Arbeidspotentieel van niet-werkenden

4. Conclusies

De hoofdvraag van dit artikel was: wat is de omvang en samenstelling van het arbeidspotentieel zonder werk in de Nederlandse bevolking? Als wordt uitgegaan van internationale afbakeningen (van Eurostat en ILO), luidt het antwoord voor 2021: 760 duizend personen (van 15 tot 75 jaar). Daarbij betrof het 408 duizend werklozen (personen zonder betaald werk die in de afgelopen vier weken naar werk zochten en/of in de komende twee weken aan de slag kunnen gaan) en 352 duizend semiwerklozen (personen zonder betaald werk die wel naar werk zochten maar niet meteen beschikbaar waren, of die niet gezocht hebben, maar wel op korte termijn beschikbaar zijn). Het gaat hierbij dus om het actuele onbenut arbeidspotentieel, dat binnen een smal tijdsvenster valt.

Buiten de gangbare afbakening van dit actuele arbeidspotentieel vallen bijvoorbeeld niet-werkenden die wel hebben gezocht maar niet recent, en ook niet-werkenden die wel aan de slag willen of kunnen maar niet binnen twee weken. Bij een ruimer tijdsvenster zou ook het potentieel van een deel van deze personen in beeld komen. Van de in totaal 3,9 miljoen niet-werkenden in 2021, waren 3,1 miljoen personen naar eigen zeggen niet recent op zoek en ook niet per direct beschikbaar. Van hen bleken 0,4 miljoen personen toch geregistreerd te zijn als werkzoekende bij het UWV, hetgeen als een indicatie van enige binding met de arbeidsmarkt kan worden beschouwd. Deze personen zijn in ieder geval in beeld bij het UWV.

De binding met de arbeidsmarkt van de overige 2,7 miljoen niet-werkenden blijft daarentegen veelal buiten beeld: zij vallen buiten de afbakening van het onbenut potentieel en staan ook niet geregistreerd bij het UWV. Vergeleken met het onbenut arbeidspotentieel zonder werk zijn zij gemiddeld ouder, lager opgeleid en minder gezond: kenmerken die in het algemeen bijdragen aan een zwakkere arbeidsmarktpositie. De meerderheid van hen geeft aan vanwege pensioen of hoge leeftijd niet op zoek te zijn naar werk én niet op korte termijn te kunnen beginnen. Daarna wordt ziekte of arbeidsongeschiktheid als belangrijkste reden genoemd. Maar ook opleiding en zorgtaken worden als reden aangevoerd.

Toch is de binding met de arbeidsmarkt niet voor iedereen in deze groep een statisch gegeven. Zo gingen gemiddeld per kwartaal 116 duizend van hen toch aan het werk. Bovendien was er ieder kwartaal een toestroom naar (semi)werkloosheid van 106 duizend personen, die daarmee toetraden tot het onbenut arbeidspotentieel zonder werk. De doorstroom naar betaald werk en (semi)werkloosheid was overigens verreweg het grootst bij personen die voorheen niet wilden werken vanwege opleiding en studie. De doorstroom van personen die vanwege zorgtaken, ouderdom of ziekte niet zochten en niet beschikbaar waren, was aanzienlijk kleiner. Ten opzichte van de totale omvang van de groep die niet zoekt, niet beschikbaar is en ook niet staat geregistreerd bij het UWV, is de doorstroom relatief gezien echter niet zo groot. Zo gingen van de aanzienlijk kleinere groep onbenut arbeidspotentieel zonder werk gemiddeld 225 duizend mensen binnen een kwartaal aan het werk.