SDG 10.1 Sociale samenhang en ongelijkheid

Het eerste deel van SDG 10 gaat in op sociale samenhang, inclusie en gelijkheid. Sociale samenhang is onontbeerlijk voor het goed functioneren van een samenleving. Familie, buren, vrienden, verenigingen, hulp en ondersteuning vormen de basis. Mensen moeten in staat zijn hieraan mee te doen, zodat ze zich deel van een groep kunnen voelen.

Samenvatting van de resultaten
Het dashboard en de indicatoren
Dashboard SDG 10.1 Sociale samenhang en ongelijkheid
Meer informatie

Samenvatting van de resultaten

  • Van de 17 indicatoren wijst de trendmatige ontwikkeling bij vijf op een stijging van de brede welvaart en drie op een daling.
  • Op de EU-ranglijst staat Nederland meestal hoog of in het midden.
  • Vertrouwen in mensen stijgt trendmatig en is in Nederland relatief hoog.
  • Contact met familie, vrienden of buren, vrijwilligerswerk en deelname aan verenigingen zijn in Nederland hoger dan in vrijwel alle andere EU-landen. Wel laten de trends een afname van de brede welvaart zien.

Het dashboard en de indicatoren

Minder ongelijkheid binnen en tussen landen is het doel van SDG 10. Meer sociale en economische gelijkheid versterkt de sociale samenhang binnen een land, en verbetert daarmee de kansen voor en inclusie van iedereen. Dit eerste dashboard van SDG 10 is gericht op sociale samenhang, inclusie en gelijkheid. Sociale samenhang is onontbeerlijk voor het goed functioneren van een samenleving. De sociale infrastructuur – familie, buren, vrienden, verenigingen en hulp en ondersteuning – vormt hiervan de basis. Mensen moeten mee kunnen doen, zodat ze zich deel van een groep kunnen voelen. Migratie verdient hierbij bijzondere aandacht. De financiële houdbaarheid van onze welvaart en de financiële situatie van huishoudens komen aan bod in het tweede SDG 10-dashboard.

Het inkomensbeleid in Nederland is er traditioneel op gericht een evenwichtige inkomensverdeling te bewerkstelligen. Daartoe wordt het inkomen van huishoudens – uit werk en vermogen – herverdeeld door het heffen van premies en belasting aan de ene kant, en het verstrekken van uitkeringen aan de andere. Bekijken we welvaart breder dan alleen inkomen, dan is het beleid niet zo structureel en samenhangend. In Nederland is het verbod op discriminatie vastgelegd in zowel de Grondwet als de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Het meeste beleid op het gebied van SDG 10 is opgesteld door de ministeries van SZW, FIN, VWS, OCW en BZK. Daarnaast zijn ook beleidsvoornemens geformuleerd door de departementen van EZK, LNV en BZ (CBS, 2021).

Het beeld bij dit dashboard is gemengd. Veel indicatoren vertonen een stabiele of trend of gaan richting meer brede welvaart en de SDG-doelen, maar er bewegen ook trends van het doel af: contact met familie, verenigingsleven en vrijwilligerswerk. De tijd die wordt besteed aan sociale contacten loopt dus terug. Deze daling is zichtbaar over een langere periode en waarschijnlijk in de coronajaren 2020 en 2021 versterkt onder invloed van de maatregelen. Waar voor de indicatoren in het dashboard een vergelijking is met andere Europese landen, doet Nederland het op het terrein van sociale samenhang en ongelijkheid gemiddeld tot goed.

SDG 10   Ongelijkheid verminderen: sociale samenhang en ongelijkheid  

Middelen en mogelijkheden

4,36
11e
0,29
11e
0,76
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
5,4%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
56
9e
13,4%
7e

Gebruik

70,8%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
2e
41,0%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
2e
38,9%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
1e
34,9%

Uitkomsten

5,9%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
8,0
14e
33,1%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
7e

Beleving

66,3%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
3e
8,7%
17e
43,3%
48,0%
3e

Middelen en mogelijkheden gaan in principe over sociaal kapitaal, sociale structuren en inkomens- en vermogensongelijkheid. Er zijn bij deze categorie alleen indicatoren opgenomen voor materiële ongelijkheid.

Op persoonsniveau was de som van alle inkomens in de groep met de bovenste twintig procent in 2020 bijna 4,4 keer zo groot als de som van de onderste twintig procent van de inkomens. De trend van deze zogenoemde 80/20 ratio is stabiel. De inkomensongelijkheid werd recentelijk groter doordat directeuren-grootaandeelhouders profiteerden van gunstige fiscale maatregelen. Nederland is daardoor gezakt naar een positie in de middengroep van de EU. De Gini-coëfficiënt voor inkomensongelijkheid is gebaseerd op het aan de persoon toegekende gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van het huishouden. De waarde ligt tussen 0 en 1: hoe dichter bij nul, hoe gelijker de inkomens verdeeld zijn. In 2020 kwam de Gini-coëfficiënt uit op 0,29, ook hier is de trend stabiel en heeft Nederland een positie in de middengroep. Een laag inkomen kan volwaardige deelname aan de samenleving in de weg staan: 13,4 procent van de bevolking leeft onder de Europese armoedegrens (60 procent van het mediane inkomen). Binnen de EU heeft Nederland hiermee een zevende positie van 26 landen in 2020.

Bij beide indicatoren over de vermogenspositie van huishoudens is de trend groen. Huishoudens met een laag inkomen en weinig of geen vermogen om dit te compenseren zijn kwetsbaar. Hun aandeel is verder afgenomen, naar 5,4 procent in 2020. De Gini-coëfficiënt voor vermogensongelijkheid ligt ook tussen 0 en 1, en ook hier hoe dichter bij nul, hoe gelijker het vermogen verdeeld is. Deze Gini-coëfficiënt kwam in 2020 uit op 0,76, een relatief hoge waarde. De stijging van de huizenprijzen heeft de vermogensongelijkheid tussen huishoudens verkleind. Voor de lagere en middeninkomens vormt een eigen huis het belangrijkste vermogensbestanddeel. Bij rijkeren maken andere vermogensbestanddelen, die minder hard in waarde stijgen, een groter deel van hun vermogen uit.

Gebruik betreft sociale interacties en deelname aan de samenleving via organisaties en verenigingen, en vrijwilligerswerk. Hier kleuren drie van de vier trends rood, maar heeft Nederland internationaal een zeer hoge positie. Zeven van de tien Nederlanders hadden in 2021 minstens één keer per week contact met familie, vrienden of buren. Daarnaast nam 41 procent van de bevolking minstens een keer per maand deel aan activiteiten van een vereniging, en verrichtte bijna 39 procent georganiseerd vrijwilligerswerk. Sociale samenhang leunt ten slotte ook op hulp aan anderen buiten het eigen huishouden, zoals mantelzorg. Een op de drie Nederlanders verleende in 2021 een vorm van informele hulp; dit aandeel is stabiel.

Uitkomsten hebben betrekking op armoederisico, de mate van sociale samenhang en op uitsluiting en discriminatie. Anders dan mensen in loondienst, zijn zzp-ers zelf verantwoordelijk voor inkomensverzekeringen zoals arbeidsongeschiktheids- en pensioenvoorzieningen. Veel van hen verdienen echter niet genoeg om deze voorzieningen te betalen. In 2020 leefde 5,9 procent van de zzp-ers in een huishouden onder de lage-inkomensgrens. De trend is wel dalend. Bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt kan het voor zzp-ers die weinig verdienen aantrekkelijk zijn weer (parttime) in loondienst te treden. Ter vergelijking: van de werknemers leeft 1,2 procent in een huishouden dat onder de armoedegrens zit. Hoewel werknemers in loondienst een aanzienlijk lager risico lopen op armoede, is deze groep wel veel groter dan de groep zzp-ers.

In 2018, het laatste jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn, oordeelde een derde van de Nederlanders positief over immigranten, de trend is stijgend. Tussen de 23 EU-landen waarvoor dit cijfer beschikbaar is, neemt Nederland een zevende plek in.

Beleving betreft het vertrouwen van mensen in elkaar, gevoelens van gedeelde normen en waarden en sociale uitsluiting. In Nederland is het vertrouwen in andere mensen groot vergeleken met andere EU-landen, en de trend is opwaarts. Desalniettemin beschouwde 8,7 procent van de bevolking zichzelf in 2018 als onderdeel van een gediscrimineerde groep. Hiermee plaatst Nederland zich in de middengroep van de EU. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau was ruim 43 procent van de bevolking in 2019 van mening dat de normen en waarden gelijk waren gebleven of vooruit waren gegaan. De trend is stabiel. Bijna de helft van de Nederlanders voelde in 2019 een grote mate van vrijheid om zelf te beslissen hoe ze hun leven inrichten. Vergeleken met de 26 andere EU-landen is dit aandeel vrij groot (derde positie). Voor deze laatste twee indicatoren zijn geen recentere cijfers beschikbaar omdat het statistische veldwerk vanwege corona moest worden uitgesteld.

Meer informatie

Sociale uitsluiting in Nederland: wie staat aan de kant?

Materiële welvaart in Nederland 2020

Parade van Pen: de vermogensverdeling in 2020

Parade van Pen: de inkomensverdeling in 2020