Auteur: Niels Schoenaker, Michelle A. Steenmeijer
De upstream en downstream productievoetafdruk van Nederlandse bedrijfstakken

4. Discussie

In het methoderapport (Schoenaker & Steenmeijer, 2024a) wordt de gebruikte methodiek voor het berekenen van de upstream en downstream voetafdrukken uitgebreider toegelicht, inclusief rekenvoorbeelden en de voor- en nadelen ervan. In de discussie wordt dan ook vooral ingegaan op de resultaten van dit onderzoek, en meer specifiek de plausibiliteit en de bruikbaarheid ervan. 

4.1 Input-output analyse

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van input-output analyse. Dit is een macro-economische methode die al decennia wordt toegepast, met zijn eigen voor- en nadelen. Wat bijvoorbeeld van belang is voor de interpretatie van de resultaten in dit onderzoek is dat met input-output analyse wordt gerekend met gemiddelden per bedrijfstak. Zo wordt de emissie-intensiteit, de uitstoot in kilo’s CO2 per euro productiewaarde, van energiebedrijven bepaald door de totale uitstoot te delen door de totale productiewaarde van de gehele bedrijfstak. Het onderscheid dat binnen deze bedrijfstak elektriciteit opgewekt kan worden met zowel zonne-energie (geen uitstoot) als kolen (veel uitstoot) vervalt daarmee in de doorrekening. De input-output methodiek zal hier niet verder worden bediscussieerd, dit komt in ander onderzoek al uitgebreid aan bod (Kitzes et al., 2013).

4.2 Kwaliteit brongegevens - Exiobase

De getoonde onderzoeksresultaten zijn afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte databronnen, in dit geval met name van de kwaliteit van Exiobase. Het CBS rapporteert enkel over de Nederlandse economie en de emissies door de Nederlandse economie. Een Multi-Regional Input-Output (MRIO) tabel zoals Exiobase bevat gegevens over de hele wereld. Niet al deze gegevens zijn even betrouwbaar, omdat sommige onderdelen bij de ontwikkeling worden gemodelleerd of bijgeschat op grond van aannames. Dit geldt echter voor alle MRIO’s. Bij het ontwikkelen van SNAC-Exiobase zijn verschillende MRIO’s geanalyseerd en is Exiobase als meest geschikte MRIO gekozen (Walker et al., 2017), onder andere op basis van kwaliteit en gewenst detailniveau. Op nationaal niveau levert Exiobase plausibele resultaten voor onder andere de broeikasgas- en grondstofvoetafdruk. Op meer gedetailleerd niveau bevat Exiobase echter ook onverklaarbare uitschieters. 

Zo komt bijvoorbeeld in hoofdstuk 3.2 soms onverwacht een bedrijfstak in Rusland naar boven als belangrijke bijdrager aan de upstream of downstream voetafdruk. In sommige gevallen is dit terecht. Zo was Rusland in 2018 immers nog een belangrijke leverancier van aardgas. In andere gevallen kan dit ook vraagtekens oproepen. Het is lastig om de kwaliteit van Exiobase en daarmee ook de plausibiliteit van de resultaten goed te beoordelen. Hoe meer er wordt ingezoomd op specifieke landen en bedrijfstakken, hoe groter de kans op uitschieters en hoe moeilijker het is om de plausibiliteit te beoordelen. Het is belangrijk om dit in het achterhoofd te houden bij de interpretatie van de resultaten. 

De resultaten van de upstream broeikasgasproductievoetafdruk in dit onderzoek verschillen van eerdere cijfers die zijn gepubliceerd door het CBS (Walker et al., 2023). Deze eerdere resultaten waren bedoeld om de ontwikkeling van voetafdrukken in de tijd te volgen in het kader van de transitie naar een circulaire economie. Daarom werden de gedetailleerde resultaten van SNAC-Exiobase destijds geijkt op het niveau van een bestaande tijdreeks. Voor dit onderzoek was dat niet noodzakelijk, het levert namelijk geen aanvullende inzichten op en zou het onderzoek onnodig ingewikkeld hebben gemaakt. 

4.3 Interpretatie van de resultaten 

Als een bedrijfstak een relatief grote downstream productievoetafdruk heeft, exclusief eigen directe emissies, dan kan dit het volgende betekenen. Een bedrijfstak kan meer vooraan in de productieketen staan, zoals de landbouw of de delfstoffenwinning. Hierdoor heeft een bedrijfstak een relatief lange afnemersketen waar vervolgens ook uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt. Een andere mogelijkheid is dat de bedrijfstak een relatief grote toeleverancier is (direct of indirect) aan bedrijfstakken met hoge broeikasgasemissies, ook in dit geval vindt er downstream in de productieketen uitstoot plaats. Het gaat er hier om dat de bedrijfstak de uitstotende bedrijfstak faciliteert, het maakt daarbij niet uit of de bedrijfstak diensten of vervuilende producten aanlevert (zoals kolen).  

Belangrijk om te beseffen bij de interpretatie van de resultaten is dat het hier productievoetafdrukken betreft, huishoudens zijn hier geen onderdeel van. Als bijvoorbeeld de aardolie-industrie via tankstations benzine levert aan huishoudens die de benzine vervolgens consumeren waarbij CO2-uitstoot vrijkomt, dan zijn deze emissies geen onderdeel van de downstream productievoetafdruk van de aardolie-industrie. Dit is geen bewuste keuze maar een beperking van input-output analyse. Huishoudens zijn geen bedrijfstak, ze produceren geen output, en kunnen daardoor niet als zodanig worden meegenomen in de input-output analyse. 

4.4 Vergelijking van input-output analyse met LCA en het GHG-protocol

Zowel levenscyclusanalyse (LCA) als input-output analyse (IOA) kunnen worden gebruikt voor voetafdrukanalyses en worden soms voor dezelfde scope gebruikt, zie bijvoorbeeld Castellani et al. (2019). LCA hanteert een bottom-up benadering en gebruikt daarvoor LCA-data (fysieke proces- of productdata op microniveau). IOA hanteert een top-down benadering en gebruikt hiervoor input-outputtabellen (economische data op macroniveau). Hoewel beide methoden voor een voetafdrukanalyse kan worden gebruikt, zijn er grote conceptuele verschillen. 

De voetafdrukanalyse op basis van input-output analyse gebruikt monetaire (handels)stromen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen fysieke producten of diensten. Dit betekent dus dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen type producten, zoals brandstoffen of financiële diensten. In LCA worden berekeningen voornamelijk gemaakt op basis van fysieke stromen, en daarom kan in LCA de uitstoot makkelijker te herleiden zijn naar de bron.

Een ander belangrijk verschil met LCA is dat daarin producten op hun volledige levensduur worden geanalyseerd. Zo wordt bij een auto niet alleen gekeken naar de uitstoot die vrijkomt bij de productie ervan maar ook naar de uitstoot van de auto tijdens het gebruik gedurende de gehele levensduur en tijdens de afdanking. Bij input-output analyse wordt enkel naar de uitstoot in één jaar gekeken. Er kunnen meerdere jaren na elkaar worden geanalyseerd, maar het is niet mogelijk om de uitstoot van specifieke producten of processen door de tijd te analyseren. 

Zo komen ook de upstream- en downstreamconcepten niet volledig overeen tussen LCA en IOA. Bij een LCA is meestal het referentiepunt de gebruiksfase van een product. Hierbij wordt de upstream keten gezien als alle ontginning/grondstoffenwinning tot en met de distributie naar de gebruiker. De emissies gerelateerd aan de ‘downstream’-fase hebben te maken met de gebruiksemissies en afdanking van het product (dus het inzamelings- en afvalverwerkingsproces). Bij IOA is de afvalverwerking juist onderdeel van de productieketen en niet enkel het eindstadium zoals bij meeste LCA’s. De afvalsector is namelijk, zoals andere bedrijfstakken, een bedrijfstak die diensten en producten aanbiedt (afvaldiensten). Daarnaast kunnen in IOA ook de emissies gerelateerd aan de consumptie-/gebruiksfase niet worden toegewezen aan de bedrijfstakken die dit mogelijk maken. 

Op organisatie- of bedrijfsniveau (mesoniveau) worden ook rapportages gemaakt volgens het Greenhouse Gas protocol (GHG-protocol). Dit is vaak volgens een bottom-up benadering, waarbij voornamelijk LCA data wordt gebruikt, maar ook worden emissiefactoren vanuit IOA gebruikt om niet-fysieke informatie of missende data bij de schatten. Bij het GHG-protocol wordt met upstream de uitstoot bedoeld gerelateerd aan alle productiestappen vóór de distributie van de geproduceerde goederen, en heeft downstream te maken met de uitstoot gerelateerd aan alle activiteiten die hierna plaatsvinden (distributie, gebruik, afdanking, verwerking). De upstream- en downstreamconcepten volgens het GHG-protocol verschillen ook van IOA (zie Pieters et al., 2022). Zo is, net als bij LCA, de afvalverwerking en gebruiksfase onderdeel van de downstreamvoetafdruk. Daarnaast wordt bijvoorbeeld ook woon-werkverkeer gezien als onderdeel van de upstream ketenactiviteit van een bedrijf volgens het GHG-protocol, terwijl deze emissies met IOA niet kunnen worden toegewezen aan de relevante bedrijfstak.

Deze conceptuele verschillen en verschillen in onderliggende data maken de resultaten van voetafdrukanalyses berekend met IOA, LCA en volgens het GHG-protocol niet direct vergelijkbaar. Toch kunnen ze verschillende perspectieven bieden en daarom complementair worden gebruikt.