Samenleving

© ANP / Joosten Fotografie

Het thema samenleving omvat indicatoren op het gebied van participatie en vertrouwen, beide pijlers van sociale cohesie. Vertrouwen is van belang voor mensen afzonderlijk, maar ook voor de samenleving als geheel. Voor het individu draagt vertrouwen bij aan een hoger welbevinden: het is prettiger om omgeven te worden door mensen en instellingen die men vertrouwt. Binnen de samenleving betekent vertrouwen vaak dat mensen meer geneigd zijn samen te werken en anderen te helpen (OECD, 2017a). Voor meer informatie over participatie en vertrouwen in Nederland, zie Schmeets (2018), CBS (2019d) en Schmeets en Exel (2020).

Vrijwilligerswerk
Vertrouwen in mensen
Vertrouwen in instituties

Vrijwilligerswerk

Situatie in 2022

In 2022 zei 41,2 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder in het voorafgaande jaar tenminste één keer vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging te hebben gedaan. Net als in eerdere jaren wordt het meeste vrijwilligerswerk gedaan bij sportverenigingen en scholen (Schmeets en Arends, 2020).

  • Mensen van 25 tot 35 jaar en 75-plussers doen minder dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk (respectievelijk 34,2 procent en 34,5 procent). Mensen van 35 tot 55 jaar en van 65 tot 75 jaar doen dit juist meer dan gemiddeld (respectievelijk 44,6 procent en 48,4 procent).
  • Hoogopgeleiden doen met 51,9 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk. Laagopgeleiden doen dat met 31,2 procent juist minder dan gemiddeld.
  • Mesens die in Nederland zijn geboren met ouders die dat ook zijn doen met 44,7 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk. Mensen die in Nederland geboren zijn, maar waarvan tenminste één ouder niet in Nederland is geboren en met name ook mensen die zelf niet in Nederland geboren zijn doen dit minder dan gemiddeld.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland hangen samen. Het percentage hoog opgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het doen van vrijwilligerswerk blijven bovenstaande bevindingen grotendeels in stand, echter:

  • Als voor de groep van 15 tot 25-jarigen wordt gecorrigeerd voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen, dan blijkt deze groep meer dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk te doet. Dit verschil is niet zichtbaar in de ongecorrigeerde cijfers doordat in de groep van 15 tot 25 jaar relatief veel mensen zitten met een laag onderwijsniveau (omdat ze nog geen opleiding hebben afgerond) en mensen met in het buitenland geboren ouders of die zelf in het buitenland zijn geboren. In deze groepen doen relatief weinig mensen vrijwilligerswerk.
  • Als voor de groep van 35 tot 55-jarigen wordt gecorrigeerd voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen, dan blijken dat deze groepen een gemiddeld aandeel vrijwilligers kent. Dit is bovengemiddeld in de ongecorrigeerde cijfers omdat er in deze leeftijdsgroepen relatief veel mensen zitten met een hoog opleidingsniveau.

Verschil tussen 2019 en 2022

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vrijwilligerswerk te hebben gedaan is in 2022 5,5 procentpunt lager dan in 2019. Vergeleken met de daling van het gemiddelde aandeel mensen dat vrijwilligerswerk heeft gedaan tussen 2019 en 2022 was de daling onder vrouwen groter dan onder mannen, waardoor het aandeel vrijwilligers in 2022 nagenoeg gelijk is tussen mannen en vrouwen. Het aandeel mensen onder 35 tot 45-jarigen dat vrijwilligerswerk heeft gedaan daalde ook relatief sterk. Er was geen daling, maar juist een toename aan vrijwilligers onder 65-plussers. Onder middelbaar opgeleiden was er een relatief grote daling van het aandeel mensen dat vrijwilligerswerk.

Vertrouwen in mensen

Situatie in 2022

Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder had in 2022 ongeveer tweederde vertrouwen in de medemens, de rest vond dat je in de omgang met anderen niet voorzichtig genoeg kan zijn.

  • Mannen hebben vaker vertrouwen in anderen dan vrouwen: 68,4 ten opzichte van 63,6 procent.
  • Van de verschillende leeftijdsgroepen heeft 55,8 procent van de 75‑plussers vertrouwen in andere mensen en 61,5 procent van de 15 tot 25-jarigen; dat is minder dan gemiddeld. Mensen in de leeftijd van 25 tot 55 jaar hebben juist vaker vertrouwen in anderen dan gemiddeld.
  • Hoogopgeleiden hebben met 84,1 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in de medemens. Middelbaar opgeleiden (64,5 procent) en vooral laagopgeleiden (46,7 procent) hebben dit vertrouwen juist minder dan gemiddeld.
  • Personen die in Nederland zijn geboren en waarvan de ouders dat ook zijn hebben relatief vaak vertrouwen in anderen (69,6 procent). In de in Nederland geboren groep met ouder(s) die buiten Europa geboren zijn en de groep die zelf buiten Europa geboren is, is het vertrouwen in de medemens het laagst. Ook de groep die zelf in Europa (exclusief Nederland) geboren is, heeft minder vertrouwen dan gemiddeld.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland hangen samen. Het percentage hoog opgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in andere mensen verandert het hierboven beschreven beeld voor een aantal leeftijdsgroepen:

  • Als gecorrigeerd wordt voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland in elk van de leeftijdsgroepen, dan blijkt dat 15 tot 25-jarigen gemiddeld vertrouwen in andere mensen hebben. Dat zij ondergemiddeld vertrouwen lieten zien in de ongecorrigeerde cijfers komt doordat in de groep van 15 tot 25 jaar relatief veel mensen zitten met een laag onderwijsniveau (omdat ze nog geen opleiding hebben afgerond) en mensen die zelf, of waarvan de ouders buiten Europa geboren zijn. In deze groepen is het vertrouwen in anderen relatief laag.

De leeftijdsgroepen van 25 tot 55 jaar blijken op basis van gecorrigeerde cijfers juist niet langer meer bovengemiddeld vaak te vertrouwen in andere mensen. Daar speelt mee dat er in deze leeftijdsgroep relatief veel hoogopgeleiden zijn, een groep waarbinnen er veel vertrouwen is in anderen.

Verschil tussen 2019 en 2022

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vertrouwen te hebben in anderen is in 2021 4,2 procentpunt hoger dan in 2019. Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de gehele bevolking ontwikkelde geen enkele groep zich substantieel anders.

Vertrouwen in instituties

Situatie in 2022

Bij het vertrouwen in instituties gaat het om hoeveel mensen vertrouwen hebben in de politie, rechters en de Tweede Kamer. Gemiddeld had 61,3 procent van de 15‑plussers in 2022 vertrouwen in deze drie instituties. Dit is niet het percentage dat in alle drie de instituties vertrouwen heeft, maar het gemiddelde over de drie instituties. Het vertrouwen in de politie en in rechters was met respectievelijk 77,0 procent en 76,7 procent het hoogste. Het vertrouwen in de Tweede Kamer was met 30,4 procent duidelijk lager. Meer informatie over institutioneel vertrouwen is te vinden op StatLine (CBS, 2022).

  • Mannen hebben met 60,5 procent minder vertrouwen in instituties dan vrouwen (62,1 procent).
  • Oudere mensen hebben minder vertrouwen in instituties dan jongeren: in de leeftijdsgroepen vanaf 55 jaar lag het vertrouwen in instituties onder het gemiddelde. 15- tot 25-jarigen (67,7 procent) en 35- tot 45-jarigen (64,8 procent) hadden juist meer dan gemiddeld vertrouwen in instituties.
  • Hoogopgeleiden hebben met 69,6 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in instituties. Middelbaar opgeleiden en laagopgeleiden hebben hier minder vaak vertrouwen in instituties.
  • Mensen die in Nederland zijn geboren met tenminste één ouder die buiten Europa geboren is, hebben met 57,5 procent minder dan gemiddeld vertrouwen in instituties.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland hangen samen. Het percentage hoog opgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in instituties veranderen de hierboven beschreven verbanden als volgt:

  • Als gecorrigeerd wordt voor de niet-gelijke samenstelling in geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland in elk van de leeftijdsgroepen, hebben mannen en vrouwen een vergelijkbaar vertrouwen in instituties.
  • Als gecorrigeerd wordt voor de niet-gelijke samenstelling in geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland in elk van de leeftijdsgroepen, blijkt het vertrouwen in instituties voor 35- tot 45-jarigen niet langer bovengemiddeld en het vertrouwen in instituties van 75-plussers niet langer onder gemiddeld. In die laatste groep speelt mee dat er daar relatief veel laagopgeleiden zijn, waardoor het institutionele vertrouwen in de ongecorrigeerde cijfers onder 75-plussers lager uitkomt.

Verschil tussen 2019 en 2022

Na twee jaren met een relatief hoog vertrouwen in instituties – ten tijde van de Coronapandemie – is het totale aandeel mensen dat vertrouwen heeft in instituties in 2022 weer gedaald. Ten opzichte van 2019 is het vertrouwen in instituties in 2022 1,8 procentpunt lager.

Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de gehele bevolking hebben de volgende groepen zich afwijkend ontwikkeld:

  • 25- tot 35-jarigen ontwikkelden zich minder gunstig. Bij hen daalde het vertrouwen in instituties relatief veel.
  • 65-plussers: bij deze groep nam het vertrouwen in instituties juist toe.
  • Laagopgeleiden: deze groep kende een relatief gunstige ontwikkeling; het vertrouwen nam zelfs iets toe.
  • Hoogopgeleiden: deze groep kende met een afname van 4,5 procentpunt een relatief grote daling in het vertrouwen in instituties in vergelijking met het landelijk gemiddelde.

Literatuur

OECD, 2017a, OECD Guidelines on Measuring Trust. OECD Publishing, Parijs.
Schmeets, H., 2018, Participatie op de kaart. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS, 2019d, Vertrouwen in Europa en politiek stijgt. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Schmeets, H., en J. Exel (2020). Vertrouwen, maatschappelijk onbehagen en pessimisme. CBS, statistische trends. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Schmeets, H. en J. Arends, 2020, Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS, 2022, Vertrouwen in mensen en in organisaties; persoonskenmerken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.