanden kunnen rondkomen. Bij kunstenaars was het percentage dat een jaar of langer zou kunnen rondkomen met 43 procent wat hoger dan gemiddeld, 19 procent zou het minder dan drie maanden volhouden. Zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen zouden het juist minder lang kunnen volhouden dan gemiddeld: 35 procent zou nog een jaar of langer kunnen rondkomen, maar bij 28 procent was dat nog geen drie maanden.

7.4 Onzekerheid over diverse aspecten van het werk

Zelfstandig ondernemers zijn gevraagd naar de mate waarin ze bepaalde aspecten in hun werk als vervelend ervaren. Kunstenaars en zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen vinden niet of slecht betalende klanten het vaakst (heel erg) vervelend, dat werd in de periode 2015/2019 door respectievelijk 58 en 55 procent opgegeven. Beperkte collectieve regelingen voor ziekte en pensioen vond zowel 51 procent van de kunstenaars als de andere creatieve beroepen vervelend en respectievelijk 49 en 47 procent vond de onzekerheid over de hoogte van het inkomen (heel erg) vervelend. Over het algemeen vonden zowel kunstenaars als de andere creatieve beroepen de genoemde aspecten vaker (heel erg) vervelend dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers en zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau.

7.4.1 Onzekerheid over aspecten van het werk van zelfstandig ondernemers, 2015/2019
aspectKunstenaars (% (heel) erg vervelend)Anderen met een creatief beroep (% (heel) erg vervelend)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (% (heel) erg vervelend)Totaal zelfstandig ondernemers (% (heel) erg vervelend)
Onzekerheid over de (toekomstige) vraag naar uw producten/diensten45443838
Onzekerheid over de hoogte van uw inkomen49473941
Onzekerheid over uw toekomstige loopbaan38383133
Beperkte collectieve regelingen voor ziekte en pensioen52514146
Geen of weinig collega s om mee te overleggen26262322
Niet of slecht betalende klanten58555154
Bron: ZEA (CBS/TNO)

7.5 Werken als zelfstandige

De meerderheid van de kunstenaars onder zelfstandig ondernemers, 62 procent in 2015/2019, werkte eerst in loondienst. 34 procent volgde onderwijs voordat men zelfstandig ondernemer werd, en 11 procent was werkloos. Van de zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen werkte 67 procent daarvoor als werknemer, volgde 27 procent een opleiding en was 12 procent werkloos. In vergelijking met alle zelfstandig ondernemers startten kunstenaars en andere creatieve beroepen minder vaak vanuit loondienst en juist vaker vanuit een opleiding.

7.5.1 Situatie voordat men zelfstandige werd, 2015/20191)
antwoordKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Ik werkte in loondienst62677373
Ik was werkloos1112109
Ik had geen betaald werk vanwege zorgtaken2222
Ik had geen betaald werk om gezondheidsredenen1211
Ik was met (pre)pensioen of VUT0011
Ik volgde een opleiding34272317
Anders8668
Bron: ZEA (CBS/TNO) 1)Meerdere antwoorden mogelijk

Zelfstandig ondernemers zijn ook gevraagd naar de redenen waarom ze als zelfstandige zijn gaan werken. 45 procent van de kunstenaars gaf in de periode 2015/2019 aan dat hun beroep meestal als zelfstandige wordt uitgeoefend. Bij het totaal van alle zelfstandig ondernemers was dat 19 procent. Ook bij de andere creatieve beroepen was dat met 34 procent relatief hoog. Andere vaak genoemde redenen onder kunstenaars en personen met een overig creatief beroep zijn het zelf willen bepalen hoeveel en wanneer wordt gewerkt (respectievelijk 37 en 34 procent), en altijd al als zelfstandige hebben willen werken (respectievelijk 32 en 31 procent).

Van de zelfstandig ondernemers die ook werkzaam zijn als werknemer, gaf in de periode 2015/2019 meer dan de helft (57 procent) van de kunstenaars aan dat geheel werken als zelfstandige niet genoeg verdient om rond te kunnen komen. Een andere reden die relatief veel wordt genoemd door kunstenaars is dat de hoeveelheid werk als zelfstandige te onzeker is of te erg fluctueert door het jaar heen (53 procent). Zelfstandig ondernemers in de andere creatieve beroepen noemden naast dat geheel werken als zelfstandige niet genoeg verdient om rond te kunnen komen (54 procent), ook relatief vaak dat men de financiële zekerheid en opgebouwde rechten niet wil verliezen (45 procent).

7.6 Inschatting eigen prestaties

Van alle zelfstandig ondernemers in 2019 was 86 procent het (helemaal) eens met de stelling dat ze alle doelen behalen die bij hun werk horen. Bij zowel de kunstenaars, andere creatieve beroepen en het hoogste beroepsniveau (allen 87 procent) was dat vergelijkbaar. Daarnaast vond 94 procent van de kunstenaars dat de taken die bij het werk horen ze goed afgaan, tegenover 95 procent van de zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen. Gemiddeld onder alle zelfstandig ondernemers was dat 94 procent. Verder vond zowel van de kunstenaars als de andere creatieve beroepen 96 procent dat ze goed presteerden in hun werk, ook dat was ongeveer gemiddeld (95 procent).

7.7 Toekomst als zelfstandige

Van alle kunstenaars onder zelfstandig ondernemers zou 88 procent in 2015/2019 over 5 jaar het huidige werk als zelfstandige nog willen doen, tegenover 87 procent bij de andere creatieve beroepen. Daarmee waren ze positiever over hun toekomst in het werk dan zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau (83 procent) of alle zelfstandig ondernemers (82 procent). Van de kunstenaars met een eigen onderneming maakte 64 procent zich in de periode 2015/2019 soms of vaak zorgen over de toekomst van hun bedrijf, bij de andere creatieve beroepen was dat 58 procent. Dat is vaker dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers en bij zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau (beiden 52 procent).

2) De vraag naar het uurtarief is niet gesteld aan zelfstandig ondernemers zonder personeel die vooral producten verkopen of grondstoffen aanbieden en ook niet aan zelfstandig ondernemers met personeel.
3) CBS en TNO hebben in juni 2021 een onderzoek gepubliceerd naar de bedrijfspositie van zelfstandig ondernemers. Hieruit blijkt onder andere dat het eigen oordeel van zelfstandig ondernemers in creatieve beroepen (waaronder ook kunstenaars) over hun bedrijfspositie relatief negatief is. Zie Zelfstandig ondernemers zonder personeel over hun bedrijfspositie.

8. Inkomen en vermogen

Kunstenaars hadden in doorsnee een persoonlijk bruto-inkomen dat lager is dan dat van andere werkenden met creatief beroep, die op hun beurt een doorsnee inkomen hadden dat vrijwel gelijk was aan dat van de werkzame beroepsbevolking als geheel. De inkomenspositie van beide groepen week aanzienlijk minder af, als rekening wordt gehouden met de huishoudenssamenstelling en de inkomsten van andere leden van het huishouden. In het afgelopen decennium is het persoonlijk bruto-inkomen van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep meer toegenomen dan dat van werkenden in het algemeen, maar afgemeten aan het huishoudensinkomen was hun relatieve inkomenspositie niet of nauwelijks veranderd. Het mediane vermogen van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep was iets lager dan het doorsnee vermogen van alle werkenden, hoewel ook hun vermogens na de vorige economische crisis flink zijn gegroeid. Een klein deel had niet alleen inkomsten uit betaald werk, maar ontving daarnaast ook een uitkering. Kunstenaars en anderen met een creatief beroep die werken als zelfstandig ondernemer, hadden relatief vaak geen voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid of pensioen.

In dit hoofdstuk staat de inkomens- en vermogenspositie van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep centraal. Ook wordt kort ingegaan op werken met een uitkering. Tot slot worden cijfers gepresenteerd over de voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep die een eigen bedrijf of praktijk hebben (zelfstandig ondernemers).

8.1 Persoonlijk bruto-inkomen

Kunstenaars hadden in 2017/2019 in doorsnee een persoonlijk brutojaarinkomen van 32 duizend euro, 9 duizend euro minder dan de werkzame beroepsbevolking als geheel. Het doorsnee (of mediane) inkomen is het middelste inkomen als alle inkomens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat betekent dat de helft van alle kunstenaars een inkomen had van 32 duizend euro of lager en de andere helft een hoger inkomen. Van de kunstenaars verdienden degenen met een ontwerpend beroep in doorsnee het meest (38 duizend euro) en degenen met een beeldend beroep het minst (14 duizend euro).

Met 40 duizend euro per jaar was het mediane inkomen van werkenden met een overig creatief beroep vrijwel gelijk aan dat van de werkzame beroepsbevolking. Werkenden op het hoogste beroepsniveau (niveau 4) hebben met 62 duizend euro doorgaans een relatief hoog inkomen. Met 50 duizend euro verdienden de werkenden met een overig creatief beroep op het hoogste niveau minder, maar wel aanzienlijk meer dan werkenden met een creatief beroep op een lager beroepsniveau (29 duizend euro).

Om de reële ontwikkeling van het mediane inkomen in beeld te brengen is met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) gecorrigeerd voor prijsstijgingen in de periode 2010-2019 en zijn de inkomens voor alle verslagperioden uitgedrukt in prijzen van 2019. Het doorsnee inkomen van werkenden bleef in deze periode vrij stabiel. Bij kunstenaars, en in mindere mate ook bij werkenden met een overig creatief beroep op lagere beroepsniveaus, bewoog het inkomen mee met de conjunctuur: een daling tussen 2010/2012 en 2013/2015, gevolgd door een stijging in de periode tot en met 2017/2019. Bij werkenden met een creatief beroep op het hoogste beroepsniveau nam het inkomen sinds 2010/2012 relatief sterk toe.

8.1.1 Mediaan persoonlijk brutojaarinkomen (in prijzen van 2019)
categorie2017/2019 (x 1 000 euro)2013/2015 (x 1 000 euro)2010/2012 (x 1 000 euro)
Totaal kunstenaars322830
Beeldende beroepen141313
Uitvoerende beroepen292528
Schrijvers en overige kunstenaarsberoepen322729
Ontwerpende beroepen383639
Totaal anderen met een creatief beroep403938
Niveau 1,2,3292728
Niveau 4504946
Totaal werkenden414040
Beroepsniveau 4626263
Bron: EBB

Kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep op beroepsniveau 1, 2 en 3 hebben naar verhouding een laag inkomen. Zo had 50 procent van hen in 2017/2019 een persoonlijk brutojaarinkomen van minder dan 30 duizend euro. Bij kunstenaars was dat iets minder dan de helft (44 procent), van alle werkenden verdiende 33 procent minder dan 30 duizend euro. Daarentegen hebben relatief weinig werkenden op het hoogste beroepsniveau een inkomen tot 30 duizend euro. Van alle werkenden op dat niveau gold het voor 14 procent; van de werkenden met een creatief beroep voor 26 procent.

Aan de andere kant van de inkomensverdeling komen hoge inkomens relatief weinig voor bij kunstenaars en bij personen met een overig creatief beroep die niet op het hoogste beroepsniveau werken. Van alle kunstenaars in 2017/2019 had 27 procent een inkomen van 50 duizend euro of meer, van de werkenden met een creatief beroep op beroepsniveau 1, 2 of 3 was dat 18 procent. Daarentegen verdiende ruim een derde (36 procent) van alle werkenden 50 duizend euro of meer, op het hoogste beroepsniveau was dat 61 procent. Ook van werkenden met een creatief beroep op dat niveau had een relatief groot deel (47 procent) een dergelijk inkomen. Deze verdeling is vergelijkbaar met die in de perioden 2010/2012 en 2013/2015.

8.1.2 Verdeling persoonlijk brutojaarinkomen, 2017/2019
categorieMinder dan 2 000 euro (%)2 000 tot 10 000 euro (%)10 000 tot 20 000 euro (%)20 000 tot 30 000 euro (%)30 000 tot 40 000 euro (%)40 000 tot 50 000 euro (%)50 000 tot 60 000 euro (%)60 000 euro en meer (%)
Kunstenaars61015131210720
Anderen met een creatief beroep47111213111026
Anderen met een creatief beroep - niveau 4359911111136
Anderen met een creatief beroep - niveau 1, 2, 36111617161399
Werkenden - niveau 423458111249
Totaal werkenden38101213121026
Bron: EBB

8.2 Besteedbaar huishoudensinkomen

Om de materiële welvaartspositie van kunstenaars en overige werkenden met een creatief beroep in kaart te brengen, volstaat het niet om enkel het persoonlijk bruto-inkomen in beschouwing te nemen. Ook de omvang en samenstelling van het huishouden waartoe zij behoren zijn van belang, evenals de inkomsten van andere leden van het huishouden. Zo werd in paragraaf 3.4 geconstateerd dat kunstenaars, en in mindere mate ook werkenden met een overig creatief beroep, relatief vaak een eenpersoonshuishouden vormen of lid zijn van een paar zonder kinderen. Om het inkomen van hun huishouden te kunnen vergelijken met dat van andere werkenden is hiervoor gecorrigeerd door het inkomen te standaardiseren (zie kader).

De inkomenspositie van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep week aanzienlijk minder af van die van de werkzame beroepsbevolking als geheel, als rekening wordt gehouden met de huishoudenssamenstelling en de inkomsten van andere leden van het huishouden. In 2017/2019 bedroeg het mediane gestandaardiseerde besteedbare huishoudensinkomen van kunstenaars 32 duizend euro. Dat was iets minder dan de 33 duizend euro van de werkzame beroepsbevolking als geheel, en de 34 duizend euro die werkenden in een overig creatief beroep in doorsnee ontvingen. Werkenden met beroepsniveau 4 hadden een relatief hoog inkomen: 38 duizend euro. Degenen onder hen met een creatief beroep ontvingen 36 duizend euro, 6 duizend euro meer dan degenen met een creatief beroep op niveau 1, 2 of 3. Met 30 duizend euro hadden die laatsten op hun beurt een huishoudensinkomen dat 6 duizend euro hoger was dan dat van kunstenaars met een beeldend beroep.

In de periode 2010-2019 nam het doorsnee huishoudensinkomen van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep toe met ongeveer 5 duizend euro. Dat was vergelijkbaar met de toename van het inkomen van alle werkenden. Afgemeten aan het huishoudensinkomen is de relatieve inkomenspositie van beide groepen daarmee niet of nauwelijks veranderd ten opzichte van de werkzame beroepsbevolking. Onder kunstenaars was de toename bij de beeldende beroepen minder sterk, bij de uitvoerende en ontwerpende beroepen juist wat sterker dan gemiddeld.

8.2.1 Mediaan (gestandaardiseerd) besteedbaar huishoudensinkomen (in prijzen van 2019)
categorie2017/2019 (x 1 000 euro)2013/2015 (x 1 000 euro)2010/2012 (x 1 000 euro)
Totaal kunstenaars322927
Beeldende beroepen242521
Uitvoerende beroepen322726
Schrijvers en overige kunstenaarsberoepen333028
Ontwerpende beroepen333127
Totaal anderen met een creatief beroep343129
Niveau 1,2,3302725
Niveau 4363431
Totaal werkenden333128
Beroepsniveau 4383633
Bron: EBB

Van alle kunstenaars in 2017/2019 leefde 18 procent in een huishouden met een gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen van minder dan 20 duizend euro per jaar. Zij hadden een inkomenspositie rond het beleidsmatig minimum, dat in 2019 ruim 12 duizend euro per jaar bedroeg voor een alleenstaande vanaf 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Van alle werkenden had 11 procent een huishoudensinkomen tot 20 duizend euro. Ook werkenden met een overig creatief beroep op beroepsniveau 1, 2 en 3 hadden relatief vaak een dergelijk laag inkomen: 17 procent. Van degenen op het hoogste beroepsniveau was dat 10 procent, twee keer zo veel als van alle werkenden op dat niveau.

11 procent van de kunstenaars had een hoog huishoudensinkomen; 50 duizend euro of meer per jaar. Dat was net iets minder dan bij de werkzame beroepsbevolking als geheel (12 procent), maar wel aanzienlijk minder dan op het hoogste beroepsniveau (21 procent). Werkenden met een overig creatief beroep op het hoogste niveau hadden minder vaak (17 procent) een inkomen van 50 duizend euro of meer. Hoge huishoudensinkomens komen het minst voor bij werkenden met een creatief beroep op niveau 1, 2 en 3 (8 procent).

8.2.2 Verdeling (gestandaardiseerd) besteedbaar huishoudensinkomen, 2017/2019
categorieMinder dan 2 000 euro (%)2 000 tot 10 000 euro (%)10 000 tot 20 000 euro (%)20 000 tot 30 000 euro (%)30 000 tot 40 000 euro (%)40 000 tot 50 000 euro (%)50 000 tot 60 000 euro (%)60 000 euro en meer (%)
Kunstenaars141324251565
Anderen met een creatief beroep121023281776
Anderen met een creatief beroep - niveau 412719282098
Anderen met een creatief beroep - niveau 1, 2, 3121431291144
Werkenden - niveau 40141629221011
Totaal werkenden02926301666
Bron: EBB

8.3 Vermogenspositie

De materiële welvaart van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep hangt niet alleen samen met de hoogte van het huishoudensinkomen, maar ook met hun vermogenspositie. Het vermogen is het saldo van bezittingen en schulden. Bezittingen worden gevormd door bank- en spaartegoeden, effecten, de eigen woning, overig onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden omvatten onder meer schulden ten behoeve van een eigen woning en consumptief krediet.

Met respectievelijk 66 duizend en 63 duizend euro in 2017/2019 was het mediane vermogen van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep iets lager dan het doorsnee vermogen van alle werkenden. Vergeleken met de vermogenspositie van werkenden op het hoogste beroepsniveau, in doorsnee 94 duizend euro, was hun vermogen echter relatief laag. Het mediane vermogen van kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep nam af tussen 2010/2012 en 2013/2015, gedurende de vorige economische crisis, om vervolgens weer te groeien. De toename tussen 2013/2015 en 2017/2019 heeft vooral te maken met de waardestijging van eigen woningen.

8.3.1 Mediaan vermogen (in prijzen van 2019)
categorie2017/2019 (x 1 000 euro)2013/2015 (x 1 000 euro)2010/2012 (x 1 000 euro)
Totaal kunstenaars662241
Beeldende beroepen487174
Uitvoerende beroepen451828
Schrijvers en overige kunstenaarsberoepen1043456
Ontwerpende beroepen701738
Totaal anderen met een creatief beroep632453
Niveau 1,2,3572655
Niveau 4672352
Totaal werkenden672755
Beroepsniveau 4943974
Bron: EBB

Binnen beroepsgroepen zijn er aanzienlijke verschillen in de vermogenspositie. Zo had 20 procent van alle kunstenaars en werkenden met een creatief beroep op het hoogste beroepsniveau een negatief vermogen; hun schulden waren groter dan hun bezittingen. Dat was iets meer dan bij de werkzame beroepsbevolking als geheel. Werkenden met een creatief beroep op niveau 1, 2 en 3 hadden daarentegen iets minder vaak een negatief vermogen. Zij hadden wel wat vaker een klein vermogen (tot 20 duizend euro) dan kunstenaars en werkenden met een creatief beroep op het hoogste niveau.

Van alle kunstenaars en werkenden met een creatief beroep op niveau 4 had 27 procent een vermogen van 200 duizend euro of meer. Dat was iets meer dan in de werkzame beroepsbevolking als geheel, maar minder dan werkenden op het hoogste beroepsniveau. Ook werkenden met een creatief beroep op niveau 1, 2 en 3 hebben minder vaak een groot vermogen (24 procent).

8.3.2 Verdeling vermogen, 2017/2019
categorieNegatief vermogen (%)0 tot 20 000 euro (%)20 000 tot 200 000 euro (%)200 000 euro en meer (%)
Kunstenaars20143327
Anderen met een creatief beroep19143526
Anderen met een creatief beroep - niveau 420133527
Anderen met een creatief beroep - niveau 1, 2, 317173624
Werkenden - niveau 417113730
Totaal werkenden18153626
Bron: EBB

8.4 Werken met een uitkering

Het persoonlijk bruto-inkomen bestaat niet alleen uit inkomen uit arbeid of eigen onderneming, maar ook uit een eventuele uitkering inkomensverzekeringen of sociale voorzieningen (behalve kinderbijslag en kindgebonden budget). De doelpopulatie van deze monitor betreft personen die betaald werk verrichten als kunstenaar of in een overig creatief beroep. Zij hebben inkomen uit arbeid of onderneming. Sommigen van hen ontvingen daarnaast inkomen uit een uitkering. Op basis van de gegevens die voor deze monitor zijn verzameld, kan echter niet worden bepaald hoeveel niet-werkende kunstenaars en niet-werkenden met een overig creatief beroep een uitkering ontvingen4).

Een klein deel van de kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep ontving naast de inkomsten uit betaald werk een uitkering. In 2017/2019 ontving 2 procent van hen een WW-uitkering, eveneens 2 procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering en 1 procent ontving bijstand. Onder kunstenaars hebben degenen met een beeldend beroep relatief vaak een bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Vergeleken met werkenden op het hoogste beroepsniveau kwam een uitkering naast het werk iets vaker voor bij kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep.

8.5 Zelfstandig ondernemers: voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen

Bij werknemers worden arbeidsongeschiktheids- en pensioenpremies ingehouden, maar zelfstandigen moeten zelf voorzieningen treffen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen. In 2017/2019 betaalde 19 procent van alle zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking een premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dat is ruim twee keer zo veel als kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep. Zelfstandigen met een creatief beroep betalen ook minder vaak dan gemiddeld premies voor een lijfrente, vooral als zij niet op het hoogste beroepsniveau werkzaam zijn.

Van de zelfstandig ondernemers die geen verzekering hebben tegen arbeidsongeschiktheid, gaf in 2019 bijna de helft van de kunstenaars en de andere creatieve beroepen aan dat de baten hiervan niet opwegen tegen de kosten, en eveneens bijna de helft kon het naar eigen zeggen niet betalen. In vergelijking met alle zelfstandig ondernemers was met name de groep die aangaf het niet te kunnen betalen onder kunstenaars en overige creatieve zelfstandig ondernemers relatief groot.

Zelfstandigen kunnen ook andere voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen treffen dan een particuliere inkomensverzekering, zoals spaargeld en beleggingen, de waarde van het eigen bedrijf, de eigen woning, of via huidige of vroegere werkzaamheden in loondienst. Zo gaf 34 procent van alle kunstenaars die in 2019 werkzaam waren als zelfstandig ondernemer aan spaargeld en beleggingen te hebben als voorziening voor als men arbeidsongeschikt zou worden. Van de zelfstandig ondernemers met een overig creatief beroep was dat 29 procent. Deze percentages zijn lager dan van de totale groep zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau, maar respectievelijk hoger en gelijk aan dat van alle ondernemers. Kunstenaars en andere creatieve beroepen met een eigen bedrijf of praktijk hadden wel vaker dan gemiddeld geen enkele voorziening voor arbeidsongeschiktheid getroffen.

8.5.1 Voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid van zelfstandig ondernemers, 20191)
antwoordKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Arbeidsongeschiktheidsverzekering als zelfstandig ondernemer11132426
Arbeidsongeschiktheidsverzekering via mijn werk in loondienst5566
Een verzekering via het UWV2122
Broodfonds6554
Spaargeld / beleggingen34293729
De waarde van mijn bedrijf dekt het risico af2247
De waarde van mijn eigen woning dekt het risico af97109
Iets anders6576
Ik heb geen voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid46503639
Bron: ZEA (CBS/TNO) 1)Meerdere antwoorden mogelijk

Zelfstandig ondernemers hebben vaker voorzieningen voor hun pensioen dan voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid. Ruim 40 procent van de kunstenaars en andere creatieve beroepen met een eigen bedrijf of praktijk had in 2019 een voorziening in de vorm van spaargeld of beleggingen. Een even groot deel had een pensioen opgebouwd via huidige of vroegere werkzaamheden in loondienst. Dat is minder dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers op het hoogste beroepsniveau. Ook hadden zij wat minder vaak een oudedagsreserve, lijfrente, bankspaarregeling of de waarde van de eigen woning als voorziening achter de hand. Van alle zelfstandig ondernemers die werkzaam zijn als kunstenaar of in een overig creatief beroep had 26 procent geen enkele voorziening voor het pensioen. Dat is meer dan in de totale groep zelfstandig ondernemers.

8.5.2 Voorzieningen voor pensioen van zelfstandig ondernemers, 20191)
antwoordKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Een pensioenfonds via mijn werk in loondienst (nu of vroeger)41415041
Een pensioenfonds via mijn werk als zelfstandig ondernemer55128
Een oudedagsreserve (FOR) / lijfrente / bankspaarregeling19212825
Spaargeld / beleggingen41415043
De waarde van mijn bedrijf is mijn pensioen791122
De waarde van mijn eigen woning is mijn pensioen27293434
Iets anders7687
Ik heb geen voorzieningen voor mijn pensioen26261617
Bron: ZEA (CBS/TNO) 1)Meerdere antwoorden mogelijk

Als redenen voor het niet hebben van voorzieningen voor het pensioen zei in 2017/2019 zo’n 55 procent van de kunstenaars met een eigen bedrijf of praktijk en 59 procent van de overige zelfstandig ondernemers met een creatief beroep dat ze het niet konden betalen. Dat was iets hoger dan gemiddeld onder alle zelfstandig ondernemers (53 procent). Daarnaast gaf een aanzienlijke groep kunstenaars (34 procent) en andere creatieve beroepen (32 procent) aan er nog niet aan te zijn toegekomen. Respectievelijk 26 en 25 procent gaf als reden dat het pensioen nog ver weg is. Dat was wat vaker dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers.

4) Het gaat hierbij bijvoorbeeld om niet-werkenden die als kunstenaar of in een overig creatief beroep werkzaam zijn geweest, of die zich op de arbeidsmarkt aanbieden als kunstenaar of voor een overig creatief beroep. Om de uitkeringsafhankelijkheid van deze groepen in kaart te brengen zou kunnen worden gebruikgemaakt van gegevens over geregistreerde werkzoekenden bij UWV of van gegevens over afgestudeerden aan creatieve opleidingen. Een dergelijk onderzoek viel buiten het kader van deze monitor.

9. Arbeidsvoorwaarden

Kunstenaars en andere werknemers met een creatief beroep vonden interessant werk het belangrijkste aspect van hun baan. Hiermee waren werknemers in deze beroepen ook het vaakst tevreden. Goede leidinggevenden en een goed salaris werden ook vaak belangrijk gevonden, al was de tevredenheid met deze aspecten naar verhouding wat lager dan gemiddeld onder werknemers. Verder was ongeveer een kwart van de kunstenaars en andere creatieve beroepen onder zelfstandig ondernemers lid van een belangenorganisatie, dat is lager dan gemiddeld. Kunstenaars en de andere creatieve beroepen in loondienst waren ook minder vaak lid van een vakbond, en waren minder vaak tevreden met vakbonden dan gemiddeld. Ongeveer 8 op de 10 kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen onder zowel werknemers als zelfstandig ondernemers waren tevreden met het werk in zijn geheel.

In dit hoofdstuk gaat het over arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Daarbij komen diverse aspecten aan bod, zoals het belang van werksfeer, werkzekerheid en beloning. In dit hoofdstuk komen ook belangenorganisaties ter sprake. Als laatste wordt de tevredenheid met het werk en de arbeidsomstandigheden behandeld. In dit hoofdstuk worden zowel cijfers gepresenteerd voor werknemers als voor zelfstandig ondernemers.

9.1 Belang en tevredenheid van werknemers met diverse aspecten van het werk

Vrijwel alle kunstenaars onder werknemers vonden het in de periode 2017/2019 (heel) belangrijk dat ze interessant werk hebben. Verder vond 98 procent goede leidinggevenden en 97 procent een goed salaris (heel) belangrijk. Het minst belangrijk vonden kunstenaars in loondienst het bestaan van vakbonden (53 procent). Onder werknemers in andere creatieve beroepen komt een vergelijkbaar beeld naar voren: 99 procent vond interessant werk (heel) belangrijk en 97 procent gaf aan dat ze goede leidinggevenden en een goed salaris (heel) belangrijk vinden. Wederom werd het bestaan van vakbonden (52 procent) het minst vaak (heel) belangrijk gevonden.

9.1.1 Belang van diverse aspecten van het werk door werknemers, 2017/2019
antwoordKunstenaars (% (heel) belangrijk)Anderen met een creatief beroep (% (heel) belangrijk)Werknemers - beroepsniveau 4 (% (heel) belangrijk)Totaal werknemers (% (heel) belangrijk)
Interessant werk 1009910097
Goede leidinggevenden 98979797
Goed salaris 97979797
Mogelijkheid om te leren 96949690
Goede werkzekerheid 94959596
Reistijd/afstand naar het werk 91919289
Het bestaan van pensioenregeling88919293
Een vast contract88909192
Mogelijkheid om zelf uw werktijden te bepalen 80818274
Het bestaan van cao s (collectieve arbeidsovereenkomsten)73747484
Mogelijkheid om in deeltijd te werken 69707372
Mogelijkheid om thuis te werken 65636948
Het bestaan van personeelsvertegenwoordigingen (zoals OR of MR)64656874
Het bestaan van vakbonden53525265
Bron: NEA (CBS/TNO)

Daarnaast zijn werknemers in de periode 2017/2019 bevraagd over hun tevredenheid over deze aspecten van het werk. Net als bij het belang van aspecten van hun werk, waren kunstenaars met 93 procent het vaakst (heel) tevreden over de mate waarin ze het werk interessant vinden. Daarnaast was 91 procent tevreden met hun dienstverband of contractvorm, en 84 procent met de werkzekerheid of de reistijd naar het werk. Het minst tevreden waren kunstenaars met de vertegenwoordiging van hun belangen door personeelsvertegenwoordiging, 70 procent was daar (heel) tevreden mee. Bij de andere werknemers in creatieve beroepen waren de cijfers vergelijkbaar, al was de tevredenheid met de werkzekerheid wel wat hoger bij deze groep. Dat geldt ook voor de tevredenheid met de vertegenwoordiging van de belangen door personeelsvertegenwoordiging.

9.1.2 Tevredenheid over diverse aspecten van het werk van werknemers, 2017/2019
antwoordKunstenaars (% (heel) tevreden)Anderen met een creatief beroep (% (heel) tevreden)Werknemers - beroepsniveau 4 (% (heel) tevreden)Totaal werknemers (% (heel) tevreden)
Interessant werk93939591
Uw dienstverband/contractvorm (vast, tijdelijk, uitzendkracht, e.d.)91929492
Goede werkzekerheid84889189
Reistijd/afstand naar het werk84848589
Mogelijkheid om in deeltijd te werken81818884
Mogelijkheid om zelf uw werktijden te bepalen81808476
Mogelijkheid om te leren80828983
Mogelijkheid om thuis te werken77758268
Goede leidinggevenden76778080
Uw pensioenregeling76798381
Goed salaris73748074
De cao (collectieve arbeidsovereenkomst) voor uw bedrijf72747978
Vertegenwoordiging van belangen door personeelsvertegenwoordiging (zoals OR of MR)70748077
Bron: NEA (CBS/TNO)

9.2 Lidmaatschap belangenorganisaties of vakbonden

Van alle kunstenaars onder zelfstandig ondernemers was 25 procent in de periode 2017/2019 lid van een of meerdere belangenorganisaties, tegenover 27 procent bij de andere creatieve beroepen. Dat is minder vaak dan gemiddeld onder alle zelfstandig ondernemers, waarvan 39 procent lid was. Kunstenaars en zelfstandig ondernemers in andere creatieve beroepen waren met respectievelijk 16 en 15 procent het vaakst lid van een beroepsorganisatie. In mindere mate zijn ze lid van een sectororganisatie, een onafhankelijke zzp-organisatie of een zzp-organisatie binnen een vakbond.

Zelfstandige kunstenaars die geen lid zijn van een belangenorganisatie gaven als belangrijkste reden hiervoor het vaakst aan dat ze er nooit serieus over hebben nagedacht (58 procent). Bij de andere creatieve beroepen was dat met 74 procent ook de meest genoemde reden om geen lid te zijn. Op de vraag hoe goed zelfstandig ondernemers vinden dat hun belangen worden behartigd door deze belangenorganisaties antwoordde 51 procent van de kunstenaars en 58 procent van de andere creatieve beroepen in 2019 met ‘(zeer) goed’. Dat was gemiddeld onder alle werknemers 59 procent.

9.2.1 Lidmaatschap belangenorganisaties van zelfstandig ondernemers, 2017/20191)
categorieKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Zelfstandig ondernemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal zelfstandig ondernemers (%)
Sectororganisatie56815
Onafhankelijke zzp-organisatie5786
Zzp-organisatie binnen een vakbond3433
Beroepsorganisatie16153022
Geen van deze75735861
Bron: ZEA (CBS/TNO) 1)Meerdere antwoorden mogelijk

In de 2018/2019 was van de kunstenaars in loondienst 12 procent lid van een vakbond, van de overige werknemers met een creatief beroep was dat 11 procent. Dat is minder vaak dan gemiddeld (18 procent). De belangrijkste reden voor zowel kunstenaars in loondienst als bij de andere creatieve beroepen om geen lid te zijn van een vakbond, was met 55 procent dat ze daar nooit serieus over hadden nagedacht.

9.2.2 Belangrijkste reden geen vakbondslid van werknemers, 2018/2019
RedenKunstenaars (%)Anderen met een creatief beroep (%)Werknemers - beroepsniveau 4 (%)Totaal werknemers (%)
Lidmaatschap te duur4568
Nooit serieus over nagedacht om lid te worden55554952
Vakbonden hebben geen invloed (meer) op mijn arbeidsvoorwaarden19171813
Vakbonden komen niet goed op voor mijn belangen68108
Anders17151719
Bron: NEA (CBS/TNO)

Kunstenaars en andere werknemers in creatieve beroepen zijn niet alleen minder vaak lid van een vakbond, ze zijn ook minder vaak tevreden met de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. Van de kunstenaars en de werknemers in andere creatieve beroepen in de periode 2017/2019 was respectievelijk 69 en 73 procent (heel) tevreden met het functioneren van vakbonden, tegenover 78 procent gemiddeld onder alle werknemers. Deze tevredenheid is afgenomen ten opzichte van 2014/2016, toen van de kunstenaars 75 procent en van de werknemers in andere creatieve beroepen nog 77 procent (heel) tevreden was met de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden.

9.3 Tevredenheid met werk en arbeidsomstandigheden

Onder zelfstandig ondernemers waren kunstenaars (79 procent) en anderen met een creatief beroep (78 procent) iets minder vaak (zeer) tevreden met het werk dan gemiddeld onder zelfstandig ondernemers (81 procent). Zowel kunstenaars als bij de andere creatieve beroepen was 75 procent (zeer) tevreden met de arbeidsomstandigheden. Ook dat is lager dan gemiddeld onder alle zelfstandig ondernemers (79 procent).

Van de kunstenaars onder werknemers was 77 procent in de periode 2017/2019 (zeer) tevreden met het werk. Dat is gelijk aan het gemiddelde onder alle werknemers. Van de andere werknemers met een creatief beroep was 78 procent (zeer) tevreden met het werk. Met de arbeidsomstandigheden was 73 procent van de kunstenaars (zeer) tevreden. Dat is ook gelijk aan het gemiddelde onder alle werknemers. Bij de andere werknemers met een creatief beroep was de tevredenheid met de arbeidsomstandigheden met 75 procent wat hoger.

9.3.1 Tevredenheid met het werk en arbeidsomstandigheden van werknemers en zelfstandig ondernemers, 2017/20191)
categorieKunstenaars (% (zeer) tevreden)Anderen met een creatief beroep (% (zeer) tevreden)Werkenden - beroepsniveau 4 (% (zeer) tevreden)Totaal werkenden (% (zeer) tevreden)
Werknemers
Tevreden met werk77788177
Tevreden met arbeidsomstandigheden73757873
Zelfstandig ondernemers
Tevreden met werk79788281
Tevreden met arbeidsomstandigheden75758079
Bron: NEA, ZEA (CBS/TNO) 1)Voor zelfstandig ondernemers hebben deze gegevens betrekking op 2019

Bijlage A. Onderzoeksverantwoording

Bronnen en verslagjaren

De uitkomsten in dit rapport zijn gebaseerd op steekproefgegevens uit een drietal bronnen: de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS, en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van het CBS en TNO. De meest recente gegevens in deze monitor hebben betrekking op de periode 2017/2019. Daarnaast worden ook uitkomsten over 2010/2012 en 2013/2015 gepresenteerd. In deze monitor zijn voor het eerst cijfers uit NEA (over werknemers) en ZEA (over zelfstandig ondernemers) opgenomen. Naast informatie uit de EBB, NEA en ZEA zijn ook registergegevens over uitkeringen, inkomen en vermogen gebruikt.

De EBB is beschikbaar voor alle genoemde verslagjaren. Uit de NEA zijn gegevens vanaf 2014 beschikbaar. Waar mogelijk worden hieruit driejaarsgemiddelden van de jaren 2014, 2015 en 2016 en de jaren 2017, 2018 en 2019 gepubliceerd. Dit wordt in het rapport voor deze laatste drie jaren aangeduid met ‘2017/2019’. De ZEA is een tweejaarlijks onderzoek dat sinds 2015 wordt uitgevoerd. Hieruit worden, waar mogelijk, driejaarsgemiddelden gepresenteerd van de jaren 2015, 2017 en 2019. Dit wordt in het rapport aangegeven met ‘2015/2019’.

Zoals in ieder steekproefonderzoek hebben de uitkomsten een onnauwkeurigheidsmarge. Het samenvoegen en middelen van gegevens uit drie jaargangen vergroot de omvang van het onderzoekbestand en beperkt deze marges. Op deze manier kunnen op meer gedetailleerd niveau uitspraken worden gedaan over kunstenaars in Nederland.

De EBB is een steekproef en is voor dit onderzoek verrijkt met gegevens uit registers over uitkeringen, inkomen en vermogen, afkomstig uit het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (SSB). De gegevens zijn op persoonsniveau (versleuteld) gekoppeld aan de EBB op basis van de datum waarop de persoon is geënquêteerd.

De Enquête Beroepsbevolking (EBB) is een doorlopende enquête onder personen van 15 jaar en ouder die in Nederland wonen, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen (de institutionele bevolking). Het doel van deze enquête is zicht te krijgen op de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hiertoe wordt onder meer informatie verzameld over de positie op de arbeidsmarkt en demografische kenmerken van personen. Deze gegevens worden vastgesteld op het moment van enquêteren. Voor meer informatie: Enquête beroepsbevolking (EBB).

In dit onderzoek zijn gegevens over uitkeringen van personen gebruikt. Het betreft gegevens over bijstands-, WW- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Deze gegevens worden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Nederlandse gemeenten aan het CBS geleverd en zijn gecombineerd binnen het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (SSB). De doelpopulatie van het SSB bestaat uit alle personen die in Nederland wonen en personen die niet in Nederland wonen, maar in Nederland werken of een uitkering of pensioen vanuit Nederland ontvangen.

Het doel van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) is het in kaart brengen van informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen, arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van werknemers. De NEA wordt uitgevoerd door het CBS en TNO, in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor meer informatie: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA).

Het doel van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) is het in kaart brengen van informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen, werktijden, ziekte, functioneren, inzetbaarheid en opleiding en ontwikkeling van zelfstandig ondernemers. De ZEA wordt uitgevoerd door het CBS en TNO, in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor meer informatie: Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA).

Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit personen die op het moment van enquêtering in de EBB, NEA en ZEA tussen de 15 en 75 jaar oud waren en op dat moment woonachtig in Nederland. Binnen de steekproefpopulatie van de EBB zijn kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep afgebakend op grond van het beroep dat zij uitoefenen in hun eerste werkkring, dat wil zeggen de (hoofd)baan waarin zij de meeste uren werken. In de NEA en de ZEA gaat het om het beroep als respectievelijk werknemer en zelfstandig ondernemer, ook als dat niet de hoofdbaan is.

Zowel de Enquête Beroepsbevolking (EBB), de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) als de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) verschaffen cijfers over werkenden in Nederland. Toch zijn er enkele verschillen in de groepen werkenden die in deze onderzoeken zijn meegenomen. Zo behoren zowel werknemers als zelfstandigen tot de doelpopulatie van de EBB, terwijl de NEA zich alleen richt op werknemers.

In de ZEA worden alleen zelfstandig ondernemers ondervraagd. Zelfstandig ondernemers doen winstaangifte en maken een deel (weliswaar het grootste deel) uit van alle zelfstandigen. Zelfstandigen die geen winstaangifte doen, en dus ook niet tot de groep zelfstandig ondernemers behoren, zijn directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s), meewerkende gezinsleden en overige zelfstandigen (personen met resultaat uit overige werkzaamheden). Deze laatstgenoemde groepen zijn niet ondervraagd in de ZEA en blijven daarom in deze publicatie buiten beschouwing.

Afbakening van de kunstenaarsberoepen

Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep zijn ingedeeld op basis van het beroep in de eerste werkkring. De EBB gebruikt de International Standard Classification of Occupations (ISCO) voor de indeling van beroepen. Bijlage B geeft een overzicht van beroepen met ISCO-codes die tot de kunstenaarsberoepen en de andere creatieve beroepen behoren.

Indeling van bedrijfstakken

In een deel van de tabellen in het onderzoek wordt aangegeven of een persoon al dan niet werkzaam is binnen de creatieve industrie. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van de SBI 2008 indeling om te bepalen of een persoon werkzaam is binnen de creatieve industrie of niet. In bijlage C staan de SBI-codes die tot de creatieve industrie gerekend worden.

Creatieve industrie

Of een persoon al dan niet werkzaam is binnen de creatieve industrie is bepaald op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. De SBI-code deelt bedrijven in naar de hoofdactiviteit van het bedrijf en wordt door de Kamer van Koophandel op basis van de omschrijving van bedrijfsactiviteiten toegekend. Bij meerdere verschillende bedrijfsactiviteiten wordt het zwaartepunt van die activiteiten bepaald en wordt het bedrijf ingedeeld aan de hand van de SBI-code die daarbij hoort. De overige bedrijfsactiviteiten worden als nevenactiviteit getypeerd en worden bij de indeling van bedrijven door het CBS niet gebruikt.

Binnen de afbakening van de creatieve industrie wordt onderscheid gemaakt tussen een enge en ruime definitie. De enge definitie van de creatieve industrie beperkt zich tot de categorieën:

  • Kunsten en cultureel erfgoed;
  • Media en entertainment;
  • Creatieve en zakelijke dienstverlening.

    In de ruime definitie worden daarnaast de onderstaande categorieën opgenomen:
  • Creatieve detailhandel;
  • Kennisintensieve diensten;
  • Overige creatieve industrie.

Hoewel in andere CBS-tabellen vaak de enge definitie wordt gebruikt, is er in dit onderzoek voor gekozen de ruime definitie van de creatieve industrie te gebruiken omdat er bij de doelpopulatie van het onderzoek sprake is van een creatief beroep. Vanwege de creatieve doelpopulatie is de keuze voor de ruime definitie van de creatieve industrie te rechtvaardigen. Op deze manier worden kunstenaars en overige werknemers die een creatief beroep uitoefenen bij een bedrijf dat op basis van de hoofdactiviteit buiten de enge definitie valt, maar binnen de ruime definitie, toch tot de creatieve industrie geteld. Belangrijk om te realiseren is, dat er ook creatieve beroepen zijn bij bedrijven die op basis van de hoofdactiviteit buiten de ruime definitie van creatieve industrie vallen. Een voorbeeld hiervan zijn productontwerpers die werken voor een bedrijf in de elektronica-industrie.

De indeling in bedrijfstakken is gebaseerd op de resultaten van het CBS-speerpuntproject ‘Creatieve Industrie’. In bijlage C staan de SBI-codes die tot de creatieve industrie worden gerekend.

Cultureel onderwijs (SBI 8552) is in de afbakening van de Creatieve Industrie buiten beschouwing gebleven. In dit onderzoek is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de eerdere onderzoeken. In ander onderzoek van het CBS wordt SBI 8552 inmiddels wel tot de afbakening van de culturele en creatieve sector meegerekend en daarmee wel in de categorie Kunsten en cultureel erfgoed.

Archeologisch onderzoek is opgenomen onder de kennisintensieve diensten in SBI 7220 Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van de maatschappij- en geesteswetenschappen.

Kunstopleidingen in deze monitor

De volgende negen opleidingen zijn in deze monitor op basis van hun ISCED-code aangemerkt als kunstopleiding:

Omschrijving ISCED 2013 code
lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken 0114
kunst 0210
audiovisuele techniek en mediaproductie 0211
mode-, interieur- en industriële vormgeving 0212
beeldende kunst, kunstgeschiedenis 0213
kunstnijverheid 0214
muziek en theater 0215
textiel-, kleding-, schoenen-, en leervervaardiging 0723
architectuur en stedenbouwkunde 0731

De ISCED is de door de Verenigde Naties aanbevolen internationale indeling. Deze deelt opleidingen in op basis van de kenmerken niveau, volgorde waarin opleidingen worden gevolgd, toeleiding naar vervolgonderwijs dan wel arbeidsmarkt, inhoud van het onderwijs (algemeen/beroeps), cumulatieve duur van een opleiding in voltijdequivalenten, de rangorde in de hiërarchie van nationale examens in het hoger onderwijs en de studierichting. Elke opleiding aan het hoger onderwijs krijgt een code toegekend en is daarmee identificeerbaar.

Er is geen een-op-een koppeling tussen de ISCED-classificatie en de CROHO-codes die in ook eerdere edities van deze monitor gebruikt werden. Het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) bevat de lijst van alle in Nederland georganiseerde opleidingen voor hoger onderwijs, die door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) worden erkend.

Onderwijsniveau en -richting

Er wordt gebruikgemaakt van de Standaard Onderwijsindeling (SOI), een indeling van opleidingen naar niveau en richting, ontwikkeld voor gebruik bij statistiek en onderzoek en voor administratieve doeleinden in Nederland. De eerste versie van de SOI was de SOI 1978, er zijn sindsdien diverse nieuwe versies verschenen. Omdat er voortdurend opleidingen bijkomen, verschijnt er regelmatig een nieuwe editie van de SOI met nieuwe opleidingen van het meest recente schooljaar. De meest recente versie SOI 2016 sluit aan op internationale definities van de ISCED.

Vaste en flexibele arbeidsrelatie

Een werknemer met een vaste arbeidsrelatie heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd én een vast aantal uren per week. Een werknemer met een flexibele arbeidsrelatie heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd óf een flexibel aantal uren per week. Hiertoe behoren bijvoorbeeld werknemers met een tijdelijk contract, oproep- of invalkrachten, uitzendkrachten en werknemers zonder vaste uren.

Migratieachtergrond

Een persoon heeft een migratieachtergrond als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). Een persoon met een eerste generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het land waar hij of zij is geboren. Een persoon met een tweede generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het geboorteland van de moeder, tenzij dat ook Nederland is. In dat geval is de migratieachtergrond bepaald door het geboorteland van de vader. Bij personen met een tweede generatie migratieachtergrond is er ook een onderscheid tussen personen met één of twee in het buitenland geboren ouders.

Personen met als migratieachtergrond een van de landen in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika en Oceanië, en Indonesië en Japan hebben een westerse achtergrond. Personen met als migratieachtergrond een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije hebben een niet-westerse achtergrond. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de westerse migratieachtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in het voormalig Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.

Het CBS is bezig met een heroverweging van het gebruik van de hoofdindeling westers-niet westers bij bepaalde statistieken waar de herkomst van burgers relevant is. Er komt te zijner tijd een andere hoofdindeling van herkomst en migratieachtergrond. Zie: Het gebruik van "westers - niet-westers" door het CBS en Dialoog CBS met stakeholders: vervanging indeling westers en niet-westers.

Verschillende soorten inkomens

In deze monitor worden twee inkomensbegrippen gebruikt: het persoonlijk bruto-inkomen en het besteedbaar huishoudensinkomen. Bij het persoonlijk bruto-inkomen gaat het om het totaal van het inkomen van een persoon uit arbeid, eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (m.u.v. kinderbijslag en kindgebonden budget). Het gaat om een brutobedrag: sociale premies en belastingen zijn niet in mindering gebracht.

Het besteedbaar huishoudensinkomen bestaat uit het bruto-inkomen van alle leden van een huishouden verminderd met betaalde inkomensoverdrachten (zoals alimentatie), premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Een (particulier) huishouden bestaat uit één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf, dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.

Het besteedbaar huishoudensinkomen wordt gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Het gestandaardiseerd inkomen is een maat voor de welvaart van (de leden van) een huishouden.

Om de reële inkomensontwikkeling in beeld te brengen is met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) gecorrigeerd voor prijsstijgingen van 2010-2019. Daarbij zijn de inkomens voor alle verslagperioden uitgedrukt in prijzen van 2019 en zijn de inkomensbedragen vergelijkbaar in de tijd.

Voor de interpretatie van de uitkomsten in dit hoofdstuk is tot slot van belang dat zowel het persoonlijk bruto-inkomen als het besteedbaar huishoudensinkomen naast inkomen uit werk ook inkomen uit onder meer uitkeringen kan betreffen. Verder verschillen de begrippen in een aantal opzichten (bruto versus netto, persoonlijk versus huishouden, absoluut versus gestandaardiseerd). Voor kunstenaars en werkenden met een overig creatief beroep geldt dat het inkomen verdiend kan zijn in het kunstenaarsberoep of in een overig creatief beroep, maar ook met andere activiteiten in een tweede baan.

Weging en marges

De EBB, NEA en ZEA zijn steekproefonderzoeken. De samenstelling van een steekproef verschilt in de regel van de samenstelling van de populatie. Om uitspraken te doen over de populatie worden de uitkomsten van de steekproef gewogen naar de populatieaantallen. De weegmethodiek wordt beschreven in eerdergenoemde bronnen.

Omdat het steekproefdesign van EBB bijvoorbeeld vrij complex is, is het schatten van de 95 procent-betrouwbaarheidsmarges niet eenvoudig. Een voorbeeld met geschatte marges voor opgehoogde aantallen is opgenomen in het tabblad ‘marges’ in bijlage D.

Ook de uitkomsten van NEA en ZEA zijn onderhevig aan toevalsfluctuaties. Voor NEA en ZEA wordt een absolute ondergrens gehanteerd voor het doen van uitspraken over doelpopulaties: indien het aantal steekproefpersonen - het gaat hier om ongewogen en niet-opgehoogde aantallen - in een bepaalde doelpopulatie kleiner is dan 100, worden er geen resultaten gepresenteerd vanwege te grote marges.

Verschillen met StatLine

De uitkomsten in deze publicatie betreffen meestal driejaarsgemiddelden. De resultaten wijken daarmee af van andere op StatLine gepubliceerde gegevens uit de EBB, NEA en ZEA, bijvoorbeeld over de werkzame beroepsbevolking. De resultaten van genoemde onderzoeken op StatLine hebben meestal betrekking op één verslagjaar.

Bijlage B. Kunstenaarsberoepen en andere creatieve beroepen

Kunstenaars en andere creatieve beroepen1)

Tabel Kunstenaarsberoepen

Bijlage C. Bedrijfstakken binnen de creatieve industrie

Tabel Creatieve industrie

Bijlage D. Toelichting bij de marges - EBB

De EBB is een steekproefonderzoek. Zoals in ieder steekproefonderzoek hebben de uitkomsten een onnauwkeurigheidsmarge. Onderstaande tabel geeft een globale raming van de 95 procent-betrouwbaarheidsmarges voor opgehoogde aantallen in de periode 2017/2019. Ter verduidelijking van het gebruik van de tabel volgt een getallenvoorbeeld.

Stel dat wordt waargenomen dat 75 duizend personen tot een bepaalde categorie behoren. Daarbij hoort - zoals blijkt uit de tabel - een marge van 3,0 duizend. De grenzen van het 95 procent- betrouwbaarheidsinterval liggen dan bij benadering bij 75 duizend - 3,0 duizend = 72,0 duizend en 75 duizend + 3,0 duizend = 78,0 duizend. Dit betekent dat de werkelijke waarde met een betrouwbaarheid van 95 procent ligt in het interval: 72,0 duizend - 78,0 duizend. In de tabel zijn de betrouwbaarheidsmarges voor diverse uitkomsten opgenomen.

95%-betrouwbaarheidsmarges EBB
Opgehoogde aantallenAbsolute margeRelatieve marge
x 1 000x 1 000%
10,334,3
20,524,3
50,815,3
101,110,9
151,38,9
201,57,7
301,96,3
502,44,8
753,04,0
1003,43,4
2004,82,4
3005,92,0
5007,51,5
7509,11,2
1 00010,41,0
2 00014,10,7
3 00016,50,5
5 00019,00,4
7 50019,30,3

Tabellenset

Tabellenset (link)