1. Inleiding
De krapte op de arbeidsmarkt in Nederland is in het afgelopen jaar tot ongekende hoogte gestegen. Stonden er in het eerste kwartaal van 2021 nog 56 vacatures tegenover elke 100 werklozen, een jaar later is dat opgelopen tot 133 per 100 (CBS 2022). Deze toegenomen krapte doet de vraag rijzen in hoeverre er binnen de Nederlandse bevolking nog arbeidspotentieel bestaat om te kunnen voorzien in het toegenomen tekort aan personeel.
Het werkloosheidscijfer dat het CBS publiceert op basis van richtlijnen van de International Labour Organization (ILO), omvat alle personen van 15 tot 75 jaar die in de afgelopen 4 weken naar werk hebben gezocht én aangeven binnen 2 weken aan de slag te kunnen (de zogenoemde werklozen). Dit cijfer omvat echter niet álle mensen zonder werk die recent naar werk hebben gezocht of die direct zouden kunnen beginnen. De eerste groep zijn mensen die wel recent hebben gezocht, maar niet direct kunnen starten. En de tweede groep zijn mensen die snel aan de slag zouden kunnen gaan, maar die niet recent op zoek waren. Deze twee groepen worden ook wel de semiwerklozen genoemd. Een derde groep die buiten beschouwing blijft van het werkloosheidscijfer, zijn deeltijdwerkers die meer uren willen werken en daarmee ook direct kunnen starten. Werklozen, semiwerklozen en onderbenutte deeltijders vormen samen het zogenoemde onbenut arbeidspotentieel 1) (zie 3.1).
De afbakening van het onbenut arbeidspotentieel door het CBS sluit aan bij internationale richtlijnen van Eurostat en ILO over aanvullende maatstaven voor werkloosheid.2) Zo wordt uitgegaan van de zoek- en beschikbaarsheidscriteria die ook worden gehanteerd bij het vaststellen van werkloosheid en zijn statistieken over het onbenut potentieel gebaseerd op dezelfde gegevensbron, namelijk de Labour Force Survey (in Nederland is dat de Enquête beroepsbevolking). Hierdoor zijn cijfers over werkloosheid en onbenut arbeidspotentieel internationaal goed vergelijkbaar, maar het betekent ook dat de focus vooral ligt op het actuele potentieel. De referentieperiode van het zoekcriterium betreft immers de afgelopen vier weken en de referentieperiode van het beschikbaarheidscriterium de komende twee weken.
Het (actuele) onbenut arbeidspotentieel geeft hierdoor geen totaalbeeld van alle personen die enige binding hebben met de arbeidsmarkt. Mensen die op dit moment niet op zoek zijn naar werk en niet direct beschikbaar zijn, hebben wellicht toch behoefte aan betaald werk. Ook kunnen omstandigheden en voorkeuren veranderen waardoor men zich alsnog gaat aanbieden op de arbeidsmarkt. Er is dus arbeidspotentieel dat in statistieken over het (actuele) onbenut arbeidspotentieel buiten beschouwing blijft en dat voor een deel ook niet bij het UWV is geregistreerd, voornamelijk omdat men geen recht heeft op een uitkering.
De hoofdvraag van dit artikel luidt: wat is de omvang en samenstelling van het arbeidspotentieel zonder werk in de Nederlandse bevolking? Het antwoord op deze vraag is van belang voor de discussie over de krapte op de arbeidsmarkt. Weliswaar zijn er momenteel minder werklozen dan vacatures, maar het totale (actuele) onbenut arbeidspotentieel is juist aanzienlijk groter. Daarnaast zijn er mensen die niet tot het onbenut arbeidspotentieel worden gerekend, maar wel binding hebben met de arbeidsmarkt.
Bij de beantwoording van de hoofdvraag van dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen niet-werkenden die op grond van de gangbare internationale afbakeningen tot het (actuele) onbenut arbeidspotentieel worden gerekend en niet-werkenden die niet aan deze afbakeningen voldoen. Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-werkenden die zich als werkzoekende hebben geregistreerd bij het UWV en niet-werkenden die dat niet hebben gedaan. Het artikel beperkt zich tot het arbeidspotentieel van niet-werkenden. Onderbenutte deeltijders blijven hier buiten beschouwing.
Deelvragen die aan de orde komen, betreffen de wens van niet-werkenden om al dan niet te werken, de redenen waarom men niet op zoek is naar werk of daarmee niet op korte termijn kan beginnen en de gezondheidsbelemmeringen die niet-werkenden ervaren. Ook wordt in beeld gebracht in hoeverre niet-werkenden die actueel niet op zoek of niet beschikbaar zijn, zich op een later moment toch aanbieden op de arbeidsmarkt. De uitkomsten in dit artikel hebben betrekking op het verslagjaar 2021.
2) Waarbij Eurostat (2022) de term ‘labour market slack’ hanteert en de ILO (2013) spreekt van ‘labour underutilization’. Semiwerklozen worden door Eurostat (2022) aangeduid met de term ‘potential additional labour force’ en door de ILO (2013) als ‘potential labour force’. Beide organisaties gebruiken ook wel de term ‘unmet demand / need for employment’.