Auteur: Tanja Traag, Jan Hoogenboezem

Zelfdoding in Nederland: een overzicht vanaf 1950

Over deze publicatie

In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het zelfdodingscijfer in de afgelopen decennia naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, regio en meest voorkomende pleegwijze. Ook wordt nagegaan hoe de Nederlandse cijfers zich verhouden tot die in andere Europese landen. Het belangrijkste doel van dit artikel is antwoord te geven op een aantal veelgestelde vragen rondom zelfdoding. Komt zelfdoding nu meer voor dan vroeger? Hoe hoog ligt het aantal zelfdodingen onder jongeren en neemt dat toe? Hoe komt het dat zelfdoding onder mannen meer voorkomt dan onder vrouwen? Waarom verschillen de zelfdodingscijfers regionaal? En in welke mate is het zelfdodingscijfer in 2020 afwijkend van eerdere jaren?

1. Inleiding

Sinds 2018 besloten jaarlijks tussen de 1800 en 1900 mensen een einde te maken aan hun leven. Dat komt neer op ongeveer 5 zelfdodingen per dag. De maatschappelijke betekenis van zelfdoding is enorm. Het betreft immers sterfgevallen die (mogelijk) vermijdbaar zijn en die soms al op jonge leeftijd plaatsvinden. Aan de sterfgevallen is bovendien meestal een periode van geestelijk lijden voorafgegaan. Voor de directe omgeving van het slachtoffer, zoals familie, vrienden, huisarts en hulpverleners en ook minder direct betrokkenen, zoals omstanders, kan een geval van zelfdoding een zware psychische belasting vormen.

Vanwege het enorme leed dat gepaard gaat met suïcide staat preventie al jaren hoog op de agenda. Met de Landelijke agenda suïcidepreventie 2021–2025 zet het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op het vroegtijdig signaleren van suïcidaliteit en het verder ontwikkelen van preventiebeleid binnen zowel de geestelijke gezondheidszorg (ggz), het onderwijs en het sociaaleconomische domein, zoals het UWV en de schuldhulpverlening. Ook is er expliciete aandacht voor suïcidepreventie bij de spoorvervoerders; niet alleen door concrete maatregelen zoals hekken en cameratoezicht, maar ook door een terughoudender berichtgeving rondom incidenten om kopieergedrag te voorkomen. De rol van kopieergedrag uit zich ook in concrete afspraken over de wijze van berichtgeving in de media alsmede series en films waarin suïcide een rol speelt. In toenemende mate wordt door de media verwezen naar de zelfmoordpreventielijn 113, wat wijst op een grotere bewustwording van de rol die de media in deze hebben.

Onderzoeksvragen en gebruikte gegevens

In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het zelfdodingscijfer in de afgelopen decennia naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, regio en meest voorkomende pleegwijze. Ook wordt nagegaan hoe de Nederlandse cijfers zich verhouden tot die in andere Europese landen. Het belangrijkste doel van dit artikel is antwoord te geven op een aantal veelgestelde vragen rondom zelfdoding. Komt zelfdoding nu meer voor dan vroeger? Hoe hoog ligt het aantal zelfdodingen onder jongeren en neemt dat toe? Hoe komt het dat zelfdoding onder mannen meer voorkomt dan onder vrouwen? Waarom verschillen de zelfdodingscijfers regionaal? En in welke mate is het zelfdodingscijfer in 2020 afwijkend van eerdere jaren?

Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van cijfers uit de doodsoorzakenstatistiek van 1950 tot en met 2020. Deze statistiek bevat informatie over overleden personen die in de Basis Registratie Personen (BRP) zijn opgenomen. Een overlijden wordt gezien als een suïcide als het slachtoffer zelf een handeling heeft verricht met als uitdrukkelijk doel zichzelf het leven te benemen. Deze informatie is afkomstig uit de doodsoorzaakverklaring van de arts (de behandelend arts, diens waarnemer of de gemeentelijk lijkschouwer), zelfdodingsformulieren van de politie en dossiers van de Officier van Justitie. Gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding en ook pogingen tot zelfdoding zijn niet in deze cijfers opgenomen.

In een deel van de figuren zijn de cijfers gestandaardiseerd. Dat is aangegeven bij de betreffende figuur. De cijfers uit het ene jaar worden dan omgerekend naar het standaardjaar op basis van leeftijd of geslacht. In dit artikel is de leeftijdsopbouw van de bevolking van 2020 als standaard gebruikt (tenzij anders aangegeven), zodat ieder jaar uit deze reeks het (virtuele) cijfer bevat alsof in het betreffende jaar de leeftijdsopbouw hetzelfde is als in 2020. Door te standaardiseren wordt rekening gehouden met verschillen in de leeftijdsopbouw van de bevolking in de tijd, zodat de cijfers beter vergelijkbaar zijn en een reële toe- of afname zichtbaar wordt. Om dezelfde reden is de figuren gebruikgemaakt van meerjaarsgemiddelden.

De cijfers over het 2020 zijn in dit artikel steeds apart getoond en niet in meerjaarsgemiddelden verwerkt. Dat heeft als voordeel dat we zo inzichtelijk kunnen maken of er mogelijk sprake is van een afwijkende trend. Tegelijkertijd kleven er ook nadelen aan. Doordat het, zeker uitgesplitst naar bijvoorbeeld leeftijd, soms om kleine aantallen gaat die in de tijd aanzienlijk kunnen fluctueren, moeten cijfers gebaseerd op één jaar met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Zelfdoding: mogelijke oorzaken

Op het individuele niveau is het veelal moeilijk de vinger te leggen op de directe oorzaak van een zelfdoding. Over het algemeen is sprake van een cumulatie van problemen op meerdere terreinen die uiteindelijk tot de wanhoopsdaad geleid hebben. Toch zijn er wel factoren aan te wijzen die een verklaring kunnen bieden voor ontwikkelingen in de tijd en verschillen tussen groepen mensen.
Een van de belangrijkste verklaringen voor zelfdoding is de aanwezigheid van een of meer psychische stoornis(sen). Arsenault-Lapierre et al. (2004) trokken de conclusie dat in 87,3 procent van alle gevallen van zelfdoding er sprake was van psychopathologie. Stemmingsstoornissen zoals depressies en bipolariteit, en aan middelen gebonden stoornissen bleken de twee meest voorkomende diagnoses die ten grondslag lagen aan zelfdoding. Bovendien bleek dat in een meerderheid van de onderzochte cases sprake was van meerdere stoornissen.

Naast psychische aandoeningen spelen life-events een belangrijke rol. Het verlies van de partner (door echtscheiding of verweduwing), relatieproblemen, economische stressfactoren (werkloosheid, financiële problemen), immigratie, genderidentiteit en seksueel misbruik op jonge leeftijd leiden tot een hogere kans op zelfdoding (Schrijvers, Bollen & Sabbe, 2012).

Naast verklaringen op het niveau van het individu zijn ook macro-verklaringen gegeven voor de toe- en afname van suïcides in de tijd. De Beer (2013) legde voor Nederland een relatie met economische crises, gemeten door het consumentenvertrouwen. Zowel de zware economische recessie van begin jaren 80, de milde recessie van 1991, de recessie van net na de eeuwwisseling en de kredietcrisis van 2008 gingen samen met een teruglopend consumentenvertrouwen en een (tijdelijk) verhoogd aantal suïcides. Studies van de relatie tussen toenemende werkloosheid en suïcide toonden voor landen binnen de Europese Unie, de Verenigde Staten en Azië een soortgelijk verband (Stuckler et al., 2009; Chang et al., 2013).

De socioloog Emile Dürkheim schreef in 1897 zijn beroemde werk Le Suicide: Étude de Sociologie. Kort gezegd kwam zijn visie erop neer dat de oorzaak van zelfdoding niet lag in mentale ziekten maar in een gebrek aan onderlinge binding. De saamhorigheid die religie, politiek, economie en gezin kunnen geven is wat mensen ervan weerhoudt zich van het leven te beroven. Het niet hebben of verliezen van deze bindingen leidde volgens Dürkheim tot wat hij anomie noemde, een gevoel van buitengeslotenheid en doelloosheid dat veroorzaakt wordt door een gebrek aan solidariteit en een collectief bewustzijn. Vanuit die denkwijze zou een afname van verbinding door bijvoorbeeld echtscheiding en het verlies van gezinsbanden dus kunnen leiden tot zelfdoding. Dürkheims theorie kan ook op macroniveau worden opgevat. Het bestaan van bindingen binnen de gemeenschap zou een factor kunnen zijn die beschermt tegen zelfdoding. Van Tubergen, Te Grotehuis & Ultee (2001) toetsten die hypothese voor Nederland door te kijken naar de relatie tussen de religiositeit van gemeenten en het aantal zelfdodingen onder haar bewoners. Hun onderzoek liet zien dat voor alle kerkelijke gezindten de kans op zelfmoord afneemt naarmate er meer kerkelijken wonen in een gemeente. Het betrof gegevens over Nederland halverwege de jaren 30 tot het begin van de jaren 70. Inmiddels is het deel van de bevolking dat behoort tot een denominatie fors afgenomen en is het bezoek aan religieuze diensten aanzienlijk teruggelopen. Toch gaat die secularisering niet evident hand in hand met een toename van het aantal zelfdodingen.

De uitbraak van de coronapandemie en de zorgen rondom het aantal zelfdodingen

De uitbraak van de coronapandemie heeft onder onderzoekers, beleidsmakers en binnen de maatschappij geleid tot extra zorgen over een mogelijke toename van het aantal zelfdodingen vanwege de enorme economische, sociale en psychologische impact van de pandemie. De economische crisis, de toenemende en blijvende onzekerheid en de sociale isolatie die samengaan met deze pandemie kunnen volgens meerdere onderzoekers voor reeds kwetsbare mensen tot een verhoogd risico op suïcide leiden. Sher (2020) wijst onder andere op mensen die al te kampen hadden met psychische problemen, personen die weinig veerkrachtig zijn en dus meer moeite hebben zich aan te passen aan de huidige veranderingen, mensen die geliefden hebben verloren aan COVID-19 en mensen die wonen in gebieden die bijzonder zwaar getroffen zijn door besmettingen. Angst, sociale isolatie en fysieke afstand hebben volgens Gunnell et al. (2020) op deze kwetsbare groepen mogelijk een nog sterker negatief effect, zoals het versterken van al aanwezige symptomen van hun stoornis en het ontwikkelen van nieuwe ziektebeelden zoals depressie, angststoornissen en posttraumatische stress. Reger, Stanley & Joiner (2020) wijzen bovendien op het feit dat de coronamaatregelen ook effect hebben op de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg, welzijnsinstellingen en religieuze diensten. Daarnaast wijzen onderzoekers ook op de mogelijke langetermijneffecten op het welzijn de zorgverleners, waaronder een mogelijk verhoogd suïciderisico (Gunnell et al., 2020; Sher, 2020).

2. Resultaten

2.1 Ontwikkeling van het aantal zelfdodingen in de tijd

Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag het aantal zelfdodingen per 100 duizend inwoners relatief hoog (zie Garssen & Hoogenboezem (2007) voor cijfers vanaf 1900). Dit daalde in de daaropvolgende jaren. Van 1950 tot de tweede helft van de jaren 60 lag het aantal gevallen van zelfdoding redelijk stabiel rond de 10 per 100 duizend inwoners. Daarna trad een aanzienlijke stijging op met een piek in 1984, toen het aantal suïcides lag op 15 per 100 duizend inwoners. Die periode werd gekenmerkt door een economische recessie met een hoge werkloosheid, een sterke stijging van het aantal faillissementen en een ingestorte woningmarkt (Den Bakker, 2008). Daarna daalde het aantal suïcides in een rap tempo tot het begin van de jaren 90. Een milde recessie (CBS, 2001) leidde toen kortdurend tot een stijgende werkloosheid en economische krimp, waarbij ook het zelfdodingscijfer een kortdurende toename liet zien. In 2008 nam het aantal zelfdodingen opnieuw toe. Die toename viel samen met de kredietcrisis. Deze economische crisis vertaalde zich in negatieve neveneffecten zoals een afname van het aantal huwelijken en geboorten, en in een toenemend aantal zelfdodingen. Sinds 2013 stabiliseerde het aantal zelfdodingen. In 2018 nam het aantal zelfdodingen af en ligt sindsdien stabiel op ongeveer 10,5 per 100 duizend inwoners. Voor de totale bevolking is er in 2020, ondanks de coronapandemie, geen sprake van een duidelijke toename van het aantal zelfdodingen.

2.1.1. Aantal zelfdodingen onder de totale bevolking**
 aantal zelfdodingen (per 100 duizend inwoners)
19509,3
19519,8
195210
195311,1
195410,5
19559,9
19569,8
195710,3
195810,6
195911,3
196010,3
196110,2
196210
19639,5
19649,8
196510,9
196610,5
19679,1
19689,2
196910,4
197011,5
197111,7
197211,4
197311,7
197412,4
197511,7
197612,4
197711,9
197812,3
197913,3
198012,7
198112,5
198213,4
198314,8
198415
198513,2
198613
198712,7
198812
198911,6
199010,9
199112
199211,6
199311,1
199411,2
199510,5
199610,9
199710,8
199810,4
199910,3
200010,1
20019,6
200210,3
20039,9
20049,7
200510
20069,8
20078,6
20089
20099,5
20109,9
201110,1
201210,7
201311,3
201411,1
201511,3
201611,4
201711,4
201810,8
201910,5
2020*10,5
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking in 2020
 

Ruim drie keer vaker zelfdodingen na echtscheiding

In zijn befaamde boek wees Emile Durkheim (1897) op de relatie tussen het huwelijk, echtscheidingen en de kans op zelfdoding. De huwelijkse staat is op zichzelf geen beschermende factor tegen zelfdodingsrisico’s. Dat zijn de door het huwelijk ontstane familiebanden wel. Het verhoogde risico op zelfdoding na een echtscheiding moet in diezelfde context gezien worden. De echtscheiding kan leiden tot het verminderen van die banden (anomie) en daarmee tot een groter risico op suïcide (zie Besnard, 2000 voor een overzicht van relevante studies).

2.1.2. Zelfdoding naar burgerlijke staat, personen van 20 jaar en ouder**
 Ongehuwd (per 100 000 inwoners)Gehuwd (per 100 000 inwoners)Verweduwd (per 100 000 inwoners)Gescheiden (per 100 000 inwoners)
1950-195411,211,130,031,7
1955-195912,111,632,226,3
1960-196413,810,529,835,7
1965-196917,310,628,531,6
1970-197421,312,827,451,0
1975-197925,811,927,352,1
1980-198428,313,128,947,9
1985-198926,111,024,042,3
1990-199423,69,321,837,0
1995-199921,18,118,433,8
2000-200418,67,616,030,5
2005-200916,77,013,727,6
2010-201417,68,315,826,1
2015-201917,18,118,227,3
2020*16,47,717,823,7
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking in 2020

Het echtscheidingscijfer liet tot het einde van de Tweede Wereldoorlog een betrekkelijk gelijkmatige stijging zien, maar kort daarna, in 1946, was voor het eerst een opmerkelijke ontwikkeling te zien. In dat jaar vonden opvallend veel huwelijken, maar ook opvallend veel scheidingen plaats. Deze piek was van korte duur. In de volgende jaren daalde het echtscheidingscijfer weer en handhaafde het zich tot eind jaren 60 min of meer op het vooroorlogse niveau (CBS, 2011). Tussen de jaren 50 en het einde van de jaren 60 scheidden 2 á 3 van elke duizend echtparen. Echtscheidingen waren alleen toegestaan in uitzonderlijke situaties, zoals bij overspel, een gevangenisstraf van vier jaar of meer en mishandeling. Onder meer onder invloed van versoepelde wetgeving rondom scheiden en de opkomst van de verzorgingsstaat (in 1965 werd de Algemene bijstandswet ingevoerd) kwam tegen het begin van de jaren 70 de echtscheidingsgolf op gang (De Graaf, 2005; CBS, 2011). Op het hoogtepunt, begin jaren 80, lag het aantal echtscheidingen op bijna 10 per duizend gehuwde stellen. Parallel aan de toename van het aantal echtscheidingen nam ook het aantal zelfdodingen onder gescheiden personen toe en later weer af. Gedurende de jaren 50 en 60 kwamen er onder gescheiden personen bijna drie keer zo veel suïcides voor als onder gehuwden. Eind jaren 70 lag dat aantal met 52,1 suïcides per 100 duizend gescheiden personen 4,4 keer hoger dan onder gehuwden. Sindsdien is het aantal zelfdodingen onder gescheiden personen aanzienlijk afgenomen tot 23,7 gevallen per 100 duizend in 2020. Maar dat is altijd nog ruim 3 keer hoger dan onder mensen die gehuwd zijn.

2.2 Meer dan twee keer zoveel zelfdodingen onder mannen

Tot de eerste helft van de jaren 80 nam de frequentie van het aantal zelfdodingen onder zowel mannen als vrouwen toe, maar het aantal zelfdodingen onder vrouwen lag lager dan onder mannen. Daarna nam het aantal zelfdodingen per 100 duizend inwoners onder vrouwen sneller af dan onder mannen en is het verschil in de zelfdodingscijfers van mannen en vrouwen groter geworden. In het meest recente jaar lag het aantal zelfdodingen onder vrouwen op 6,8 per 100 duizend vrouwen en 14,2 per 100 duizend mannen. Daarmee ligt het aantal zelfdodingen onder mannen meer dan twee keer zo hoog als onder vrouwen.

2.2.1. Zelfdodingen naar geslacht**
 Mannen (per 100 duizend inwoners)Vrouwen (per 100 duizend inwoners)
1950-195413,26,6
1955-195912,77,7
1960-196412,67,0
1965-196912,67,1
1970-197414,29,0
1975-197915,09,6
1980-198417,010,2
1985-198916,19,0
1990-199415,17,6
1995-199914,27,0
2000-200413,46,3
2005-200913,05,7
2010-201414,66,5
2015-201914,87,1
2020*14,26,8
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking in 2020

Er is veel onderzoek gedaan naar de vraag waarom het zelfdodingscijfer onder vrouwen zo veel lager ligt dan onder mannen, temeer omdat het zo tegenstrijdig lijkt te zijn met het feit dat depressies en depressieve klachten, risicofactoren voor zelfdoding, juist méér voor komen onder vrouwen dan onder mannen (Verweij & Houben-Van Herten, 2003). Deze genderparadox is nog altijd een veel bestudeerd fenomeen en fundamentele verschillen tussen mannen en vrouwen en hun manier van omgaan met problemen zijn nog steeds onderdeel van de verklaringen (zie voor een overzicht onder andere Murphy (1998), Möller-Leimkühler (2002), Schrijvers, Bollen & Sabbe (2012)). Zo komen psychopathologische aandoeningen zoals persoonlijkheidsstoornissen, ADHD, schizofrenie en middelengebruik vaker voor onder mannen dan onder vrouwen. Dergelijke stoornissen gaan vaker samen met externaliserend gedrag in de vorm van antisociaal gedrag, gedragsstoornissen en alcohol- en drugsmisbruik. Onder vrouwen komen depressieve stoornissen en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen vaker voor. Die gaan juist vaker samen met meer internaliserend gedrag, zoals angsten, depressie en psychosomatische klachten. Dat zou volgens Schrijvers, Bollen & Sabbe (2012) verklaren waarom er onder vrouwen meer suïcidale gedachten en pogingen (zie voor cijfers over suïcidepogingen https://www.igj.nl/zorgsectoren/geestelijke-gezondheidszorg/suicidemeldingen-en-suicidepreventie) tot suïcide plaats vinden, terwijl mannen juist vaker daadwerkelijk suïcide plegen. Murphy (1998) wijst in dit verband ook op het psychosociale verschil tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn veel meer geneigd hun problemen te bespreken met hun sociale netwerk en te zoeken naar oplossingen, terwijl mannen hun problemen, hoe groot ze ook worden, zo veel mogelijk verhullen voor anderen, ook voor hulpverleners.

Mannen kiezen vaker voor gewelddadige methoden

Niet alleen de prevalentie van zelfdoding verschilt tussen mannen en vrouwen, maar ook de methode van suïcide die mannen en vrouwen toepassen, verschilt. Uit diverse onderzoeken (Murphy, 1998; Möller-Leimkühler, 2002; Ellis et al., 2008; Callanan & Davis, 2012; Schrijvers, Bollen & Sabbe, 2012) blijkt dat vrouwen vaker kiezen voor ‘zachtere’ methoden dan mannen. Van alle suïcides onder mannen in 2020 vond de helft plaats door ophanging of verwurging. Onder vrouwen werd naast ophangen en verwurging (38 procent) opzettelijke vergiftiging met medicijnen, drugs en/of alcohol (27 procent) het meest toegepast. Voor zowel mannen als vrouwen nam het aandeel dat sterft door verdrinking af. Zelfdoding door ophanging/verwurging en door een overdosis medicijnen, drugs en/of alcohol nam toe. Opvallend is dat het aandeel zelfdodingen bij mannen door het springen voor een trein of metro sinds het begin van de jaren 80 nauwelijks is afgenomen, ondanks preventieve maatregelen. Bij vrouwen is in 2020 wel een afname zichtbaar.

Dat vrouwen kiezen voor zachtere methoden zou volgens Schrijvers, Bollen & Sabbe (2012) ook verklaren waarom onder vrouwen meer pogingen tot suïcide voorkomen dan onder mannen. Mannen kiezen voor meer dodelijke methoden met een hogere kans op overlijden, vrouwen kiezen vaker voor methoden die minder dodelijk zijn en die vaker leiden tot een poging tot suïcide.

2.2.2. Zelfdodingen naar pleegwijze
 Ophangen/verwurgen (%)Medicijnen/drugs/ alcohol (%)Voor trein of metro (%)Verdrinken (%)Springen van hoogte (%)Overige wijze van zelfdoding (%)Onbekende wijze van zelfdoding (%)
Mannen
1980-198442,912,610,811,57,514,70,0
2015-201951,913,410,74,96,911,80,2
2020*49,314,610,74,26,814,30,2
Vrouwen
1980-198427,422,510,519,711,88,00,1
2015-201934,930,510,87,19,07,10,5
2020*38,026,68,26,47,213,30,3
* Voorlopige cijfers
 

Zelfdoding onder gescheiden mannen twee keer vaker dan onder gescheiden vrouwen

Na het verlies van de partner, door echtscheiding of overlijden, komt zelfdoding vaker voor en dat geldt sterker voor mannen dan voor vrouwen. Onder verweduwde mannen ligt het zelfdodingscijfer ruim 3,7 keer hoger dan onder vrouwen. Scourfield & Evans (2015) zetten een aantal mogelijke sociologische verklaringen voor dit fenomeen op een rij. Zo wijzen zij op het verschil tussen mannen en vrouwen in hoe zij omgaan met gevoelens van verdriet, verlies en stress, waarbij vrouwen die gevoelens meer extern kanaliseren door actief hulp te zoeken bij hun rouwverwerking, bijvoorbeeld bij een hulpverlener of vrienden en familie. De impact van het verlies van de mannelijke eer door het stuklopen van de relatie en het verlies van controle op de relatie, het toenemende belang van de zorg voor de kinderen in het leven van mannen na een relatiebreuk en het verlies van een (deel van een) sociaal netwerk noemen zij als verklaringen.

2.2.3. Zelfdoding naar burgerlijke staat en geslacht, personen van 20 jaar en ouder**
 Mannen ongehuwd (per 100 duizend inwoners)Mannen gehuwd (per 100 duizend inwoners)Mannen verweduwd (per 100 duizend inwoners)Mannen gescheiden (per 100 duizend inwoners)Vrouwen ongehuwd (per 100 duizend inwoners)Vrouwen gehuwd (per 100 duizend inwoners)Vrouwen verweduwd (per 100 duizend inwoners)Vrouwen gescheiden (per 100 duizend inwoners)
1950-195418,114,654,557,46,37,115,515,8
1955-195919,314,057,037,26,89,018,220,0
1960-196421,013,160,057,88,37,615,523,8
1965-196924,113,359,555,212,07,614,818,8
1970-197427,315,553,279,616,29,817,335,1
1975-197931,514,161,770,720,39,416,439,2
1980-198436,316,265,866,618,99,719,035,3
1985-198933,613,861,959,417,57,914,829,6
1990-199431,012,454,452,714,65,914,525,0
1995-199927,210,849,747,413,15,211,424,0
2000-200425,010,041,943,810,55,110,120,5
2005-200922,79,537,440,59,34,38,017,8
2010-201423,711,638,738,610,15,09,716,6
2015-201922,611,241,138,810,45,011,418,6
2020*21,710,540,234,210,14,810,815,6
* Voorlopige cijfers * Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de mannelijke en vrouwelijke bevolking in 2020

De afgelopen jaren zijn de sociale netwerken, met name de banden tussen ouders en kinderen verbeterd. Bleven vroeger vrijwel automatisch na een scheiding de kinderen bij de moeder wonen, in recentere jaren is co-ouderschap steeds gebruikelijker geworden (Poortman & Van Gaalen, 2017). Maatregelen om contact tussen ouders en kinderen na een echtscheiding te bevorderen, zoals het verplichte ouderschapsplan, zouden ertoe moeten leiden dat de band tussen ouders en kinderen behouden blijft. Dat zou er mogelijk toe geleid kunnen hebben dat de familiebanden na een scheiding beter intact blijven. Wel blijkt dat met name het contact tussen kinderen en hun vader te lijden heeft onder een echtscheiding. Van de generatie geboren tussen 1971 en 1991 zag een op de vijf kinderen hun vader na de scheiding niet meer. Het aandeel kinderen dat het contact met de moeder verloor was een op de twintig (Kalmijn et al., 2018). Een echtscheiding kan, en had zeker ten tijde van de echtscheidingsgolf een substantieel negatief effect op de band tussen ouders en kinderen, met name voor mannen.

Het aantal zelfdodingen onder gescheiden mannen was in de laatste twintig jaar 39,9 per 100 duizend van de gemiddelde mannelijke bevolking van 20 jaar en ouder. Dit is 2,2 keer hoger dan onder gescheiden vrouwen (18,0). Van dit aantal vindt 10,5 procent plaats binnen het eerste jaar na de scheiding. Bij vrouwen is dit 7,2 procent. Van het totaal aantal zelfdodingen onder gescheiden mannen vindt een derde plaats binnen vijf jaar na scheiding. Bij vrouwen ligt dit aandeel iets lager met een kwart van alle zelfdodingen onder gescheiden vrouwen.

2.2.4. Aandeel zelfdodingen na echtscheiding, naar aantal jaren sinds wijziging burgerlijke staat, 2000/2020*
 Minder dan 1 jaar (%)1 tot 3 jaar (%)3 tot 5 jaar (%)5 tot 10 jaar (%)10 jaar of langer (%)
Mannen10,513,09,919,347,3
Vrouwen7,210,47,817,357,2
* Cijfers over 2020 zijn voorlopig
 

2.3 Hoogste aantal zelfdodingen onder 60-plussers

Sinds de jaren 50 ligt het aantal zelfdodingen het hoogst onder 80-plussers en 60- tot 80-jarigen. Na de piek begin jaren 80 is vooral onder deze groepen het aantal zelfdodingen sterk gedaald. Kerkhof et al. (2004) suggereren dat dit deels komt door de verbeterde leefomstandigheden van ouderen. Zij hebben een betere gezondheid, meer kapitaalkracht, meer mobiliteit, meer mogelijkheden tot communicatie met familieleden en vrienden en zijn maatschappelijk actiever. Daarnaast wijzen zij op de verbeterde geestelijke gezondheidszorg voor ouderen door vroegtijdiger onderkenning van depressie, betere medicamenteuze ondersteuning zoals antidepressiva, en psychotherapie.

2.3.1. Aantal zelfdodingen naar leeftijd
 10 tot 20 jaar (per 100 000 inwoners)20 tot 40 jaar (per 100 000 inwoners)40 tot 60 jaar (per 100 000 inwoners)60 tot 80 jaar (per 100 000 inwoners)80 jaar of ouder (per 100 000 inwoners)
1950-19540,93,910,720,427,6
1955-19590,83,910,921,827,8
1960-19641,04,711,018,926,7
1965-19691,25,211,517,627,7
1970-19741,87,214,419,826,5
1975-19791,69,515,619,322,6
1980-19841,711,216,421,427,4
1985-19892,011,514,918,422,1
1990-19942,211,413,715,221,6
1995-19992,611,213,313,119,3
2000-20042,19,614,211,816,3
2005-20092,38,814,110,913,2
2010-20142,69,416,912,212,9
2015-20192,910,016,114,114,5
2020*3,110,114,913,315,2
* Voorlopige cijfers

Onder 40- tot 60-jarigen is het aantal gevallen van suïcide na het begin van de jaren 80 eveneens gedaald, maar minder hard dan onder de oudere leeftijdsgroepen. Sinds het midden van de jaren 90 tot 2015 nam onder deze groep het aantal gevallen van zelfdoding weer toe tot het peil van de jaren 1980–1984, waarna in de laatste jaren in deze leeftijdsgroep weer een daling zichtbaar is. Daarmee is het aantal zelfdodingen per 100 duizend inwoners onder de 40- tot 60-jarigen en de 80-plussers het hoogst van alle leeftijdsgroepen. Het aantal zelfdodingen onder 20- tot 40-jarigen lag in de jaren 80 tot het midden van de jaren 90 op hetzelfde niveau. Na een afname in de periode 2005–2009 nam het aantal zelfdodingen in deze leeftijdsgroep recent licht toe.
Voor de meeste leeftijdsgroepen wijkt het zelfdodingscijfer in 2020 niet af van de cijfers uit voorafgaande jaren. Alleen onder 60- tot 80-jarigen is het aantal zelfdodingen in 2020 afgenomen na een licht toenemende trend sinds de jaren 2005–2009.

Zelfdoding belangrijkste doodsoorzaak onder jongeren

Onder kinderen jonger dan 10 jaar komt zelfdoding maar sporadisch voor. Zelfdoding komt het meest voor onder jongeren van 15 tot 20 jaar, in mindere mate onder kinderen van 10 tot 15 jaar. Toch is het aantal zelfdodingen onder deze jonge groep de afgelopen decennia wel fors toegenomen. In 1950 ging het om 0,9 gevallen per 100 duizend jongeren van 10 tot 20 jaar, in 2020 en dit aantal toegenomen tot 3,1 per 100 duizend.
Onder jongeren van 15 tot 20 jaar is zelfdoding tegenwoordig de meest voorkomende doodsoorzaak, gevolgd door verkeersongevallen en kanker. Van alle jongeren die komen te overlijden is het aandeel zelfdoding sinds de jaren 50 toegenomen. Begin jaren 50 was 1,6 procent van de sterfgevallen onder jongeren het gevolg van zelfdoding, de laatste jaren is dat ongeveer 20 procent. Dat heeft deels te maken met het toenemende aantal zelfdodingen maar ook met de afnemende sterftekansen onder jongeren als gevolg van infectieziekten (in de jaren 50 was tuberculose bijvoorbeeld nog een belangrijke doodsoorzaak onder jongeren) en een afname van het aandeel jongeren dat om het leven komt bij verkeersongevallen. Mede hierdoor neemt het aantal sterfgevallen onder jongeren af en neemt het relatieve aandeel jongeren dat sterft door zelfdoding toe. In 2020 is dat aandeel verder toegenomen. Dat is niet het gevolg van een toename van het aantal zelfdodingen onder jongeren, maar vooral van een lager aantal verkeersslachtoffers (CBS, 2021).

2.3.2. Aandeel zelfdodingen onder alle overleden jongeren van 10-20 jaar
  (%)
1950-19541,6
1955-19591,6
1960-19642,4
1965-19692,4
1970-19743,3
1975-19793,6
1980-19844,7
1985-19896,3
1990-19947,5
1995-19999,9
2000-20048,7
2005-200913,0
2010-201416,9
2015-201920,7
2020*22
* Voorlopige cijfers

Grootste daling zelfdodingen onder oudere mannen

Vergeleken met de eerste helft van de jaren 80 is het relatieve aantal zelfdodingen onder vrouwen in vrijwel alle leeftijdsgroepen afgenomen. Alleen onder de vrouwen jonger dan 20 jaar ligt het aantal zelfdodingen in recente jaren iets hoger dan in het begin van de jaren 80. Met name onder vrouwen van 60 jaar en ouder is het aantal zelfdodingen fors afgenomen. In 2020 is het zelfdodingscijfer voor vrouwen jonger dan 40 vergelijkbaar met het cijfer voor de periode 2015–2019. Onder vrouwen van 40 tot 80 jaar lag het aantal zelfdodingen in 2020 wat lager en onder vrouwen van 80 jaar en ouder wat hoger. Of er daarmee sprake is van een afwijkende trend is op basis van deze cijfers nog niet te zeggen.
De zelfdodingscijfers onder mannen per leeftijdsgroep laten een ander beeld zien. Ten eerste geldt voor iedere leeftijdsgroep dat het aantal zelfdodingen onder mannen hoger ligt dan onder vrouwen. Onder 80-plussers is dat verschil het grootst. Ten tweede blijkt dat sinds de eerste helft van de jaren 80 vooral het aantal zelfdodingen onder 60-plussers is afgenomen. Onder mannen jonger dan 60 jaar is het aantal zelfdodingen even hoog als destijds. Het aantal zelfdodingen onder mannen lag in 2020 voor elke leeftijdsgroep op of net iets onder het aantal zelfdodingen in de vijf jaar daarvoor.

2.3.3. Zelfdodingen naar geslacht en leeftijdsgroep
 Mannen 1980-1984 (per 100 duizend inwoners)Mannen 2015-2019 (per 100 duizend inwoners)Mannen 2020* (per 100 duizend inwoners)Vrouwen 1980-1984 (per 100 duizend inwoners)Vrouwen 2015-2019 (per 100 duizend inwoners)Vrouwen 2020* (per 100 duizend inwoners)
10-19 jaar2,33,53,41,12,32,8
20-39 jaar14,413,713,68,06,26,5
40-59 jaar19,322,020,613,410,29,1
60-79 jaar27,518,618,016,69,78,7
80 jaar en ouder50,025,523,715,47,89,8
* Voorlopige cijfers

Een van de verklaringen voor het verschil in ontwikkeling van het aantal zelfdodingen van mannen en vrouwen op hogere leeftijd is het feit dat de meeste mannen vanaf hun 65met pensioen gaan. Ze missen daardoor enerzijds een belangrijke bron van interpersoonlijk contact, anderzijds verliezen ze hun rol als primaire hoofdkostwinner. Omdat vrouwen veelal werk en taken in huis en het gezin combineren is voor vrouwen de impact van pensionering volgens Murphy (1998) veel minder groot.

2.4 Relatief veel zelfdodingen in het noorden

Om verschillen tussen regio’s goed te kunnen beoordelen, zijn de zelfdodingscijfers per provincie gestandaardiseerd naar een onderling vergelijkbare leeftijdsopbouw. In de periode 1996–2000 lag in Groningen, Noord-Holland, Drenthe en Zeeland het aantal zelfdodingen boven het landelijk gemiddelde. In Flevoland lag het aantal zelfdodingen juist fors onder het gemiddelde. In de periode 2015–2019 is het aantal zelfdodingen in Friesland, Noord-Brabant, Zeeland en Gelderland toegenomen. In Noord-Holland en ook Utrecht en Zuid-Holland daalde het aantal zelfdodingen.
De regionale verschillen lijken redelijk constant te zijn in de tijd, hoewel dat niet voor alle provincies geldt. Provincies als Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland kennen relatief weinig zelfdodingen, terwijl Groningen en Drenthe al sinds de tweede helft van de jaren 90 een hoog zelfdodingscijfer laten zien. Dat beeld veranderde in 2020 niet. In Limburg en Overijssel lag het zelfdodingscijfer relatief laag ten opzichte van het Nederlands gemiddelde, maar nam in 2020 iets toe. Of gesproken kan worden van een daadwerkelijke trend is op basis van alleen deze reeksen niet te zeggen doordat jaarcijfers per provincie behoorlijk kunnen fluctueren.

2.4.1 Zelfdodingen naar provincie *
 1996-2000 (aantal per 100 duizend inwoners)2015-2019 (aantal per 100 duizend inwoners)2020* (aantal per 100 duizend inwoners)
Nederland10,710,910,5
Groningen12,512,513,4
Noord-Holland1210,79,5
Drenthe11,811,711,3
Zeeland11,212,59,6
Limburg10,610,711,2
Noord-Brabant10,612,412,1
Utrecht10,49,89,4
Overijssel10,410,310,9
Gelderland10,311,411
Zuid-Holland109,69,4
Fryslân1012,311,5
Flevoland9,29,29,4
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking in 2020

Meer zelfdodingen in landelijke gebieden dan in de stad

De mate van stedelijkheid speelt een rol in de spreiding van het aantal zelfdodingen over Nederland. In weinig stedelijk gebieden zoals Zuidwest-Drenthe en Zeeuws-Vlaanderen, Overig Zeeland (Walcheren, Zuid-Beveland, Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint-Philipsland) en Oost-Groningen is het zelfdodingscijfer ruim hoger dan het landelijk gemiddelde. In sterk stedelijke regio’s zoals Groot-Amsterdam, Groot-Rijnmond, Utrecht en de Agglomeratie ’s-Gravenhage ligt het aantal zelfdodingen grofweg rond het landelijk gemiddelde. Regio’s waar het aantal zelfdodingen ver onder het gemiddelde liggen zijn Zaanstreek, Oost- en Zuidoost-Zuid-Holland en Flevoland.
Recente, internationale literatuur over regionale verschillen wijst op de risicofactoren die sterker aanwezig zijn in plattelandsgebieden: hogere werkloosheid, sociale isolatie, meer middelenmisbruik en tegelijkertijd een groter stigma op geestelijke problemen waardoor de stap naar de op geestelijke gezondheidszorg en suïcidepreventie in rurale gebieden groter is (Hirsch, 2006; Kanamori et al., 2020).

2.4.2. Aantal zelfdodingen per 100 duizend inwoners naar corop-gebied, 2015-2019*
 Zelfdodingen ( per 100 duizend inwoners)
Oost-Groningen13,0
Delfzijlenomgeving10,0
OverigGroningen12,5
Noord-Friesland13,1
Zuidwest-Friesland11,6
Zuidoost-Friesland11,8
Noord-Drenthe12,4
Zuidoost-Drenthe10,1
Zuidwest-Drenthe13,8
Noord-Overijssel9,5
Zuidwest-Overijssel13,6
Twente9,9
Veluwe10,1
Achterhoek11,9
Arnhem/Nijmegen12,7
Zuidwest-Gelderland10,8
Utrecht9,7
KopvanNoord-Holland10,9
Alkmaarenomgeving11,5
IJmond10,2
AgglomeratieHaarlem10,7
Zaanstreek9,0
Groot-Amsterdam10,4
HetGooienVechtstreek11,9
AgglomeratieLeidenenBollenstreek9,8
Agglomeratie's-Gravenhage10,2
DelftenWestland10,4
Oost-Zuid-Holland9,2
Groot-Rijnmond9,4
Zuidoost-Zuid-Holland8,2
Zeeuwsch-Vlaanderen13,8
OverigZeeland12,5
West-Noord-Brabant13,0
Midden-Noord-Brabant12,9
Noordoost-Noord-Brabant11,9
Zuidoost-Noord-Brabant12,5
Noord-Limburg10,0
Midden-Limburg11,0
Zuid-Limburg11,7
Flevoland9,0
* Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking in 2020

Meer zelfdodingen onder agrariërs?

Een van de factoren die samen zou kunnen hangen met een voor het hogere aantal zelfdodingen in plattelandsgebieden is een hoger aantal zelfdodingen onder agrariërs. In 2018 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na geuite zorgen hierover, een aantal maatregelen geopperd, waaronder een meldpunt voor boeren in crisis en registratie van zelfdoding naar beroepsgroep. Stichting 113 publiceerde in 2019 het aantal suïcides per werksector over de periode 2013–2016 (Gilissen & Berkelmans, 2019). Uit die analyses bleken voor de agrarische sector zowel absoluut als relatief geen opvallende aantallen, maar wel een toename. Hun conclusie is dat de meeste suïcides voorkomen bij uitzendkrachten, mensen die werken bij instellingen of diensten die zich bezighouden met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening of de Wet inschakeling werkzoekenden en bij mensen die werken bij de taxi- en ambulancevervoer.

De positie van Nederland in Europa

Vergeleken met andere landen in Europa neemt Nederland een middenpositie in. Met name in Oost-Europese landen als Rusland, Litouwen, Kazachstan en Oekraïne ligt het aantal zelfdodingen hoog. In West-Europa is vooral het hoge aantal zelfdodingen in België, Finland en Zweden opvallend. Daar staat tegenover dat in Zuid-Europese landen zoals Turkije, Armenië, Cyprus en Griekenland het aantal zelfdodingen per 100 duizend inwoners aanzienlijk lager ligt dan in Nederland.
Verschillen in het voorkomen van suïcide tussen landen worden toegeschreven aan demografische en sociaaleconomische verschillen, verschillen in genetische aanleg, culturele en religieuze verschillen. Daarnaast lijken ook stigmatisering, schaamte en een negatieve houding ten aanzien van het zoeken naar hulp bij psychische problemen een rol te spelen (Schomerus et al., 2014; Reynders, Kerkhof, Molenberghs & Van Audenhove, 2014). Een belangrijke beperking bij het interpreteren van de verschillen tussen landen is het verschil in registratie (Tøllefsen, Hem & Ekeberg, 2012).

2.4.3. Zelfdodingen in Europa, 2019*
Land2019 (per 100 duizend inwoners)
Rusland21,6
Litouwen20,2
Kazachstan18,1
Oekraïne17,7
Wit-Rusland16,5
Montenegro16,2
Letland16,1
Slovenië14
België13,9
Finland13,4
Zweden12,4
Moldavië12,2
Estland12
Hongarije11,8
IJsland11,2
Kroatië 11
Oostenrijk10,4
Noorwegen9,9
Zwitserland9,8
Frankrijk9,7
Tsjechië9,5
Nederland9,3
Polen9,3
Slowakije9,3
Ierland8,9
Luxemburg8,6
Bosnië en Herzegovina8,3
Duitsland8,3
Servië7,9
Georgië7,7
Denemarken7,6
Roemenië7,3
Noord-Macedonië7,2
Portugal7,2
Verenigd Koninkrijk6,9
Bulgarije6,5
Malta5,3
Spanje5,3
Italië 4,3
Azerbeidzjan4
Albanië3,7
Griekenland3,6
Cyprus3,2
Armenië2,7
Turkije2,3
Andorra **
Liechtenstein **
Monaco **
San Marino **
Vaticaanstad **
Bron: CBS, World Health Organization
* Gestandaardiseerd naar leeftijdsopbouw van de bevolking ** Data niet beschikbaar
 

Zelfdoding en corona

Er zijn wereldwijd nog niet veel cijfers beschikbaar over het aantal zelfdodingen sinds de uitbraak van het coronavirus. Voor de Verenigde Staten nam het aantal zelfdodingen ten opzichte van 2019 af (Ahmad & Anderson, 2021). Zeer voorlopige cijfers over het Verenigd Koninkrijk lieten geen toename zien van het aantal zelfdodingen tussen januari-maart 2020 en april-oktober 2020 (Appleby et al, 2021). Dat geldt ook voor het aantal zelfdodingen in Noorwegen in de eerste drie maanden na de corona-uitbraak (Qin & Mehlum, 2021). Een Japanse studie toonde daarentegen juist een toename van het aantal zelfdodingen gedurende de pandemie (Kurita, Sugawara, Sugishita & Ohkusa, 2021).

3. Conclusie

De beslissing tot zelfdoding is zelden te wijten aan één duidelijke oorzaak. Ieder individu heeft zijn of haar eigen specifieke persoonlijke situatie, zowel in de context van de persoon zelf als van de sociale omgeving, plaats en tijd. Daarom is het bijzonder moeilijk met kille statistieken recht te doen aan het persoonlijke leed dat achter iedere zelfdoding schuil gaat. Toch zijn er wel een aantal factoren die iets kunnen zeggen over ontwikkelingen in de tijd (waarom zijn er in sommige perioden bijvoorbeeld meer zelfdodingen) en over verschillen tussen groepen zoals bijvoorbeeld het feit dat zelfdodingen onder mannen zoveel meer voorkomen.

In dit artikel is vooral geprobeerd antwoord te geven op een aantal veelgestelde vragen rondom zelfdoding. Bijvoorbeeld of het tegenwoordig meer voorkomt dan in de jaren 50 of 60. De zelfdodingscijfers stijgen inderdaad vanaf de jaren 50, ook wanneer rekening wordt gehouden met de omvang en opbouw van de bevolking. Fluctuaties in de zelfdodingscijfers volgen voor een deel het economische klimaat. De recessie van de jaren 80 ging samen met een forse toename van het aantal zelfdodingen. Vergeleken met die periode ligt het aantal zelfdodingen in de meest recente jaren weer lager. Daarnaast lijkt ook het steeds verder oplopende aantal echtscheidingen van invloed te zijn geweest. Na de echtscheidingspiek van de jaren zeventig nam het aantal suïcides dat gepaard ging met echtscheidingen af.

Het aantal jongeren dat uit het leven stapt is sinds de jaren 50 toegenomen van 0,9 per 100 duizend inwoners naar 3,1 gevallen per 100 duizend inwoners (2020). Tegenwoordig is een op de vijf sterfgevallen onder jongeren te wijten aan zelfdoding. Vergeleken met de oudere leeftijdsgroepen komt zelfdoding onder jongeren overigens veel minder voor. In het begin van de jaren 50 lag het aantal zelfdodingen onder 80-plussers op ruim 27 per 100 duizend inwoners en onder 60- tot 80-jarigen op ongeveer 20 per 100 duizend. Tegenwoordig liggen die aantallen wel een stuk lager, respectievelijk 13,3 per 100 duizend 60- tot 80-jarigen en 15,2 per 100 duizend 80-plussers. Mogelijk speelt de verbetering van de zorg voor ouderen en hun verbeterde leefomstandigheden daarin een rol. Vooral deze ontwikkeling heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de algehele afname van het aantal zelfdodingen. Tegelijkertijd is het nog wel zo dat ouderen de belangrijke risicogroep vormen wanneer het gaat om zelfdoding. Onder 60-plussers, maar ook onder 40- tot 60-jarigen ligt het suïcidecijfer aanzienlijk hoger dan onder jongeren.

Met name oudere mannen lopen een sterk verhoogd risico op zelfdoding, vanwege hun relatief hogere risico op zelfdoding na het verliezen van hun partner, hetzij door scheiding hetzij door verweduwing. Maar ook los van de levensfase hebben mannen een groter risico op zelfdoding. Een van de factoren die hierin een rol speelt is het feit dat mannen vaker kiezen voor gewelddadigere methoden voor suïcide. Onder vrouwen ligt het aantal pogingen tot zelfdoding juist hoger maar mogelijk speelt hun keuze voor minder zekere methoden, zoals overdoses, een rol. In het algemeen is het zo dat vrouwen eerder open lijken te staan voor hulpverlening, waardoor zij minder geneigd zijn om over te gaan op destructief gedrag, zoals zelfdoding.

Binnen Nederland zijn er regionale verschillen in het zelfdodingscijfer. Die worden maar zeer beperkt verklaard door verschillen in de opbouw van de bevolking. In landelijke gebieden zoals Zeeuws-Vlaanderen en het zuidwesten van Drenthe zijn de zelfdodingscijfers het hoogst. In sterk stedelijke gebieden ligt het zelfdodingscijfer juist rond het gemiddelde.

Binnen Europa neemt Nederland een middenpositie in als het gaat om het aantal suïcides. In Zuid-Europese landen komt zelfdoding relatief weinig voor, in Oost-Europese landen ligt dit cijfer aanzienlijk hoger. Deels zijn die verschillen cultureel bepaald. Het stigma op psychische problemen en het zoeken naar hulp daarbij lijken een belangrijke rol te spelen. Tegelijkertijd is ook de registratie van zelfdoding in de statistieken nog niet overal even adequaat, zodat het trekken van conclusies niet eenvoudig is.

De cijfers over 2020 hebben geen toename van het aantal zelfdodingen laten zien. Dat is in lijn met de eerste bevindingen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Tegelijkertijd lieten de eerste cijfers voor Japan juist wel een toename zien.

Heeft de uitbraak van de coronapandemie dan toch niet geleid tot die perfect storm die Reger, Stanley & Joiner (2020) voorspelden? Dat is op basis van deze analyses nog niet te zeggen. Ten eerste is in dit artikel uitsluitend gekeken naar verschillen in de zelfdodingscijfers tussen mannen en vrouwen en tussen leeftijdsgroepen. Mogelijk blijven daarmee een aantal groepen buiten beeld bij wie wel veranderingen zijn opgetreden. In alle publicaties over de voorspelde relatie tussen de coronapandemie en zelfdoding werd gewezen op de additionele risico’s voor reeds kwetsbare groepen, zoals mensen die al kampten met een al dan niet gediagnosticeerde ggz-problematiek, mensen die persoonlijk getroffen werden door corona door het overlijden van vrienden of familie, of op een andere manier van heel nabij de gevolgen van de pandemie meemaakten. Volgens recent onderzoek in de Verenigde Staten zijn er aanwijzingen dat niet alleen het coronavirus zelf maar ook een hogere suïcidaliteit meer voorkwam bij mensen met een migratieachtergrond (Rabin, 2021). Dat de kans te overlijden aan COVID-19 voor mensen met een migratieachtergrond in Nederland eveneens hoger lag, is inmiddels bevestigd (De Visser, Kunst, Stoeldraijer en Harmsen, 2021). Of de coronapandemie voor deze groep ook heeft geleid tot een hoger zelfdodingscijfer is niet onderzocht.

Ten tweede is de coronapandemie en de nasleep daarvan nog niet ten einde. De economie ontwikkelt zich continu. Er is de afgelopen maanden herstel zichtbaar (CBS, 2021e) maar met name branches met veel sociale contacten zijn hard geraakt en het is de vraag wat de impact is voor de mensen die daarin werkzaam zijn (CBS, 2021f). Ook is onduidelijk wat de invloed gaat zijn van uitgestelde zorg, bijvoorbeeld in de ggz. Wat is de langetermijnimpact van alle beperkingen op met name diegenen die al geestelijk kwetsbaar waren? En hoe groot is de veerkracht van de medewerkers in de zorg? Al deze vragen zullen in de komende jaren pas een antwoord krijgen.

Referenties

Ahmad, F.B., & Anderson, R.N. (2021). The leading causes of death in the US for 2020. In: JAMA. 2021;325(18):1829–1830. https://jamanetwork.com/journals/jama/fullarticle/2778234

Appleby, L., Richards, N., Ibrahim, S., Turnbull, P., Rodway, C., & Kapur, N. (2021). Suicide in England in the COVID-19 pandemic: Early observational data from real time surveillance. In: The Lancet Regional Health - Europe 4 (2021). https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S2666776221000879?via%3Dihub

Arsenault-Lapierre, G., Kim, C. & Turecki, G. (2004). Psychiatric diagnoses in 3275 suicides: a meta-analysis. BMC Psychiatry 4, 37. https://bmcpsychiatry.biomedcentral.com/track/pdf/10.1186/1471-244X-4-37.pdf

Besnard P. (2000). Marriage and suicide: testing the Durkheimian theory of martial regulation a century later. In: Pickering, W. et al., eds. Durkheim’s suicide: a century of research and debate. London, Routledge.

Callanan, V. & Davis, M. (2012). Gender Differences in Suicide Methods. In: Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 47, 857–869. https://link.springer.com/article/10.1007%252Fs00127-011-0393-5

Centraal Bureau voor de Statistiek (2001, 8 oktober). De economische teruggang begin jaren negentig. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2001/41/de-economische-teruggang-begin-jaren-negentig

Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Echtscheidingen in eeuw vertienvoudigd. In: Bevolkingstrends 59(1), 11–12. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2011/13/echtscheidingen-in-eeuw-vertienvoudigd.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2020). Religie in Nederland. Statistische Trends, 18 december 2020. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2020/religie-in-nederland

Centraal Bureau voor de Statistiek (2021, 21 april 2021). Maatwerk Zelfdodingen, 2020. https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/16/zelfdodingen-2020-

Chang, S.S., Stuckler, D., Yip, P., & Gunnell, D. (2013). Impact of 2008 global economic crisis on suicide: time trend study in 54 countries. In: British Medical Journal, 347: f5239. https://www.bmj.com/content/bmj/347/bmj.f5239.full.pdf

De Beer, J. (2013). Crisis leidt tot meer zelfdodingen. Demos, 29, 7. https://publ.nidi.nl/demos/2013/demos-29-05-debeer.pdf.

De Graaf, A. (2005). Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten. In: Bevolkingstrends, 53 (4), 39-46. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2006/01/scheiden-motieven-verhuisgedrag-en-aard-van-de-contacten

Den Bakker, G. (2009). Economische crises jaren dertig en tachtig vergeleken. In: De Nederlandse economie 2008, Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2009/37/economische-crises-jaren-dertig-en-tachtig-vergeleken

De Visser, M. , Kunst, A., Stoeldraijer., L., & Harmsen C. (2021). Sociaal-demografische verschillen in COVID-19-sterfte tijdens de eerste golf van de corona-epidemie. Statistische Trends, 23 maart 2021. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/sociaal-demografische-verschillen-in-covid-19-sterfte-tijdens-de-eerste-golf-van-de-corona-epidemie

Durkheim E. (1897). Le Suicide: Étude de Sociologie. Presses Universitaires de France, Paris.

Ellis, L., Hershberger, S., Field, E., Wersinger, S., Pellis, S., Geary, D., Palmer, C. Hoyenga, K. Hetsroni, A., & Karadi, K. (2008). Sex differences: summarizing more than a century of scientific research. New York: Taylor & Francis.

Garssen, J. & Hoogenboezem, J. (2007). Zelfdoding in Nederland: een statistisch overzicht. In: Bevolkingstrends, 2007(4), 72–83. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2008/02/zelfdoding-in-nederland-een-statistisch-overzicht

Gilissen, R. & Berkelmans, G. (2019). Suicide per werksector. Stichting 113, Amsterdam. https://www.113.nl/suicide-werksector

Gunnell D. et al. (2020). Suicide risk and prevention during the COVID-19 pandemic. Lancet Psychiatry. 2020. https://www.thelancet.com/journals/lanpsy/article/PIIS2215-0366(20)30171-1/fulltext

Hirsch, J.K. (2006). A Review of the Literature on Rural Suicide Risk and Protective Factors, Incidence, and Prevention. In: Crisis 2006, Vol. 27(4), 189–199. https://www.researchgate.net/profile/Jameson-Hirsch/publication/6581443_A_review_of_the_literature_on_rural_suicide_-_Risk_and_protective_factors_incidence_and_prevention/links/0912f50881cbf500b7000000/A-review-of-the-literature-on-rural-suicide-Risk-and-protective-factors-incidence-and-prevention.pdf

Kalmijn, M., Ivanova, K., Van Gaalen, R., De Leeuw, S.G., Van Houdt, K., Van Spijker, F., & Hornstra, M. (2018). A multi-actor study of adult children and their parents in complex families: Design and content of the OKiN survey. In: European Sociological Review, 34 (4), 452–470. https://matthijskalmijn.nl/onewebmedia/Kalmijn%20-%20ESR%20-%20OKiN%20data%20paper.pdf

Kanamori, M., Kondo, N., Juarez, S., Dunlavy, A. & Cederstrom, A. (2020). Rural life and suicide: Does the effect of the community context vary by country of birth? A Swedish registry-based multilevel cohort study. In: Social Science & Medicine 253 (2020). https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0277953620301775

Kurita, J., Sugawara, T., Sugishita, Y., Ohkusa, Y. (2021). Excess Mortality in Suicide caused by COVID-19 in Japan (preprint). https://www.medrxiv.org/content/10.1101/2021.02.13.21251670v1

Kerkhof, A.J.F.M., Arensman, E., Neeleman, J., De Wilde, E.J. (2004). Suïcide en suïcidepreventie in Nederland: achtergronddocument bij het Nationaal Actieplan Suïcidepreventie. Amsterdam: Ivonne van de Ven Stichting/Depressiestichting. https://www.researchgate.net/profile/Erik-Jan-De-Wilde/publication/225101298_Suicide_en_suicidepreventie_in_Nederland/links/0c96052ca6e4b4f4e5000000/Suicide-en-suicidepreventie-in-Nederland.pdf

Möller-Leimkühler, A.M. (2002). The gender gap in suicide and premature death or: Why are men so vulnerable? In: European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 2003, 253:1–8. https://link.springer.com/article/10.1007/s00406-003-0397-6

Murphy, G.E. (1998). Why women are less likely than men to commit suicide. In: Comprehensive Psychiatry 39:165–175. https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0010440X98900578

Poortman, A. & Van Gaalen, R. (2017). Shared residence after separation: A review and new findings from the Netherlands. In: Family Court Review 55 (4) (special issue: Shared parenting after separation: International perspectives), 531–544. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1111/fcre.12302

Qin, P. & Mehlum, L. National observation of death by suicide in the first 3 months under COVID‐19 pandemic. In: Acta Psychiatrica Scandinavica. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1111/acps.13246

Rabin, R.C. (2021). U.S. Suicides Declined Over All in 2020 but May Have Risen Among People of Color. In: The New York Times, 15 april 2021. https://www.nytimes.com/2021/04/15/health/coronavirus-suicide-cdc.html

Reger, M.A., Stanley, I. H., & Joiner, T.E. (2020). Suicide Mortality and Coronavirus Disease 2019— A Perfect Storm? In: JAMA Psychiatry, 2020, 77(11), 1 093–1 094. https://jamanetwork.com/journals/jamapsychiatry/fullarticle/2764584

Reynders, A., Kerkhof, A.J., Molenberghs, G., & Van Audenhove, C. (2014). Attitudes and stigma in relation to help-seeking intentions for psychological problems in low and high suicide rate regions. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 49, 231–239. https://link.springer.com/content/pdf/10.1007/s00127-013-0745-4.pdf

Schomerus, G., Evans-Lacko S., Rüsch, N., Mojtabai, R., Angermeyer, M.C., Thornicroft, G. (2014). Collective levels of stigma and national suicide rates in 25 European countries. In: Epidemiology and Psychiatric Sciences (2014), 24, 166–171. https://www.cambridge.org/core/journals/epidemiology-and-psychiatric-sciences/article/collective-levels-of-stigma-and-national-suicide-rates-in-25-european-countries/23D3BE955D5BE6FEB7BBD313E87321A6

Scourfield, J. & Evans, R. (2015). Why Might Men Be More at Risk of Suicide After a Relationship Breakdown? Sociological Insights. In: American Journal of Men’s Health 2015, Vol. 9(5), 380–384. https://journals.sagepub.com/doi/pdf/10.1177/1557988314546395

Schrijvers, D.L., Bollen, J. & Sabbe, S.B.G. (2012). The gender paradox in suicidal behavior and its impact on the suicidal process. In: Journal of Affective Disorders, 138, 19–26. https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0165032711001492

Sher, L. (2020). The impact of the COVID-19 pandemic on suicide rates. In: QJM: An International Journal of Medicine, 2020, 707–712. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/32539153/

Stuckler, D., Basu, S., Suhrcke, M., Coautts, A. & McKee, M. (2011). Effects of the 2008 recession on health: a first look at European data. In: The Lancet, 278, 124–125. https://www.thelancet.com/journals/lancet/article/PIIS0140673611610799/fulltext

Tøllefsen, I.M., Hem, E., Ekeberg, Ø. The reliability of suicide statistics: a systematic review. In: BMC Psychiatry. 2012;12:9. https://link.springer.com/article/10.1186/1471-244X-12-9

Traag, T & J. Hoogenboezem (2021). Doodsoorzaken 2000-2020, 18 augustus 2021. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/doodsoorzaken-2000-2020

Van Tubergen, F., Te Grotenhuis, M. & Ultee, W. (2001). De invloed van religie en godsdienstige samenstelling van gemeenten op de kans op zelfmoord in Nederland. In: Mens & maatschappij, 76(4). https://www.researchgate.net/publication/30473055_De_invloed_van_religie_en_godsdienstige_samenstelling_van_gemeenten_op_de_kans_op_zelfmoord_in_Nederland

Verweij, G., & Houben-van Herten, M. (2013). Depressiviteit en antidepressiva in Nederland. Bevolkingstrends december 2013. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2013/51/depressiviteit-en-antidepressiva-in-nederland