Achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg

Over deze publicatie

In dit onderzoek worden voor vier groepen jongeren met jeugdzorg in 2021 de achtergrondkenmerken van de jongere en diens ouders met elkaar vergeleken én vergeleken met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg in 2021. Het gaat om de volgende vier groepen: jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Voor elk van deze vier vormen van jeugdzorg wordt vervolgens met een multivariate regressie-analyse in kaart gebracht in welke mate elk achtergrondkenmerk samenhangt met de inzet van de betreffende vorm van jeugdzorg.

1. Samenvatting

Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het CBS een onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg en van hun ouders/huishouden. Van deze achtergrondkenmerken is in kaart gebracht in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Zo ontstaat een beeld welke kenmerken relatief vaak of juist relatief weinig voorkomen bij jongeren met jeugdzorg in vergelijking met jongeren zonder jeugdzorg. Dit kwantitatieve onderzoek laat alleen zien in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken gedaan worden over een eventuele causale relatie tussen het kenmerk en de inzet van jeugdzorg. Ook van kenmerken die sterk samenhangen met de inzet van jeugdzorg, kan op basis van dit onderzoek niet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is.

Het onderzoek laat zien dat jongeren met jeugdzorg vaker dan jongeren zonder jeugdzorg te maken hebben met problemen op andere gebieden in het gezin. De uitkomsten van het onderzoek sluiten aan bij het uitgangspunt dat jeugdprofessionals een integrale blik hebben, waarbij ze oog hebben voor het functioneren van jeugdigen en ouders in de verschillende leefgebieden en de invloed die hiervan uit gaat.

In het onderzoek zijn als eerste de achtergrondkenmerken bekeken van de groep jongeren met jeugdzorg, gesplitst in jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze kenmerken zijn vergeleken met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg.
De groep jongeren met jeugdzorg wijkt met name op de volgende achtergrondkenmerken af van de groep jongeren zonder jeugdzorg:

  • Jongeren met jeugdzorg zijn vaker jongens dan meisjes, met name bij jeugdreclassering
  • Jeugdhulp en jeugdbescherming komt relatief gezien minder vaak voor in de jongste leeftijdsgroepen (jeugdreclassering kan überhaupt pas vanaf 12 jaar worden opgelegd)
  • Jongeren met jeugdreclassering, en in mindere mate ook jongeren met jeugdbescherming of jeugdhulp met verblijf, zijn vaker niet in Nederland geboren
  • Jongeren met één of twee ouders die in Turkije zijn geboren of met één ouder die in Marokko is geboren, zijn ondervertegenwoordigd in de jeugdhulp en de jeugdbescherming. Jongeren met één of twee ouders uit Suriname of de Nederlandse Cariben zijn oververtegenwoordigd in de jeugdhulp met verblijf en de jeugdbescherming en in mindere mate ook in de jeugdhulp zonder verblijf
  • Jongeren met jeugdreclassering wonen vaker in zeer stedelijke gebieden
  • De (juridische) ouders van jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering wonen veel vaker niet meer bij elkaar. Ook komen jongeren met jeugdzorg vaker uit een eenouderhuishouden
  • Jongeren met jeugdzorg zijn in een periode van 3 jaar vaker verhuisd dan jongeren zonder jeugdzorg, met name jongeren met jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp met verblijf
  • Moeders van jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering waren vaker jonger bij de geboorte van hun eerste kind dan moeders van kinderen met jeugdhulp zonder verblijf of zonder jeugdzorg
  • Jongeren met jeugdzorg zitten vaker op het speciaal onderwijs
  • Jongeren met jeugdreclassering zijn vaker voortijdig schoolverlater
  • Jongeren met jeugdzorg komen vaker uit een huishouden met een laag huishoudinkomen, met name bij jeugdbescherming, jeugdhulp met verblijf en jeugdreclassering. Ook hebben jongeren met jeugdzorg vaker te maken met een negatief huishoudinkomen en is de belangrijkste inkomensbron van het huishouden vaker een uitkering
  • Jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering hebben veel vaker te maken met iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Bij jongeren met jeugdzorg wordt vaker GGZ-medicatie of GGZ-zorg gebruikt in het huishouden dan bij jongeren zonder jeugdzorg, in sterkere mate bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming dan bij jeugdhulp zonder verblijf en jeugdreclassering. Ditzelfde patroon is te zien bij Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden
  • Een LVB-indicatie in het huishouden komt vaker voor bij jongeren met jeugdzorg, met name bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming
  • Jongeren met jeugdreclassering komen vaker in aanraking met HALT
  • Bij jongeren met jeugdreclassering, en in iets mindere mate ook bij jongeren met jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf, is er vaker een lid van het huishouden dat verdachte of slachtoffer van een misdrijf is

Vervolgens is voor elk van de vier vormen van jeugdzorg een multivariate regressie-analyse uitgevoerd om in beeld te brengen welk van de onderzochte kenmerken sterk samenhangt met de inzet van jeugdzorg en welke kenmerken minder sterk. 

Hieruit blijkt dat het bij jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming grotendeels dezelfde kenmerken zijn die de meeste samenhang vertonen met de inzet van de betreffende vorm van jeugdzorg. Dit zijn de kenmerken: kind volgt speciaal (basis)onderwijs, ouders wonen bij elkaar, Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden en voor de beide vormen van jeugdhulp ook GGZ-zorg en/of –medicatie in het huishouden. 
Voor de jongeren met jeugdreclassering is er het meeste samenhang met de kenmerken: verdachte in het huishouden (waaronder de jongere zelf), jongere in aanraking met HALT, geslacht, kind volgt speciaal (basis)onderwijs en opleidingsniveau.

2. Inleiding

Jaarlijks ontvangen ruim 460 duizend jongeren één of meerdere vormen van jeugdzorg. De grootste groep daarvan, ruim 430 duizend jongeren ontvangt jeugdhulp zonder verblijf. Ruim 40 duizend jongeren ontvangen jeugdhulp met verblijf. Ook ruim 40 duizend jongeren ontvangen jeugdbescherming (ondertoezichtstelling of voogdij), iets minder dan de helft daarvan krijgt ook jeugdhulp met verblijf. Krap 8 duizend jongeren hebben te maken met een jeugdreclasseringsmaatregel.

Voor een effectieve inzet van jeugdzorg is het van belang om de omgeving van het kind in ogenschouw te nemen. Van jeugdprofessionals wordt verwacht dat ze een integrale blik hebben, waarbij ze oog hebben voor het functioneren van jeugdigen en ouders in de verschillende leefgebieden en de invloed die hiervan uit gaat. Als er problemen spelen op meerdere leefgebieden (opvoeding, psychisch of fysiek functioneren, financiën, huisvesting, onderwijs, e.d.) bieden de organisaties in het jeugd(zorg)domein hulp in samenhang aan1). In de hervormingsagenda Jeugd2), wordt opnieuw aandacht gevraagd voor het steviger verbinden van de jeugdhulp aan aanpalende domeinen zoals onderwijs, volwassen-ggz en bestaanszekerheid.

Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het CBS een onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg en van hun ouders/huishouden. Van deze achtergrondkenmerken is in kaart gebracht in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Zo ontstaat een beeld welke kenmerken relatief vaak of juist relatief weinig voorkomen bij jongeren met jeugdzorg in vergelijking met jongeren zonder jeugdzorg. Dit kwantitatieve onderzoek laat alleen zien in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken gedaan worden over een eventuele causale relatie tussen het kenmerk en de inzet van jeugdzorg. Ook van kenmerken die sterk samenhangen met de inzet van jeugdzorg, kan niet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is. Er kan dus niet gezegd worden dat het een de oorzaak is voor het ander. Er kan immers ook een andere achterliggende (confounding) variabele zijn, die de verklaring is voor zowel het achtergrondkenmerk als de inzet van jeugdzorg. Het onderzoek laat alleen zien dat het een vaak samen met het ander voorkomt. Of er een causale relatie is, en zo ja in welke richting deze dan werkt, is niet te zeggen. Conclusies over causale verbanden kunnen alleen getrokken worden op basis van kwalitatief (dossier)onderzoek waarbij de specifieke zorgvraag en de aanleiding tot die zorgvraag wordt onderzocht.

2.1 Leeswijzer

In hoofdstuk 3 wordt beschreven welke achtergrondkenmerken zijn onderzocht. Van elk van deze kenmerken wordt aangegeven hoe vaak ze voorkomen bij jongeren met jeugdzorg en bij jongeren zonder jeugdzorg (gesplitst naar de vier eerder genoemde vormen van jeugdzorg). Dit geeft een eerste beeld van de mate waarin een kenmerk al dan niet relevant is in relatie tot de inzet van jeugdzorg. In hoofdstuk 4 wordt dit beeld verder aangescherpt, door de verschillende achtergrondkenmerken in hun onderlinge samenhang te beoordelen in een multivariaat model. Dit is nodig omdat achtergrondkenmerken met elkaar verweven kunnen zijn, denk bijvoorbeeld aan inkomen en vermogen. Door de kenmerken in een multivariaat model te beoordelen, wordt daar rekening mee gehouden. Daarmee wordt duidelijk welk kenmerk het sterkst samenhangt met de inzet van jeugdzorg en welk kenmerk het minst sterk, als alle kenmerken in hun onderlinge samenhang worden bekeken. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies.

1) Zie kwaliteitskader Jeugd, versie 2.1 september 2016.
2) Zie Rijksoverheid, Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028.

3. Relevante achtergrondkenmerken

Op basis van ervaring en expertise binnen het CBS, is een groslijst opgesteld van mogelijk relevante achtergrondkenmerken om te onderzoeken. Een belangrijke randvoorwaarde daarbij is uiteraard dat het CBS moet beschikken over de betreffende data. Voor het opstellen van de groslijst is ook gekeken naar eerdere relevante publicaties van het CBS (zie bijlage 2). Deze groslijst is vervolgens getoetst bij, en aangevuld door, een expert bij het Nederlands Jeugd Instituut en ook voorgelegd aan de betrokken beleidsmedewerkers van het ministerie van VWS, het ministerie van JenV en de VNG.

Op basis daarvan is de onderstaande lijst met kenmerken tot stand gekomen die zijn onderzocht, zie bijlage 1 voor een beschrijving van elk kenmerk:

Demografische kenmerken

  • Geslacht kind
  • Leeftijd kind
  • Kind in Nederland geboren (ja/nee) 
  • Aantal ouders in buitenland geboren, uitgesplitst naar enkele veel voorkomende landen
  • Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden
  • Woonprovincie van het huishouden
  • Inkomensongelijkheid in buurt huishouden
  • Afstand tot voorzieningen in buurt huishouden

Huishoudenssituatie

  • Beide juridische ouders behoren tot hetzelfde huishouden
  • Huishoudtype (tweeouder, eenouder, overig)
  • Aantal verhuisbewegingen huishouden in laatste 3 jaar
  • Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind

Onderwijs

  • Speciaal onderwijs kind
  • Voortijdig schoolverlaten kind in laatste 3 jaar
  • Opleidingsniveau kind

Financieel welbevinden

  • Huishoudinkomen
  • Vermogen van het huishouden
  • Belangrijkste inkomensbron van het huishouden 
  • Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden in laatste 3 jaar
  • Traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden in laatste 3 jaar

Zorggebruik

  • GGZ-zorg en/of GGZ-medicatie in het huishouden in laatste 3 jaar
  • Wlz- en Wmo-gebruik in het huishouden in laatste 3 jaar
  • LVB-registratie in het huishouden

Criminaliteit

  • Halt-traject bij jongere in laatste 3 jaar
  • Registratie als verdachte in het huishouden laatste 3 jaar
  • Registratie als verdachte van geweldsmisdrijf in het huishouden in laatste 3 jaar
  • Registratie van slachtofferschap in het huishouden in laatste 3 jaar
  • Registratie van slachtofferschap van geweldsmisdrijf in het huishouden in laatste 3 jaar

Bij de start van dit onderzoek, was 2021 het meest recente jaar waarover jeugdzorg gegevens volledig beschikbaar waren. De onderzoekspopulatie bestaat daarom uit alle jongeren tot en met 22 jaar die op 31 december 2021 stonden ingeschreven op een Nederlands adres in de Basisregistratie Personen (BRP). De bovenstaande achtergrondkenmerken waren op dat moment bij het CBS niet allemaal al beschikbaar over 2021. Voor sommige bronnen was het meest recent beschikbare jaar op dat moment slechts 2019. Om die reden is gekozen om alle achtergrondkenmerken te bepalen in 2019, zo kan ook de onderlinge samenhang tussen de kenmerken het meest zuiver in kaart gebracht worden. Voor kenmerken waarbij naar de laatste 3 jaar wordt gekeken, is gekeken naar de jaren 2017 tot en met 2019.

Veel van bovenstaande kenmerken zijn kenmerken van het huishouden. Voor elke jongere in 2021, moest dan ook eerst een huishouden bepaald worden waarvoor deze kenmerken in 2019 in kaart worden gebracht. Bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming komt het vaak voor dat de jongere niet bij de (juridische) ouders staat ingeschreven in de BRP. Voor dit onderzoek is het echter wel de bedoeling om te kijken naar het ‘ouderlijk’ huishouden waar de jongere vandaan komt en niet naar bijvoorbeeld het pleeggezin waar de jongere volgens de BRP woont op het moment van zorg. 
Voor elke jongere in 2021 is daarom een huishouden op 1-1-2019 bepaald volgens de volgende beslisboom:

  1. Het huishouden waar beide juridische ouders samen wonen volgens BRP
  2. Indien de juridische ouders niet meer bij elkaar wonen: het huishouden van de ouder bij wie de jongere woont volgens BRP.
  3. Indien de juridische ouders niet meer bij elkaar wonen en de jongere niet bij een van de juridische ouders woont volgens BRP: het huishouden van de moeder.
  4. Indien het huishouden van de moeder in zo’n geval onbekend is: het huishouden van de vader
  5. Als er in bovenstaande stappen geen huishouden gevonden kan worden en er is wel een huishouden bekend waar het kind volgens BRP staat ingeschreven, dan wordt dat huishouden gekozen.

Voor 4 procent van de jongeren tot 23 jaar kon op basis van bovenstaande beslisboom geen enkel huishouden gevonden worden óf een huishouden waarvan niet alle achtergrondkenmerken bekend waren (van ongeveer 1 procent van alle huishoudens in Nederland zijn geen gegevens over inkomen bekend; van deze groep huishoudens ontbreken doorgaans ook andere kenmerken op financieel-economisch gebied). Deze jongeren zijn niet meegenomen in het verdere onderzoek. 

In de rest van dit hoofdstuk worden bovenstaande kenmerken in kaart gebracht voor vijf populaties:

  • Jongeren zonder jeugdzorg in 2021
  • Jongeren met jeugdhulp zonder verblijf in 2021
  • Jongeren met jeugdhulp met verblijf in 2021
  • Jongeren met jeugdbescherming in 2021
  • Jongeren met jeugdreclassering in 2021

Jongeren die meerdere van de bovenstaande vormen van jeugdzorg hebben ontvangen in 2021, tellen mee bij elke vorm van jeugdzorg die ze hebben ontvangen. Met name de groepen jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming vertonen daardoor veel overlap. Iets minder dan de helft van de jongeren met jeugdbescherming krijgt ook jeugdhulp met verblijf (en andersom).

3.1 Demografische kenmerken

In tabel 3.1.1 is te zien dat jongens fors oververtegenwoordigd zijn in de jeugdreclassering, bij de andere vormen van jeugdzorg is het aandeel jongens slechts iets hoger dan in de groep jongeren zonder jeugdzorg. Jeugdhulp zonder én met verblijf is gericht op jongeren van 0 tot 18 jaar, waarbij uitloop tot 23 jaar mogelijk is. In 2018 hebben Rijk en gemeenten een bestuurlijke afspraak gemaakt dat bij sommige vormen van jeugdhulp (met name bij pleegzorg, een vorm van jeugdhulp met verblijf) de jeugdhulp in principe doorloopt tot 21 jaar, tenzij er eerder gestopt kan worden. Jeugdbescherming stopt per definitie als de jongere 18 jaar wordt en jeugdreclassering kan pas vanaf 12 jaar worden opgelegd en is gericht op jongeren tot 23 jaar, waarbij het in sommige gevallen ook mogelijk is om jeugdreclassering op te leggen aan jongeren van 23 jaar en ouder. In tabel 3.1.1 is te zien dat jeugdhulp en jeugdbescherming relatief gezien minder vaak voorkomt in de jongste leeftijdsgroep. De kleine aandelen jongeren van 18 jaar en ouder met jeugdbescherming en van jonger dan 12 jaar bij jeugdreclassering worden veroorzaakt door administratieve ruis rondom geboortedatums in de bestanden van CBS en de begin-/einddatums van de jeugdzorgtrajecten.

3.1.1 Demografische kenmerken van jongeren tot 23 jaar in 2021 met en
zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
Geslacht (%)Man50,854,853,352,785,6
Geslacht (%)Vrouw49,245,246,747,314,4
Leeftijd (%)0 tot 420,06,17,511,70,0
Leeftijd (%)4 tot 1230,450,233,845,70,1
Leeftijd (%)12 tot 1824,440,749,142,259,8
Leeftijd (%)18 tot 2325,22,99,60,540,2

3.2 Herkomst

In tabel 3.2.1 is te zien dat het overgrote deel van de jongeren tot 23 jaar in Nederland is geboren. Het aandeel jongeren dat niet in Nederland is geboren is het hoogst bij jongeren met jeugdreclassering (11 procent), gevolgd door jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf (beiden 6 procent). Bij jongeren met jeugdhulp zonder verblijf en bij jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg is dit 5 procent. Vervolgens is per jongere gekeken naar het aantal ouders dat in het buitenland is geboren. Als een of twee ouders in het buitenland zijn geboren, is dit verder uitgesplitst naar een aantal veel voorkomende landen (conform de nieuwe herkomstindeling van het CBS). Als beide ouders in het buitenland zijn geboren is hierbij gekeken naar het geboorteland van de moeder. Tenzij de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is. In die gevallen is gekeken naar het geboorteland van de vader. 
Bij jeugdhulp zonder verblijf is er een ondervertegenwoordiging te zien van jongeren met één of twee ouders uit Turkije of twee ouders uit Marokko, Europa of uit overige delen van de wereld. Ook is er bij deze vorm van jeugdhulp een lichte oververtegenwoordiging van jongeren met één of twee ouders uit Nederlandse Cariben en van jongeren met één ouder uit Europa, Suriname of overige delen van de wereld. Bij jeugdhulp met verblijf is er een ondervertegenwoordiging van jongeren met één of twee ouders uit Turkije of twee ouders uit Marokko en een oververtegenwoordiging van jongeren met één of twee ouders uit Suriname of Nederlandse Cariben en van één ouder uit overige landen van de wereld. Bij jeugdbescherming is er een ondervertegenwoordiging van jongeren met één of twee ouders uit Turkije of twee ouders uit Marokko en een oververtegenwoordiging van de meeste andere herkomstlanden met uitzondering van Indonesië. Bij jeugdreclassering is er een oververtegenwoordiging te zien van bijna alle herkomstlanden, met uitzondering van één buitenlandse ouder uit Europa of één of twee ouders uit Indonesië.

3.2.1 Herkomst van jongeren tot 23 jaar in 2021 met en zonder
jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren 3 986 060 413 569 41 267 39 403 7 519
In NL geboren (%)Ja95,295,194,494,289,4
In NL geboren (%)Nee4,84,95,65,810,6
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Nul74,376,172,067,547,5
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén - Europa (excl NL, Turkije)3,63,93,64,33,1
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén- Turkije1,20,90,71,01,8
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén- Marokko1,11,11,01,42,4
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén- Suriname0,91,11,61,82,4
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén-Nederlandse Cariben0,60,81,61,61,5
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén-Indonesië0,40,30,30,30,4
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén- Overig3,33,63,74,43,6
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Eén- Onbekend land0,20,40,90,70,6
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee - Europa (excl Turkije)2,72,22,63,33,9
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee- Turkije1,70,90,60,83,8
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee- Marokko2,61,91,21,69,4
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee- Suriname0,90,81,91,64,2
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee-Nederlandse Cariben0,50,82,21,93,9
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee-Indonesië0,10,10,10,00,1
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee- Overig6,05,16,07,811,6
Aantal ouders in buitenland geboren (%)Twee- Onbekend land0,00,00,00,00,0

3.3 Omgevingskenmerken

In tabel 3.3.1 is te zien dat jongeren met jeugdreclassering vaker in zeer sterk stedelijke gemeenten wonen dan jongeren zonder jeugdzorg en jongeren met jeugdhulp of jeugdbescherming. Ook komen zij vaker uit Zuid-Holland. In vergelijking met jongeren zonder jeugdzorg komen jongeren met jeugdbescherming iets vaker uit Groningen, Friesland, Overijssel en Limburg. Jongeren met jeugdhulp met verblijf komen iets vaker uit Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Limburg. Jongeren met jeugdhulp zonder verblijf komen wat vaker uit Gelderland, Utrecht en Limburg. 
De inkomensongelijkheid in een buurt wordt weergegeven in de vorm van een gini-coëfficient. De gini-coëfficiënt is een getal tussen 0 en 1. De waarde 0 komt overeen met totale gelijkheid: ieder huishouden in de buurt heeft exact hetzelfde inkomen. De waarde 1 komt overeen met totale ongelijkheid: één huishouden verdient al het inkomen in de hele buurt, alle andere huishoudens in de buurt hebben geen inkomen. In de tabel is te zien dat het huishouden van jongeren met jeugdzorg zich iets vaker bevindt in wijken waar er minder verschil is in de huishoudinkomens in de wijk. Als laatste is gekeken naar de gemiddelde afstand tot de volgende typen voorzieningen: warenhuis, cafetaria e.d., bibliotheek, zwembad, bioscoop en attractie. Hier is te zien dat deze gemiddelde afstand het kleinst is bij jongeren met jeugdreclassering, gevolgd door jongeren met jeugdhulp met verblijf of jeugdbescherming. Voor jongeren met jeugdhulp zonder verblijf wijkt deze gemiddelde afstand niet veel af van de jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg. 

3.3.1 Omgevingskenmerken van jongeren tot 23 jaar in 2021 met en
zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
Stedelijkheidsgraad (%)Zeer sterk24,424,625,025,938,4
Stedelijkheidsgraad (%)Sterk30,632,535,235,132,9
Stedelijkheidsgraad (%)Matig15,415,414,013,911,0
Stedelijkheidsgraad (%)Weinig22,120,519,318,813,5
Stedelijkheidsgraad (%)Niet7,56,96,66,24,2
Stedelijkheidsgraad (%)Onbekend0,00,00,00,00,0
Provincie (%)Groningen3,03,54,93,94,4
Provincie (%)Friesland3,83,74,94,93,1
Provincie (%)Drenthe2,83,13,62,73,3
Provincie (%)Overijssel7,26,49,38,46,9
Provincie (%)Flevoland2,82,73,13,23,4
Provincie (%)Gelderland12,112,612,712,49,1
Provincie (%)Utrecht8,39,05,86,76,5
Provincie (%)Noord-Holland16,316,013,413,516,1
Provincie (%)Zuid-Holland21,820,420,322,127,3
Provincie (%)Zeeland2,12,32,92,52,2
Provincie (%)Noord-Brabant14,314,111,912,511,7
Provincie (%)Limburg5,36,37,37,16,0
Provincie (%)Onbekend0,00,00,00,00,0
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoëfficiënt 0 t/m 0.27,08,210,59,79,3
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoëfficiënt 0.2 t/m 0.355,256,861,161,667,6
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoëfficiënt 0.3 t/m 0.47,66,65,15,06,1
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoëfficiënt 0.4 t/m 0.51,51,20,50,50,6
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoëfficiënt groter dan 0.50,60,40,20,20,2
Inkomensongelijkheid buurt (%)Ginicoefficient onbekend28,126,922,623,016,1
Gemiddelde afstand tot voorzieningen (km)3,33,23,03,02,7

3.4 Huishoudenssituatie

In tabel 3.4.1 is te zien dat de (juridische) ouders van jongeren met jeugdzorg vaker niet meer bij elkaar wonen dan bij jongeren zonder jeugdzorg. Bij 78 procent van de jongeren zonder jeugdzorg wonen de juridische ouders nog bij elkaar in hetzelfde huishouden, bij jongeren met jeugdzorg loopt dit uiteen van 65 procent bij jeugdhulp zonder verblijf tot 23 procent bij jeugdbescherming. Als de juridische ouders niet meer bij elkaar wonen, wil dat niet zeggen dat de jongere per definitie in een eenouderhuishouden woont. De jongere kan in een huishouden wonen met een van de ouders en diens nieuwe partner. 15 procent van de jongeren zonder jeugdzorg woont in een eenouderhuishouden, bij jongeren met jeugdzorg is dit percentage hoger: 25 procent bij jeugdhulp zonder verblijf, 35 procent bij jeugdhulp met verblijf, 46 procent bij jeugdbescherming en 51 procent bij jeugdreclassering. Het woord ‘wonen’ is bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming niet altijd letterlijk van toepassing. Het gaat om het huishoudtype van het ‘ouderlijk’ huishouden zoals dat met de eerder genoemde beslisboom is bepaald. Jongeren die jeugdhulp met verblijf krijgen wonen zelf op dat moment niet, of niet de gehele tijd, in dit huishouden. Het aandeel van de categorie ‘type huishouden: anders’ is vrij hoog bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming. Dit zijn onder andere gevallen waarbij de jongere in 2019 niet meer bij een van de ouders stond ingeschreven in de BRP en er ook geen andere juridische kinderen van de ouder(s) meer in het huishouden van de ouder(s) stonden ingeschreven. 
Jongeren met jeugdzorg in 2021 zijn in de periode 2017 t/m 2019 vaker verhuisd dan jongeren zonder jeugdzorg, afgaande op adreswijzigingen in de BRP van de jongere zelf. Het percentage jongeren dat 2 keer of vaker is verhuisd in deze jaren, is het hoogst voor jongeren met jeugdbescherming (20 procent), jeugdreclassering (18 procent) en jeugdhulp met verblijf (17 procent). Ook jongeren met jeugdhulp zonder verblijf zijn iets vaker 2 keer of meer verhuisd dan jongeren zonder jeugdzorg (respectievelijk 7 en 5 procent). Verder is te zien dat de moeders van jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering vaker jonger waren bij de geboorte van hun eerste kind dan moeders van kinderen met jeugdhulp zonder verblijf of zonder jeugdzorg. Bij ruim een kwart van de jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming of jeugdreclassering was de moeder bij de geboorte van haar eerste kind jonger dan 20 jaar, bij jongeren zonder jeugdzorg is dit bij 7 procent het geval.

3.4.1 Huishoudenssituatie van jongeren tot 23 jaar in 2021 met en
zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren 3 986 060 413 569 41 267 39 403 7 519
Ouders wonen in hetzelfde huishouden (%)Ja77,965,128,422,533,5
Ouders wonen in hetzelfde huishouden (%)Nee22,134,971,677,566,5
Type huishouden (%)Paar met kinderen78,171,337,131,943,9
Type huishouden (%)Eenouderhuishouden14,725,334,846,050,6
Type huishouden (%)Anders7,23,428,122,15,5
Aantal keer verhuisd (%)Nul79,773,157,352,063,2
Aantal keer verhuisd (%)Eén15,820,025,828,018,5
Aantal keer verhuisd (%)Twee3,65,110,612,49,1
Aantal keer verhuisd (%)Drie of meer0,91,76,37,69,3
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)15 tot 206,79,927,928,628,7
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)20 tot 2522,425,432,834,433,5
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)25 tot 3040,936,222,121,721,8
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)30 tot 3524,021,611,29,810,5
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)35 tot 405,05,73,63,12,8
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)40 tot 450,50,60,60,50,3
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind (%)45 en ouder0,50,61,91,92,4

3.5 Onderwijs

In tabel 3.5.1 is te zien dat het aandeel jongeren met speciaal onderwijs het hoogst is bij jongeren met jeugdreclassering (25 procent) en jeugdhulp met verblijf (22 procent). Ook bij jeugdbescherming (15 procent) en jeugdhulp zonder verblijf (8 procent) komt speciaal onderwijs vaker voor dan bij jongeren zonder jeugdzorg (1 procent). Bij jongeren met jeugdreclassering is het aandeel voortijdig schoolverlaters ook erg hoog (15 procent) in vergelijking met de andere groepen waar dit hooguit enkele procenten is. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat een substantieel deel van de jongeren met jeugdreclassering vanwege schoolverzuim via de leerplichtambtenaar in aanraking komt met jeugdreclassering. Als gekeken wordt naar het hoogst gevolgde opleidingsniveau van jongeren (in de driedeling hoog-middel-laag), hangen de verschillen tussen de groepen deels samen met leeftijd. Jongeren met een hoog opleidingsniveau (te weten HBO of WO) zijn doorgaans 17 of 18 jaar oud. Jeugdbescherming stopt per definitie zodra de jongere 18 jaar wordt en ook jeugdhulp is primair gericht op jongeren tot 18 jaar. Het relatief lage aandeel jongeren met een laag opleidingsniveau (waaronder basisonderwijs) bij jeugdreclassering in vergelijking met de andere jeugdzorgvormen, komt omdat jeugdreclassering pas kan worden opgelegd bij jongeren vanaf 12 jaar. Bij jeugdhulp en jeugdbescherming is het aandeel met een laag opleidingsniveau hoger dan in de groep zonder jeugdzorg. Hierbij speelt mee dat het aandeel 0 tot 12-jarigen, die bijna allemaal nog op de basisschool zitten en daardoor per definitie een laag opleidingsniveau hebben, bij deze jeugdzorgvormen ook hoger is dan in de groep zonder jeugdzorg. 

3.5.1 Onderwijskenmerken van jongeren tot 23 jaar in 2021 met en
zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
Speciaal onderwijs (%)1,08,422,315,124,5
Voortijdig schoolverlater (%)1,70,61,70,415,5
Hoogst gevolgde opleiding (%)Laag62,692,088,294,277,6
Hoogst gevolgde opleiding (%)Middel18,86,28,51,821,4
Hoogst gevolgde opleiding (%)Hoog8,80,20,30,00,3
Hoogst gevolgde opleiding (%)Onbekend9,81,63,03,90,7

3.6 Financieel welbevinden

In tabel 3.6.1 is te zien dat jongeren met jeugdzorg vaker te maken hebben met een laag huishoudinkomen dan jongeren zonder jeugdzorg. Ruim de helft van de jongeren met jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf en de helft van de jongeren met jeugdreclassering heeft te maken met een huishoudinkomen dat valt in de laagste 20 procent inkomens. Bij jongeren zonder jeugdzorg is dit 17 procent. Ook bij jeugdhulp zonder verblijf is het aandeel van de laagste inkomensgroep iets hoger, 27 procent. Jongeren met jeugdzorg hebben ook vaker te maken met een negatief huishoudvermogen. Het aandeel negatieve huishoudvermogens loopt uiteen van 46 procent bij jeugdbescherming tot 25 procent bij jeugdhulp zonder verblijf. Bij jongeren zonder jeugdzorg is het aandeel negatieve huishoudvermogens 18 procent. Kijkend naar de belangrijkste inkomensbron van het huishouden is te zien dat bij jongeren met jeugdzorg de belangrijkste inkomensbron van het huishouden vaker een uitkering is en minder vaak inkomen als werknemer of uit een eigen bedrijf. Dit is met name het geval bij jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Bij 5 procent van de jongeren met jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming zit iemand in het huishouden in de schuldsanering. Bij jeugdreclassering is dit 4 procent, bij jeugdhulp zonder verblijf 2 procent en bij jongeren zonder jeugdzorg minder dan 1 procent. Bij 28 procent van de jongeren met jeugdbescherming is iemand in het huishouden wanbetaler voor de Zwv-zorgpremie. Bij jeugdhulp met verblijf en jeugdreclassering is dit ruim 20 procent en bij jeugdhulp zonder verblijf 8 procent. Bij jongeren zonder jeugdzorg is dit 4 procent.

3.6.1 Financieel welbevinden van huishoudens van jongeren tot 23 jaar
in 2021 met en zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
Huishoudinkomen (%)Laagste kwintiel16,627,159,066,050,3
Huishoudinkomen (%)2e kwintiel15,219,318,317,020,7
Huishoudinkomen (%)3e kwintiel22,122,011,59,214,6
Huishoudinkomen (%)4e kwintiel23,517,86,94,78,4
Huishoudinkomen (%)Hoogste kwintiel22,613,74,33,26,1
Huishoudinkomen (%)Onbekend0,00,00,00,00,0
Vermogen (%)Negatief18,224,841,446,041,5
Vermogen (%)Tussen 0 en 50.000 euro25,931,340,739,638,6
Vermogen (%)Meer dan 50.000 euro55,643,617,113,519,6
Vermogen (%)Onbekend0,20,30,80,90,3
Belangrijkste inkomensbron (%)Werknemer73,468,142,037,349,9
Belangrijkste inkomensbron (%)Eigen bedrijf16,713,55,76,39,3
Belangrijkste inkomensbron (%)WW-uitkering0,40,60,81,10,9
Belangrijkste inkomensbron (%)Bijstandsuitkering5,611,939,943,530,0
Belangrijkste inkomensbron (%)AO-uitkering2,23,97,98,16,5
Belangrijkste inkomensbron (%)Overig1,82,03,63,73,4
Schuldsanering (%)0,71,85,35,33,8
Wanbetaler Zvw (%)4,37,724,327,821,3

3.7 Zorggebruik

In tabel 3.7.1 is te zien dat bij jongeren met jeugdzorg vaker GGZ-zorg wordt gebruikt en/of GGZ-medicatie is verstrekt in het huishouden dan bij jongeren zonder jeugdzorg. Dit is in sterkere mate zo bij jeugdhulp met verblijf (71 procent) en jeugdbescherming (67 procent) dan bij jeugdreclassering (58 procent) en jeugdhulp zonder verblijf (55 procent). Bij jongeren zonder jeugdzorg is dit 33 procent. 
Ditzelfde patroon is te zien bij Wmo- en/of Wlz-zorg in het huishouden. Bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming komt Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden het vaakst voor (bij meer dan 40 procent), gevolgd door jeugdreclassering (ruim 20 procent) en jeugdhulp zonder verblijf (15 procent). 
Bij 7 procent van de jongeren met jeugdhulp met verblijf of jeugdbescherming heeft iemand in het huishouden een LVB-indicatie. Bij jeugdreclassering en jeugdhulp zonder verblijf ligt dit percentage rond 1,5 procent, wat ook nog hoger is dan bij jongeren zonder jeugdzorg (0,5 procent). 

3.7.1 Zorggebruik in huishoudens van jongeren tot 23 jaar in 2021 met
en zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
Gebruik GGZ (%)33,255,170,966,857,5
Gebruik Wmo en/of Wlz (%)5,714,745,643,022,9
LVB indicatie (%)0,51,47,26,91,8

3.8 Criminaliteit

In tabel 3.8.1 is te zien dat jongeren met jeugdreclassering veel vaker in aanraking komen met bureau HALT dan jongeren zonder jeugdzorg (respectievelijk 27 procent en 1 procent). Dit aandeel is bij jongeren met jeugdhulp met verblijf (4 procent) en jeugdbescherming (3 procent) ook iets hoger dan bij jongeren zonder jeugdzorg. Het aandeel jongeren dat in het huishouden te maken heeft met een verdachte van een misdrijf is het hoogst bij jongeren met jeugdreclassering, 63 procent. Ook bij jongeren met jeugdbescherming (31 procent) of jeugdhulp met verblijf (25 procent) is dit percentage veel hoger dan bij jongeren zonder jeugdzorg (6 procent). Het percentage jongeren dat in het huishouden te maken heeft met een slachtoffer van een misdrijf is het hoogst bij jongeren met jeugdreclassering (50 procent), gevolgd door jeugdbescherming (47 procent) en jeugdhulp met verblijf (39 procent). Bij jongeren met jeugdhulp zonder verblijf (29 procent) en bij jongeren zonder jeugdzorg (26 procent) is dit percentage lager.

3.8.1 Criminaliteit in huishoudens van jongeren tot 23 jaar in 2021 met
en zonder jeugdzorg
KenmerkZonder jeugdzorgJeugdhulp zonder verblijfJeugdhulp met verblijfJeugd beschermingJeugd reclassering
Aantal jongeren3 986 060413 56941 26739 4037 519
HALT (%)0,91,13,62,626,9
Verdachte misdrijf (%)6,29,025,231,262,2
Verdachte geweldsmisdrijf (%)1,83,411,516,128,3
Slachtoffer misdrijf (%)25,528,538,747,449,2
Slachtoffer geweldsmisdrijf (%)4,18,220,530,322,7

4. Multivariate regressie-analyse

In hoofdstuk 3 is voor elk achtergrondkenmerk afzonderlijk in beeld gebracht wat de relatie is met de inzet van jeugdzorg. In dit hoofdstuk wordt dit beeld verder aangescherpt, door de verschillende achtergrondkenmerken in hun onderlinge samenhang te beoordelen in een multivariaat logistisch regressiemodel. Dit is nodig omdat achtergrondkenmerken met elkaar verweven kunnen zijn, denk bijvoorbeeld aan inkomen en vermogen. Door de kenmerken in een multivariaat model te beoordelen, wordt daar rekening mee gehouden. Daarmee wordt duidelijk welk kenmerk het sterkst samenhangt met de inzet van jeugdzorg en welk kenmerk het minst sterk. Het is hierbij nog steeds van belang om goed te blijven beseffen dat ook een sterke samenhang nog niets zegt over een eventueel causaal verband tussen het achtergrondkenmerk en de inzet van jeugdzorg. Een sterke samenhang wil alleen zeggen dat het achtergrondkenmerk en jeugdzorg relatief vaak samen voorkomen in een huishouden. 

4.1 Methode

Omdat de samenhang tussen de achtergrondkenmerken en de inzet van jeugdzorg verschillend kan zijn voor de verschillende soorten jeugdzorg, zijn er vier aparte logistische regressiemodellen gedraaid voor de vier soorten jeugdzorg: jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Er is a priori gekozen om in alle vier de modellen alle achtergrondkenmerken per definitie mee te nemen, ook als sommige achtergrondkenmerken in het model een lage significantie zouden hebben. Dit is gedaan omdat de lijst met achtergrondkenmerken op inhoudelijke gronden is samengesteld, waarbij experts inschatten dat er een relatie met de inzet van jeugdzorg kan zijn. Ook als een achtergrondvariabele in een model niet statistisch significant zou zijn, kan deze alsnog een effect hebben op de kans op jeugdzorg. Ook bij een kleine mate van multicollineariteit in het model, kan het weglaten van deze variabelen invloed hebben op de uiteindelijke effectgroottes van de variabelen die wel statistisch significant zijn.

Als achtergrondkenmerken in het model aan elkaar gerelateerd zijn (multicollineariteit), zijn de effectgroottes per kenmerk niet goed meetbaar meer. Om deze multicollineariteit tegen te gaan is voor elke vorm van jeugdzorg eerst een regressiemodel gedraaid met alle kenmerken los en is de Variance Inflation Factor (VIF) per kenmerk berekend. Een gebruikelijke grenswaarde voor de VIF om de mate van collineariteit beperkt te houden is 53). Bij een hogere waarde van de 5 is het beter om betreffende variabelen samen te nemen in een gecombineerde variabele (of om een van de variabelen helemaal uit het model te laten). In dit onderzoek waren de VIF-waarden overal kleiner dan 5. 

Er zijn twee achtergrondkenmerken die een verbijzondering zijn van een ander achtergrondkenmerk, te weten ‘verdachte van een geweldsmisdrijf’ en ‘slachtoffer van een geweldsmisdrijf’. Dit zijn verbijzonderingen van de achtergrondkenmerken ‘verdachte van een misdrijf’ en ‘slachtoffer van een misdrijf’. Omdat een geweldsmisdrijf zelf ook een misdrijf is, moeten de uitkomsten gezien worden als een extra effect bovenop het effect van de achtergrondkenmerken voor verdachte/slachtoffer van een misdrijf.

In de rest van dit hoofdstuk wordt per jeugdzorgvorm het resultaat van het regressiemodel besproken in termen van de Odds Ratio, het relatieve belang van de variabele en de (pseudo-) R2. Hieronder volgt een toelichting van elk van deze begrippen.

De Odds Ratio beschrijft de mate waarin de kans dat de betreffende vorm van jeugdzorg voorkomt bij jongeren met die specifieke waarde van het achtergrondkenmerk afwijkt van diezelfde kans bij jongeren met de referentiewaarde voor dat achtergrondkenmerk. Een Odds Ratio van 1 betekent dat er geen verschil is, terwijl een Odds Ratio van 2 aangeeft dat de kans tweemaal zo groot is ten opzichte van de referentiecategorie. Een Odds ratio van 0,5 geeft aan dat de kans tweemaal zo klein is ten opzichte van de referentiecategorie. 

Het relatieve belang van een kenmerk geeft aan hoe belangrijk het achtergrondkenmerk is in het model. Er zijn verschillende maatstaven om het relatieve belang te meten. In dit onderzoek is gekozen voor de Wald-score. De Wald-score is namelijk wat minder gevoelig voor kenmerken die weinig voorkomen in de gehele groep, maar wel een hoge odds ratio hebben áls ze bij een jongere voorkomen. Voor de Wald-score geldt dat hoe groter de score, des te groter het belang in het model. De waardes van Wald-scores hebben alleen betekenis binnen het model voor een specifieke vorm van jeugdzorg, een vergelijking van een Wald-score uit het model voor de ene vorm van jeugdzorg met een Wald-score uit het model voor een andere vorm van jeugdzorg is betekenisloos.

De (pseudo)-R2 laat zien hoe krachtig het model is, met andere woorden welk deel van de verschillen tussen jongeren in de doelvariabele (in dit geval de inzet van jeugdzorg) samenhangen met de achtergrondkenmerken in het model. Een lage waarde voor de (pseudo)-R2 suggereert dat er kritieke achtergrondkenmerken zijn die nog ontbreken in het model. Omdat het niet mogelijk is een traditionele R2 te draaien in een logistisch model, wordt vaak gekeken naar soortgelijke maatstaven die op eenzelfde manier geïnterpreteerd kunnen worden. In dit onderzoek is hiervoor de McFadden pseudo-R2 gebruikt; een maat die valide is voor elk model wat een log-likelihood berekent. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat deze pseudo-R2 vaak lager uitvalt van een traditionele R2; een waarde van 0.2 tot 0.4 voor de pseudo-R2 wordt gezien als een uitstekende model fit4).

Bij de interpretatie van de Odds-ratio’s en relatieve belangen is het goed om te realiseren dat deze nog geen zicht geven hóe de achtergrondkenmerken verbonden zijn met de inzet van jeugdzorg, alleen dát ze vaker samen met jeugdzorg voorkomen. Een hoge odds-ratio als ouders niet meer elkaar zijn wil niet zeggen dat het feit dat de ouders niet meer bij elkaar zijn de oorzaak is voor de inzet van jeugdzorg. De causale relatie tussen die twee feiten kan in de praktijk nog allerlei vormen aannemen. Zo kan de scheiding bijvoorbeeld veroorzaakt zijn doordat een van de ouders verliefd is geworden op iemand anders en kan het kind jeugdhulp krijgen omdat het een licht verstandelijke beperking heeft; beide zaken hebben in dit voorbeeld niet eens een causale relatie. Of de scheiding wordt veroorzaakt doordat ouders het niet met elkaar eens kunnen worden over de juiste opvoedstijl waarmee ze hun kind met probleemgedrag moeten opvoeden. Of er kan een achterliggend kenmerk zijn dat de oorzaak is voor zowel de scheiding als het jeugdzorggebruik, bijvoorbeeld het alcoholgebruik van moeder. 

Een andere kanttekening bij de interpretatie van de resultaten in dit hoofdstuk is dat ze op het eerste oog kunnen ‘afwijken’ van de resultaten uit de frequentietabellen in hoofdstuk 3. Dit komt omdat in een regressiemodel alle kenmerken tegelijkertijd worden bekeken. Neem bijvoorbeeld de inkomensongelijkheid in de buurt. In hoofdstuk 3 is te zien dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de diverse groepen voor dit achtergrondkenmerk. Maar in de rest van dit hoofdstuk zal blijken dat de inkomensongelijkheid in de buurt slechts een zeer beperkt belang heeft in de regressiemodellen. Dit betekent dat de verschillen in inkomensongelijkheid niet erg van belang zijn als er ook rekening wordt gehouden met alle andere achtergrondkenmerken; andere kenmerken hebben een grotere samenhang met de inzet van jeugdzorg. 

4.2 Jeugdhulp zonder verblijf

Tabel 4.2.1 toont de resultaten van het regressiemodel voor jeugdhulp zonder verblijf. De achtergrondkenmerken zijn aflopend gesorteerd op hun belang in het model. Of nog preciezer geformuleerd: zij zijn gesorteerd op het maximum per achtergrondkenmerk van de Wald-scores van de categorieën waarin het achtergrondkenmerk wordt uitgesplitst. Hieronder worden de achtergrondkenmerken met de hoogste waarden voor de Wald-score kort benoemd.

In de tabel is de zien dat voor jeugdhulp zonder verblijf de samenhang het sterkst is met het gebruik van GGZ-zorg en/of –medicatie in het huishouden. Als er GGZ-zorg en/of –medicatie in het huishouden wordt gebruikt, is de kans twee keer zo groot dat er in het huishouden ook jeugdhulp zonder verblijf wordt ingezet (zie de kolom met odds-ratio’s). Als het kind speciaal onderwijs volgt, is de kans vier keer zo groot dat het kind ook jeugdhulp zonder verblijf krijgt. Ook is te zien dat de leeftijd van het kind een sterke samenhang vertoont met de inzet van jeugdhulp zonder verblijf; met name bij kinderen van 0 tot 4 jaar en bij jongeren van 18 tot 23 jaar wordt minder vaak jeugdhulp zonder verblijf ingezet. Gebruik van Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden vergroot ook de kans dat er ook jeugdhulp zonder verblijf wordt ingezet in het huishouden. Als ouders bij elkaar op hetzelfde adres wonen, is de kans kleiner dat er jeugdhulp zonder verblijf wordt ingezet. Kijkend naar het aantal ouders dat in het buitenland is geboren, is de samenhang met de inzet van jeugdhulp zonder verblijf met name groot bij 2 buitenlandse ouders uit Turkije, Marokko en overig. De kans dat er ook jeugdhulp zonder verblijf wordt ingezet in het huishouden is dan ongeveer gehalveerd. Ook bij zo goed als alle andere herkomstlanden is te zien dat er een kleinere kans is dat er jeugdhulp zonder verblijf wordt ingezet in het huishouden dan in huishoudens waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren.

De pseudo-R2 van het model voor jeugdhulp zonder verblijf is 0,16. Dit is iets lager dan de bandbreedte van 0,2 tot 0,4 voor een uitstekende model fit. Dit is van alle vier de modellen ook de laagste waarde. Bij jeugdhulp zonder verblijf is er dus meer dan bij de andere vormen van jeugdzorg, nog een grote rol voor andere factoren die buiten beeld zijn gebleven in dit onderzoek. 

4.2.1 Resultaten regressiemodel jeugdhulp zonder verblijf
KenmerkBelang in model (Wald-score)Odds ratio
Gebruik GGZ 45 934,382,17
Speciaal onderwijs 29 402,184,21
Leeftijd 0 tot 4(ref.)(ref.)
Leeftijd 4 tot 12 24 825,153,45
Leeftijd 12 tot 18 21 068,333,25
Leeftijd 18 tot 23 6 777,180,31
Gebruik Wmo en/of Wlz 7 376,591,68
Ouders wonen op hetzelfde adres Ja 4 925,660,61
Ouders wonen op hetzelfde adres Nee(ref.)(ref.)
Aantal ouders in buitenland geboren Nul(ref.)(ref.)
Aantal ouders in buitenland geboren Eén - Europa (excl NL, Turkije) 2,871,02
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Turkije 1 320,790,52
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Marokko 991,490,58
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Suriname 78,250,86
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Nederlandse Cariben 8,190,94
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Indonesië 37,680,83
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Overig 13,100,97
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Onbekend 44,090,81
Aantal ouders in buitenland geboren Twee - Europa (excl Turkije) 861,990,70
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Turkije 2 666,610,40
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Marokko 3 795,950,45
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Suriname 504,620,64
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Nederlandse Cariben 215,110,73
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Indonesië 35,930,67
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Overig 3 644,490,57
Hoogst gevolgde opleiding Laag 2 189,981,46
Hoogst gevolgde opleiding Middel(ref.)(ref.)
Hoogst gevolgde opleiding Hoog 1 678,600,23
Hoogst gevolgde opleiding Onbekend 1 851,460,48
Slachtoffer geweldsmisdrijf 1 183,121,32
Provincie Groningen 41,530,93
Provincie Friesland 328,220,81
Provincie Drenthe 31,680,93
Provincie Overijssel 938,650,75
Provincie Flevoland 464,250,77
Provincie Gelderland 122,790,92
Provincie Utrecht(ref.)(ref.)
Provincie Noord-Holland 269,210,89
Provincie Zuid-Holland 1 058,260,79
Provincie Zeeland 13,190,95
Provincie Noord-Brabant 398,760,86
Provincie Limburg 5,670,98
Provincie Onbekend ,020,00
Huishoudinkomen Laagste kwintiel 260,091,11
Huishoudinkomen 2e kwintiel 240,031,09
Huishoudinkomen 3e kwintiel(ref.)(ref.)
Huishoudinkomen 4e kwintiel 339,750,90
Huishoudinkomen Hoogste kwintiel 971,220,83
Huishoudinkomen Onbekend 2,721,58
Geslacht Man(ref.)(ref.)
Geslacht Vrouw 766,250,91
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 15 tot 20 36,040,96
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 20 tot 25 19,980,98
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 25 tot 30(ref.)(ref.)
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 30 tot 35 170,071,06
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 35 tot 40 569,541,21
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 40 tot 45 150,221,31
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 45 en ouder 1,291,03
Vermogen Negatief 6,021,01
Vermogen Tussen 0 en 50.000 euro(ref.)(ref.)
Vermogen Meer dan 50.000 euro 493,290,90
Vermogen Onbekend ,041,01
Belangrijkste inkomensbron Werknemer(ref.)(ref.)
Belangrijkste inkomensbron Eigen bedrijf 73,400,96
Belangrijkste inkomensbron WW-uitkering ,281,01
Belangrijkste inkomensbron Bijstandsuitkering 459,221,19
Belangrijkste inkomensbron AO-uitkering 17,831,04
Belangrijkste inkomensbron Overig 8,451,04
LVB 329,241,38
Aantal keer verhuisd Nul(ref.)(ref.)
Aantal keer verhuisd Eén 157,131,06
Aantal keer verhuisd Twee 175,521,12
Aantal keer verhuisd Drie of meer 317,841,31
Slachtoffer misdrijf 224,381,07
Voortijdig schoolverlater 186,881,37
HALT 186,521,29
Type huishouden Paar met kinderen(ref.)(ref.)
Type huishouden Eenouderhuishouden 35,760,95
Type huishouden Anders 83,670,90
Stedelijkheidsgraad Zeer sterk 35,051,04
Stedelijkheidsgraad Sterk 7,161,02
Stedelijkheidsgraad Matig(ref.)(ref.)
Stedelijkheidsgraad Weinig 75,780,95
Stedelijkheidsgraad Niet 40,330,95
Verdachte misdrijf 72,951,07
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0 t/m 0.2 39,271,04
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.2 t/m 0.3(ref.)(ref.)
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.3 t/m 0.4 11,490,98
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.4 t/m 0.5 11,800,95
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt groter dan 0.5 62,360,81
Inkomensongelijkheid buurt Onbekend 8,391,02
Gemiddelde afstand tot
voorzieningen (km)
56,730,99
Verdachte geweldsmisdrijf 27,201,07
Wanbetaler Zvw 24,411,04
In NL geboren Ja 14,270,97
In NL geboren Nee(ref.)(ref.)
Schuldsanering 6,571,04
Constante 26 257,010,05

4.3 Jeugdhulp met verblijf

Tabel 4.3.1 toont de resultaten van het model voor jeugdhulp met verblijf. Bij deze vorm van jeugdzorg is de samenhang het sterkst met speciaal onderwijs. Bij kinderen in het speciaal onderwijs is de kans ruim vijf keer zo groot dat ze ook jeugdhulp met verblijf ontvangen. Ook het type huishouden vertoont veel samenhang met de inzet van jeugdhulp met verblijf. Met name als er sprake is van een ‘ander’ huishouden (niet zijnde ‘eenouderhuishouden’ of ‘paar met kinderen’) is de kans op jeugdhulp met verblijf zes keer zo groot. Deze uitkomst hangt samen met de beslisboom waarmee voor elk kind een huishouden is geselecteerd. Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven bevat deze groep onder andere gevallen waarbij de jongere in 2019 niet meer bij een van de ouders stond ingeschreven in de BRP en er ook geen andere juridische kinderen van de ouder(s) meer in het huishouden van de ouder(s) stonden ingeschreven.

Als ouders bij elkaar wonen in hetzelfde huishouden is de kans dat er jeugdhulp met verblijf wordt ingezet drie keer zo laag dan als ouders niet meer bij elkaar wonen. Het gebruik van GGZ-zorg en/of –medicatie in het huishouden verdubbelt de kans dat er ook jeugdhulp met verblijf wordt ingezet in het huishouden. De kans op jeugdhulp met verblijf is, net zoals bij jeugdhulp zonder verblijf, kleiner voor kinderen van 0 tot 4 jaar en voor jongeren van 18 tot 23 jaar. 

Net zoals bij jeugdhulp zonder verblijf, is te zien dat de kans op jeugdhulp met verblijf in het huishouden kleiner is als er een of twee ouders in het buitenland zijn geboren. Het belang in het model is het grootst bij jongeren met twee ouders uit Marokko of Turkije; bij deze jongeren is de kans dat er ook jeugdhulp met verblijf wordt ingezet een factor vier tot vijf kleiner dan bij jongeren waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren. 

De pseudo-R2 van het model is 0,34. Dit valt ruim binnen de bandbreedte van 0,2 tot 0,4 voor een uitstekende model fit.

4.3.1 Resultaten regressiemodel jeugdhulp met verblijf
KenmerkBelang in model (Wald-score)Odds ratio
Speciaal onderwijs 11 397,115,30
Type huishouden Paar met kinderen(ref.)(ref.)
Type huishouden Eenouderhuishouden 559,310,65
Type huishouden Anders 8 936,946,61
Gebruik Wmo en/of Wlz 5 275,342,57
Ouders wonen op hetzelfde adres Ja 3 910,930,34
Ouders wonen op hetzelfde adres Nee(ref.)(ref.)
Gebruik GGZ 3 475,622,07
Leeftijd 0 tot 4(ref.)(ref.)
Leeftijd 4 tot 12 1 324,062,50
Leeftijd 12 tot 18 3 293,414,28
Leeftijd 18 tot 23 72,730,75
Aantal ouders in buitenland geboren Nul(ref.)(ref.)
Aantal ouders in buitenland geboren Eén - Europa (excl NL, Turkije) 5,821,07
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Turkije 280,780,34
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Marokko 216,210,44
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Suriname0,430,97
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Nederlandse Cariben0,591,04
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Indonesië0,790,92
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Overig0,671,02
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Onbekend0,110,98
Aantal ouders in buitenland geboren Twee - Europa (excl Turkije) 26,890,83
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Turkije 588,580,19
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Marokko 886,250,24
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Suriname 28,870,80
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Nederlandse Cariben 41,040,77
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Indonesië ,200,92
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Overig 1 457,900,35
Belangrijkste inkomensbron Werknemer(ref.)(ref.)
Belangrijkste inkomensbron Eigen bedrijf 40,480,86
Belangrijkste inkomensbron WW-uitkering 9,001,20
Belangrijkste inkomensbron Bijstandsuitkering 1 420,401,93
Belangrijkste inkomensbron AO-uitkering 170,641,35
Belangrijkste inkomensbron Overig 37,841,24
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 15 tot 20 1 205,471,81
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 20 tot 25 292,531,30
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 25 tot 30(ref.)(ref.)
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 30 tot 35 6,851,05
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 35 tot 40 85,151,32
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 40 tot 45 46,201,64
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 45 en ouder 282,892,17
Huishoudinkomen Laagste kwintiel 733,711,75
Huishoudinkomen 2e kwintiel 276,111,39
Huishoudinkomen 3e kwintiel(ref.)(ref.)
Huishoudinkomen 4e kwintiel 121,940,76
Huishoudinkomen Hoogste kwintiel 338,630,56
Huishoudinkomen Onbekend0,061,12
Hoogst gevolgde opleiding Laag26,411,13
Hoogst gevolgde opleiding Middel(ref.)(ref.)
Hoogst gevolgde opleiding Hoog 320,930,20
Hoogst gevolgde opleiding Onbekend 651,610,33
Verdachte misdrijf 528,491,51
Aantal keer verhuisd Nul(ref.)(ref.)
Aantal keer verhuisd Eén 476,971,34
Aantal keer verhuisd Twee 297,601,42
Aantal keer verhuisd Drie of meer 277,311,57
Wanbetaler Zvw 377,171,37
HALT 321,461,83
In NL geboren Ja 290,181,64
In NL geboren Nee(ref.)(ref.)
Vermogen Negatief 1,280,98
Vermogen Tussen 0 en 50.000 euro(ref.)(ref.)
Vermogen Meer dan 50.000 euro 286,410,74
Vermogen Onbekend 111,412,31
LVB 249,561,54
Slachtoffer geweldsmisdrijf 128,701,25
Verdachte geweldsmisdrijf 85,030,79
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0 t/m 0.2 18,881,09
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.2 t/m 0.3(ref.)(ref.)
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.3 t/m 0.4 120,930,75
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.4 t/m 0.5 18,250,73
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt groter dan 0.50,001,00
Inkomensongelijkheid buurt Onbekend 5,360,96
Provincie Groningen 27,101,20
Provincie Friesland 2,121,05
Provincie Drenthe 7,371,11
Provincie Overijssel 86,631,32
Provincie Flevoland 10,920,88
Provincie Gelderland 22,021,14
Provincie Utrecht(ref.)(ref.)
Provincie Noord-Holland0,201,01
Provincie Zuid-Holland0,051,01
Provincie Zeeland68,551,41
Provincie Noord-Brabant7,770,93
Provincie Limburg10,691,11
Provincie Onbekend0,000,01
Stedelijkheidsgraad Zeer sterk 81,390,82
Stedelijkheidsgraad Sterk 13,200,93
Stedelijkheidsgraad Matig(ref.)(ref.)
Stedelijkheidsgraad Weinig0,981,02
Stedelijkheidsgraad Niet 4,070,94
Geslacht Man(ref.)(ref.)
Geslacht Vrouw 61,851,09
Slachtoffer misdrijf 30,021,08
Schuldsanering 22,100,88
Gemiddelde afstand tot
voorzieningen (km)
5,630,99
Voortijdig schoolverlater 0,900,96
Constante 12 169,300,00

4.4 Jeugdbescherming

In tabel 4.4.1 worden de resultaten van het model voor jeugdbescherming getoond. Er is de meeste samenhang met of de ouders nog bij elkaar wonen. Als dat zo is, dan is de kans dat er jeugdbescherming is ingezet bij de jongere vier keer zo klein. Bij de verhoogde kans bij het type huishouden ‘anders’ speelt weer de beslisboom mee, net zoals bij jeugdhulp met verblijf. Bijna de helft van de jongeren met jeugdbescherming in 2021, ontving in 2021 namelijk ook jeugdhulp met verblijf. Ook in het model voor jeugdbescherming heeft het volgen van speciaal onderwijs een groot belang in het model en als een jongere speciaal onderwijs volgt is de kans drie keer zo groot dat er ook jeugdbescherming is ingezet. Ook de inzet van Wmo en/of Wlz in het huishouden is van belang en verdubbelt de kans dat er ook jeugdbescherming wordt ingezet. Het belang van leeftijd is met name erg groot in de leeftijdscategorie 18 tot 23 met een extreem lage odds-ratio. Dit is het gevolg van wat ruis rondom geboortedatums en einddatums van de jeugdbeschermingsmaatregel, want jeugdbescherming stopt per definitie als de jongere 18 jaar wordt. Met name is te zien dat de kans op jeugdbescherming toeneemt naarmate de jongere ouder wordt. Als een jongere vaker is verhuisd in de afgelopen 3 jaar, is de kans ook groter dat hij of zij jeugdbescherming heeft. Ook wordt de kans op jeugdbescherming verdubbelt als er een slachtoffer van een geweldsmisdrijf in het huishouden is of als de belangrijkste inkomensbron van het huishouden een uitkering is. Bij gebruik van GGZ-zorg en/of –medicatie is de kans ruim anderhalf keer zo hoog dat er ook jeugdbescherming is. Het aantal in het buitenland geboren ouders speelt in het model bij jeugdbescherming een minder grote rol dan bij jeugdhulp. Voor de meeste herkomstlanden is de kans verlaagd dat er ook jeugdbescherming is, behalve bij jongeren met één ouder die in Europa of overig Afrika/Azië/Amerika/Oceanië is geboren.

De pseudo-R2 van het model is 0,36. Dit valt ruim binnen de bandbreedte van 0,2 tot 0,4 voor een uitstekende model fit.

4.4.1 Resultaten regressiemodel jeugdbescherming
KenmerkBelang in model (Wald-score)Odds ratio
Ouders wonen op hetzelfde adres Ja 5 490,890,25
Ouders wonen op hetzelfde adres Nee(ref.)(ref.)
Type huishouden Paar met kinderen(ref.)(ref.)
Type huishouden Eenouderhuishouden 80,370,85
Type huishouden Anders 3 692,283,70
Speciaal onderwijs 3 563,462,96
Gebruik Wmo en/of Wlz 3 510,652,21
Leeftijd 0 tot 4(ref.)(ref.)
Leeftijd 4 tot 12 712,321,76
Leeftijd 12 tot 18 873,691,92
Leeftijd 18 tot 23 2 213,680,02
Aantal keer verhuisd Nul(ref.)(ref.)
Aantal keer verhuisd Eén 1 256,101,61
Aantal keer verhuisd Twee 1 314,212,02
Aantal keer verhuisd Drie of meer 1 694,792,90
Slachtoffer geweldsmisdrijf 1 574,802,07
Belangrijkste inkomensbron Werknemer(ref.)(ref.)
Belangrijkste inkomensbron Eigen bedrijf 21,791,11
Belangrijkste inkomensbron WW-uitkering 44,951,44
Belangrijkste inkomensbron Bijstandsuitkering 1 567,601,97
Belangrijkste inkomensbron AO-uitkering 349,061,54
Belangrijkste inkomensbron Overig 38,261,24
Gebruik GGZ 1 507,511,61
Verdachte misdrijf 1 174,361,82
Huishoudinkomen Laagste kwintiel 1 036,672,03
Huishoudinkomen 2e kwintiel 352,341,51
Huishoudinkomen 3e kwintiel(ref.)(ref.)
Huishoudinkomen 4e kwintiel 180,760,67
Huishoudinkomen Hoogste kwintiel 366,200,48
Huishoudinkomen Onbekend 2,330,37
Aantal ouders in buitenland geboren Nul(ref.)(ref.)
Aantal ouders in buitenland geboren Eén - Europa (excl NL, Turkije) 145,751,40
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Turkije 108,770,56
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Marokko 113,720,60
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Suriname 6,701,12
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Nederlandse Cariben 4,450,91
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Indonesië ,120,96
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Overig 45,911,21
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Onbekend 16,800,76
Aantal ouders in buitenland geboren Twee - Europa (excl Turkije) 1,511,04
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Turkije 317,440,34
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Marokko 510,280,38
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Suriname 57,560,70
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Nederlandse Cariben 163,830,57
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Indonesië 2,100,71
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Overig 996,220,45
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 15 tot 20 560,411,50
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 20 tot 25 155,841,21
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 25 tot 30(ref.)(ref.)
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 30 tot 35 ,950,98
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 35 tot 40 27,651,19
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 40 tot 45 18,551,40
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 45 en ouder 201,541,93
Wanbetaler Zvw 547,351,44
In NL geboren Ja 458,131,86
In NL geboren Nee(ref.)(ref.)
Hoogst gevolgde opleiding Laag 335,832,09
Hoogst gevolgde opleiding Middel(ref.)(ref.)
Hoogst gevolgde opleiding Hoog 8,990,18
Hoogst gevolgde opleiding Onbekend 44,940,71
Stedelijkheidsgraad Zeer sterk 305,520,67
Stedelijkheidsgraad Sterk 58,770,86
Stedelijkheidsgraad Matig(ref.)(ref.)
Stedelijkheidsgraad Weinig 9,861,07
Stedelijkheidsgraad Niet ,901,03
Vermogen Negatief ,351,01
Vermogen Tussen 0 en 50.000 euro(ref.)(ref.)
Vermogen Meer dan 50.000 euro 220,840,75
Vermogen Onbekend 140,712,60
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0 t/m 0.2 4,701,04
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.2 t/m 0.3(ref.)(ref.)
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.3 t/m 0.4 181,790,69
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.4 t/m 0.5 16,780,73
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt groter dan 0.5 1,030,89
Inkomensongelijkheid buurt Onbekend 11,270,94
Slachtoffer misdrijf 151,921,21
HALT 150,561,64
Provincie Groningen 92,330,70
Provincie Friesland 30,630,82
Provincie Drenthe 144,510,60
Provincie Overijssel ,371,02
Provincie Flevoland 88,400,70
Provincie Gelderland 6,020,94
Provincie Utrecht(ref.)(ref.)
Provincie Noord-Holland 44,580,84
Provincie Zuid-Holland 14,650,91
Provincie Zeeland 2,620,93
Provincie Noord-Brabant 51,840,83
Provincie Limburg 11,890,90
Provincie Onbekend ,000,00
LVB 68,311,27
Schuldsanering 26,640,86
Geslacht Man(ref.)(ref.)
Geslacht Vrouw 19,831,05
Voortijdig schoolverlater 17,051,47
Verdachte geweldsmisdrijf 14,431,09
Gemiddelde afstand tot
voorzieningen (km)
1,291,00
Constante 9 393,770,00

4.5 Jeugdreclassering

In tabel 4.5.1 staan de resultaten van het model voor jeugdreclassering. De kenmerken met de meeste samenhang met de inzet van jeugdreclassering zijn of iemand in het huishouden verdachte is en of de jongere zelf in aanraking is gekomen met HALT. In die gevallen is de kans vier tot bijna vijf keer zo groot dat er ook jeugdreclassering is. Hierbij moet echter wel gerealiseerd worden dat de meeste jongeren jeugdreclassering krijgen omdat ze zélf als verdachte in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. Ook het geslacht van de jongere speelt een grote rol, voor meisjes is de kans op jeugdreclassering vier keer kleiner dan voor jongens. Ook bij jeugdreclassering is de samenhang met speciaal onderwijs hoog. Als de jongere speciaal onderwijs volgt, is de kans dat er ook jeugdreclassering is 3,5 keer zo hoog. Ook is er relatief veel samenhang met het opleidingsniveau van de jongere. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe kleiner de kans dat er ook jeugdreclassering is. Kijkend naar het aantal keer dat de jongere verhuisd is in de afgelopen drie jaar, is de samenhang met jeugdreclassering vooral hoog als de jongere 3 keer of meer is verhuisd. In die gevallen is de kans bijna drie keer zo hoog dat er jeugdreclassering is. Ook is er een relatie met voortijdig schoolverlaten. Bij jongeren die voortijdig schoolverlater zijn is de kans op jeugdreclassering ruim twee keer zo groot. Het is goed om hierbij te beseffen dat een jongeren ook jeugdreclassering kan krijgen als hij in aanraking is gekomen met de leerplichtambtenaar vanwege schoolverzuim. Het belang van het aantal in het buitenland geboren ouders is het hoogst als beide ouders in Marokko zijn geboren. Voor alle herkomstlanden is te zien dat de kans dat er jeugdreclassering is, hoger is dan voor kinderen waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren. 
Het achtergrondkenmerk leeftijd leidt in het model voor jeugdreclassering niet tot zinnige waarden voor de Wald-score en de odds-ratio. Dit komt omdat de referentiecategorie in alle modellen de leeftijdsgroep 0 tot 4 jaar is. Maar deze categorie komt niet voor bij jeugdreclassering, waardoor het model geen zinnige waarden kan berekenen.

De pseudo-R2 van het model is 0,37. Dit valt ruim binnen de bandbreedte van 0,2 tot 0,4 voor een uitstekende model fit.

4.5.1 Resultaten regressiemodel jeugdreclassering
KenmerkBelang in model (Wald-score)Odds ratio
Verdachte misdrijf 2 483,504,82
HALT 2 079,084,11
Geslacht Man(ref.)(ref.)
Geslacht Vrouw 1 724,300,24
Speciaal onderwijs 1 495,663,46
Hoogst gevolgde opleiding Laag 672,932,59
Hoogst gevolgde opleiding Middel(ref.)(ref.)
Hoogst gevolgde opleiding Hoog 132,410,08
Hoogst gevolgde opleiding Onbekend 7,661,49
Aantal keer verhuisd Nul(ref.)(ref.)
Aantal keer verhuisd Eén 14,811,13
Aantal keer verhuisd Twee 84,921,52
Aantal keer verhuisd Drie of meer 471,382,87
Voortijdig schoolverlater 427,952,26
Verdachte geweldsmisdrijf 251,771,69
Aantal ouders in buitenland geboren Nul(ref.)(ref.)
Aantal ouders in buitenland geboren Eén - Europa (excl NL, Turkije) 6,881,21
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Turkije 14,231,42
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Marokko 46,861,78
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Suriname 28,701,57
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Nederlandse Cariben 21,161,63
Aantal ouders in buitenland geboren Eén-Indonesië 1,081,24
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Overig 28,611,43
Aantal ouders in buitenland geboren Eén- Onbekend 4,251,41
Aantal ouders in buitenland geboren Twee - Europa (excl Turkije) 57,001,68
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Turkije 32,321,47
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Marokko 145,711,81
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Suriname 70,551,75
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Nederlandse Cariben 59,091,73
Aantal ouders in buitenland geboren Twee-Indonesië 3,551,85
Aantal ouders in buitenland geboren Twee- Overig 32,001,32
Ouders wonen op hetzelfde adres Ja 97,670,66
Ouders wonen op hetzelfde adres Nee(ref.)(ref.)
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 15 tot 20 85,021,41
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 20 tot 25 31,011,21
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 25 tot 30(ref.)(ref.)
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 30 tot 35 ,891,04
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 35 tot 40 3,491,15
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 40 tot 45 ,621,19
Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind 45 en ouder 16,951,44
Slachtoffer misdrijf 56,501,25
Type huishouden Paar met kinderen(ref.)(ref.)
Type huishouden Eenouderhuishouden 48,561,33
Type huishouden Anders ,221,03
Provincie Groningen 21,591,45
Provincie Friesland 1,051,10
Provincie Drenthe 34,561,67
Provincie Overijssel 24,511,40
Provincie Flevoland ,361,05
Provincie Gelderland 4,711,15
Provincie Utrecht(ref.)(ref.)
Provincie Noord-Holland 2,130,92
Provincie Zuid-Holland 1,991,08
Provincie Zeeland 3,761,21
Provincie Noord-Brabant 1,060,94
Provincie Limburg 7,031,20
Provincie Onbekend ,000,00
Vermogen Negatief 6,581,08
Vermogen Tussen 0 en 50.000 euro(ref.)(ref.)
Vermogen Meer dan 50.000 euro 32,510,80
Vermogen Onbekend ,000,99
Gebruik GGZ 30,271,15
Stedelijkheidsgraad Zeer sterk 24,161,28
Stedelijkheidsgraad Sterk 1,751,06
Stedelijkheidsgraad Matig(ref.)(ref.)
Stedelijkheidsgraad Weinig ,280,97
Stedelijkheidsgraad Niet ,910,93
Belangrijkste inkomensbron Werknemer(ref.)(ref.)
Belangrijkste inkomensbron Eigen bedrijf ,011,00
Belangrijkste inkomensbron WW-uitkering 3,191,26
Belangrijkste inkomensbron Bijstandsuitkering 23,701,21
Belangrijkste inkomensbron AO-uitkering ,041,01
Belangrijkste inkomensbron Overig 12,731,30
Huishoudinkomen Laagste kwintiel 16,101,19
Huishoudinkomen 2e kwintiel 5,371,10
Huishoudinkomen 3e kwintiel(ref.)(ref.)
Huishoudinkomen 4e kwintiel 23,560,78
Huishoudinkomen Hoogste kwintiel 20,590,76
Huishoudinkomen Onbekend ,000,00
In NL geboren Ja 20,301,25
In NL geboren Nee(ref.)(ref.)
LVB 11,460,72
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0 t/m 0.2 ,141,02
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.2 t/m 0.3(ref.)(ref.)
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.3 t/m 0.4 1,070,95
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt 0.4 t/m 0.5 1,320,84
Inkomensongelijkheid buurt Ginicoëfficiënt groter dan 0.5 6,130,48
Inkomensongelijkheid buurt Onbekend 8,480,88
Gemiddelde afstand tot
voorzieningen (km)
7,750,98
Gebruik Wmo en/of Wlz 6,160,92
Wanbetaler Zvw 5,261,08
Slachtoffer geweldsmisdrijf ,891,04
Schuldsanering ,071,02
Leeftijd 0 tot 4(ref.)(ref.)
Leeftijd 4 tot 12----
Leeftijd 12 tot 18----
Leeftijd 18 tot 23----
Constante ,230,00

3) Doorgaans worden de volgende rule-of-thumb grenswaarden gebruikt: > 20 onbruikbaar, >10 hoge mate van colineariteit, >5 enige mate van colineariteit.
4)
Uit Behavioural Travel Modelling. Edited by David Hensher and Peter Stopher. 1979. Ch 15: Quantitative Methods for Analyzing Travel Behaviour on Individuals: Some Recent Developments"'

5. Conclusies

In dit hoofdstuk worden de conclusies uit het onderzoek besproken voor elk van de onderzochte vormen van jeugdzorg. Dit kwantitatieve onderzoek laat alleen zien in welke mate de kenmerken samenhangen met de inzet van jeugdzorg. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken gedaan worden over een eventuele causale relatie tussen het kenmerk en de inzet van jeugdzorg. Ook van kenmerken die sterk samenhangen met de inzet van jeugdzorg, kan niet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is.

Jeugdhulp zonder verblijf

In vergelijking met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg wijkt de groep jongeren met jeugdhulp zonder verblijf met name op de volgende achtergrondkenmerken af:

  • Deze groep heeft minder vaak ouders die in Turkije of Marokko zijn geboren en iets vaker ouders die in Suriname of Nederlandse Cariben zijn geboren
  • Ze komen iets vaker uit Gelderland, Utrecht en Limburg
  • Ze komen vaker uit buurten waar de inkomens gelijker verdeeld zijn
  • Ze zitten iets vaker op het speciaal (basis)onderwijs
  • Ze komen iets vaker uit huishoudens met een huishoudinkomen uit het laagste inkomenskwintiel.
  • Ze komen iets vaker uit huishoudens met een negatief vermogen
  • Er is iets vaker iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Er is vaker iemand in het huishouden die GGZ-zorg/-medicatie of Wmo-/Wlz-zorg gebruikt. 
  • Er is iets vaker iemand met een LVB-indicatie in het huishouden

Doordat de onderzochte achtergrondkenmerken ook onderling samen kunnen hangen, geven de bovenstaande inzichten nog geen scherp genoeg beeld welke achtergrondkenmerken het meest sterk samenhangen met de inzet van jeugdhulp zonder verblijf. Uit het logistische regressiemodel blijkt dat de volgende vijf kenmerken de sterkste samenhang hebben met de inzet van jeugdhulp zonder verblijf:

  • GGZ-zorg en/of -medicatie
  • Speciaal onderwijs
  • Leeftijd
  • Gebruik Wmo en/of Wlz
  • Ouders wonen op hetzelfde adres

De pseudo-R2 van het regressiemodel laat zien dat van de vier modellen dit het relatief zwakste model is. Bij jeugdhulp zonder verblijf is er dus meer dan bij de andere vormen van jeugdzorg, nog een grote rol voor andere factoren die geheel buiten beeld zijn gebleven in dit onderzoek. 

Jeugdhulp met verblijf

In vergelijking met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg wijkt de groep jongeren met jeugdhulp met verblijf met name op de volgende achtergrondkenmerken af:

  • Deze groep is iets vaker zelf niet in Nederland geboren en ze hebben vaker ouders die in de Nederlandse Cariben of Suriname zijn geboren en minder vaak ouders die in Turkije of Marokko zijn geboren
  • Ze komen iets vaker uit Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Limburg
  • Ze komen vaker uit buurten waar de inkomens gelijker verdeeld zijn
  • Ze zitten veel vaker op het speciaal (basis)onderwijs
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een huishoudinkomen uit het laagste inkomenskwintiel
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een negatief vermogen
  • De belangrijkste inkomensbron van het huishouden is veel vaker een uitkering
  • Er is vaker iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Er is veel vaker iemand in het huishouden die GGZ-zorg/-medicatie of Wmo-/Wlz-zorg gebruikt. 
  • Er is vaker iemand met een LVB-indicatie in het huishouden
  • Ze hebben vaker iemand in het huishouden die verdachte of slachtoffer is van een misdrijf

Doordat de onderzochte achtergrondkenmerken ook onderling samen kunnen hangen, geven de bovenstaande inzichten nog geen scherp genoeg beeld welke achtergrondkenmerken het meest sterk samenhangen met de inzet van jeugdhulp met verblijf. Uit het logistische regressiemodel blijkt dat de volgende vijf kenmerken de sterkste samenhang hebben met de inzet van jeugdhulp met verblijf:

  • Speciaal onderwijs
  • Type huishouden 
    (hierbij is echter een relatie met de beslisboom om voor elke jongere het huishouden te bepalen)
  • Gebruik Wmo/Wlz
  • Ouders wonen op hetzelfde adres
  • GGZ-zorg en/of -medicatie

De pseudo-R2 van het regressiemodel laat zien dat het een uitstekende model fit is.  Toch zullen er ook bij jeugdhulp met verblijf altijd nog andere kenmerken en omstandigheden zijn die ook van invloed zijn op de inzet van jeugdhulp met verblijf, naast de achtergrondkenmerken die in dit onderzoek zijn meegenomen. 

Jeugdbescherming

In vergelijking met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg wijkt de groep jongeren met jeugdbescherming met name op de volgende achtergrondkenmerken af:

  • Jongeren in deze groep zijn iets vaker zelf niet in Nederland geboren en hebben minder vaak ouders die in Turkije of Marokko zijn geboren. Jongeren met ouders uit de meeste andere herkomstlanden komen vaker voor in de jeugdbescherming, met uitzondering van Indonesië.
  • Ze komen iets vaker uit Groningen, Friesland, Overijssel en Limburg
  • Ze komen vaker uit buurten waar de inkomens gelijker verdeeld zijn
  • Ze zitten vaker op het speciaal (basis)onderwijs
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een huishoudinkomen uit het laagste inkomenskwintiel.
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een negatief vermogen
  • De belangrijkste inkomensbron van het huishouden is veel vaker een uitkering
  • Er is vaker iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Er is veel vaker iemand in het gezin die gebruik maakt van GGZ-medicatie/GGZ-zorg of Wmo-/Wlz-zorg
  • Er is vaker iemand met een LVB-indicatie in het huishouden
  • Ze hebben vaker iemand in het huishouden die verdachte of slachtoffer is van een misdrijf

Doordat de onderzochte achtergrondkenmerken ook onderling samen kunnen hangen, geven de bovenstaande inzichten nog geen scherp genoeg beeld welke achtergrondkenmerken het meest sterk samenhangen met de inzet van jeugdbescherming. Uit het logistische regressiemodel blijkt dat de volgende vijf kenmerken de sterkste samenhang hebben met de inzet van jeugdbescherming:

  • Ouders wonen op hetzelfde adres
  • Type huishouden
    (hierbij is echter een relatie met de beslisboom om voor elke jongere het huishouden te bepalen)
  • Speciaal onderwijs
  • Gebruik Wmo/Wlz
  • Leeftijd

De pseudo-R2 van het regressiemodel laat zien dat het een uitstekende model fit is.  Toch zullen er ook bij jeugdbescherming altijd nog andere kenmerken en omstandigheden zijn die ook van invloed zijn op de inzet van jeugdbescherming, naast de achtergrondkenmerken die in dit onderzoek zijn meegenomen.

Jeugdreclassering

In vergelijking met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg wijkt de groep jongeren met jeugdreclassering met name op de volgende achtergrondkenmerken af:

  • Jongens zijn oververtegenwoordigd in de jeugdreclassering
  • Jongeren uit deze groep zijn vaker zelf niet in Nederland geboren en alle herkomstlanden met uitzondering van Indonesië komen vaker voor
  • Jongeren met jeugdreclassering wonen vaker in zeer stedelijke gebieden
  • Ze komen vaker uit buurten waar de inkomens gelijker verdeeld zijn
  • Ze zitten veel vaker op het speciaal (basis)onderwijs
  • Ze zijn vaker voortijdig schoolverlater
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een huishoudinkomen uit het laagste inkomenskwintiel.
  • Ze komen veel vaker uit huishoudens met een negatief vermogen
  • De belangrijkste inkomensbron van het huishouden is veel vaker een uitkering
  • Er is vaker iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Er is veel vaker iemand in het huishouden die GGZ-zorg/-medicatie of Wmo-/Wlz-zorg gebruikt. 
  • Er is iets vaker iemand met een LVB-indicatie in het huishouden
  • Ze komen veel vaker in aanraking met HALT
  • Ze hebben veel vaker iemand in het huishouden die verdachte of slachtoffer is van een misdrijf

Doordat de onderzochte achtergrondkenmerken ook onderling samen kunnen hangen, geven de bovenstaande inzichten nog geen scherp genoeg beeld welke achtergrondkenmerken het meest sterk samenhangen met de inzet van jeugdreclassering. Uit het logistische regressiemodel blijkt dat de volgende vijf kenmerken de sterkste samenhang hebben met de inzet van jeugdreclassering:

  • Verdachte misdrijf in het huishouden 
    (waaronder de jongere zelf; de meeste jongeren met jeugdreclassering krijgen namelijk jeugdreclassering omdat ze zelf verdachte zijn geweest)
  • HALT
  • Geslacht
  • Speciaal onderwijs
  • Hoogst gevolgde opleiding

De pseudo-R2 van het regressiemodel laat zien dat het een uitstekende model fit is.  De pseudo-R2 van het regressiemodel laat zien dat het een uitstekende model fit is.  Toch zullen er ook bij jeugdreclassering altijd nog andere kenmerken en omstandigheden zijn die ook van invloed zijn op de inzet van jeugdreclassering, naast de achtergrondkenmerken die in dit onderzoek zijn meegenomen.

Bijlage 1. Definities van onderzochte achtergrondkenmerken

Demografische kenmerken

  • Geslacht kind. Het geslacht van het kind in 2021 volgens de BRP

  • Leeftijd kind. De leeftijd van het kind op 1 januari 2021 volgens de BRP. De leeftijd wordt uitgesplitst naar de volgende categorieën:
    • 0 tot 4 jaar
    • 4 tot 12 jaar
    • 12 tot 18 jaar
    • 18 tot 23 jaar
  • Kind in Nederland geboren. Op basis van de BRP wordt gekeken of het kind Nederland als geboorteland heeft.

  • Aantal ouders in buitenland geboren. Op basis van de BRP wordt gekeken naar het geboorteland van de (juridische) ouder(s). 

    ls er een of twee ouders in het buitenland zijn geboren, wordt er verder uitgesplitst naar een aantal veel voorkomende landen (conform de nieuwe herkomstindeling van het CBS). Als beide ouders in het buitenland zijn geboren is hierbij gekeken naar het geboorteland van de moeder. Tenzij de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is. In die gevallen is gekeken naar het geboorteland van de vader.

  • Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden. De indeling van gemeenten naar stedelijkheid is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid van de gemeente in 2019. Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van 1 km rondom dat adres. De omgevings-adressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde hiervan voor alle adressen binnen die gemeente. De volgende klassen worden onderscheiden:
    • Zeer sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 2 500 of meer);
    • Sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 500 tot 2 500);
    • Matig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 000 tot 1 500);
    • Weinig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 500 tot 1 000);
    • Niet-stedelijk (omgevingsadressendichtheid van minder dan 500).
    • Onbekend
  • Woonprovincie van het huishouden. De provincie van het huishouden op 1 januari 2019. Hiervoor worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Groningen
    • Friesland
    • Drenthe
    • Overijssel
    • Flevoland
    • Gelderland
    • Utrecht
    • Noord-Holland
    • Zuid-Holland
    • Zeeland
    • Noord-Brabant
    • Limburg
  • Inkomensongelijkheid in buurt huishouden. De inkomensongelijkheid van een buurt is in kaart gebracht met een GINI-coëfficiënt op basis van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in 2019 van particuliere huishoudens exclusief studentenhuishoudens. De gini-coëfficiënt is 0 bij volkomen gelijkheid en 1 bij volkomen ongelijkheid (zie hier)

  • Afstand tot voorzieningen in buurt huishouden. Hierbij is per buurt het gemiddelde genomen van de (gemiddelde) afstand in kilometers in 2019 tot de volgende voorzieningen: warenhuis, cafetaria e.d., bibliotheek, zwembad, bioscoop en attractie (zie hier)

Huishoudenssituatie

  • Beide juridische ouders wonen in hetzelfde huishouden. Hierbij is gekeken of beide juridische ouders van het kind bij elkaar in hetzelfde huishouden wonen op 1 januari 2019. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Ja
    • Nee

Indien er slechts één juridische ouder bekend is in BRP, dan krijgt dit kenmerk de waarde Ja

  • Huishoudtype. Dit is een typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen een huishouden. Dit is gebaseerd op de basisregistratie personen (BRP). Er is gekeken naar het huishouden op 1 januari 2019. In dit onderzoek worden onderstaande categorieën onderscheiden.
    • Paar met kinderen: Twee personen die een of meer thuiswonende kinderen hebben. Dit kunnen gehuwde paren (twee personen die met elkaar gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben gesloten) en ongehuwde paren zijn (hebben een samenwoonrelatie, maar zijn niet met elkaar gehuwd of hebben geen partnerschapsregistratie gesloten). Ook een overig lid (persoon die anders dan als partner of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren, bijvoorbeeld een inwonende oma.
    • Eenouderhuishouden: Particulier huishouden bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen. Ook een overig lid (persoon die anders dan als ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren.
    • Overig huishouden: Alle andere huishoudtypen. Deze categorie bevat (gehuwde of ongehuwde) paren zonder thuiswonende kinderen, eenpersoonshuishoudens, overige particuliere huishoudens, institutionele huishoudens en huishoudens waarvan het huishoudtype onbekend is.
  • Aantal verhuisbewegingen huishouden in laatste 3 jaar. Hierbij wordt gekeken naar het aantal verhuisbewegingen van het kind in de jaren 2017 t/m 2019 volgens de BasisRegistratiePersonen.

  • Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind. De leeftijd waarop de juridische moeder van het kind voor het eerst ouder is geworden van een juridisch kind. Hiervoor worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • 20 tot 25 jaar
    • 25 tot 30 jaar
    • 30 tot 35 jaar
    • 35 tot 40 jaar
    • 40 tot 45 jaar
    • 45 jaar en ouder

Onderwijs

  • Speciaal onderwijs kind. Op basis van onderwijsregistraties over het kalenderjaar 2019 wordt gekeken of het kind op enig moment in 2019 speciaal basisonderwijs in het kader van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) heeft gevolgd of speciaal (voorgezet) onderwijs in het kader van de Wet op de Expertisecentra (WEC).

  • Voortijdig schoolverlaten kind. Hierbij is bekeken of het kind in 2017, 2018 of 2019 een voortijdig schoolverlater is. Een kind telt als voortijdig schoolverlater in 2019 als het op 1 oktober 2019 stond ingeschreven in het bekostigd voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) en op 1 oktober 2020 het onderwijs heeft verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een diploma op ten minste mbo-niveau 2.

  • Opleidingsniveau kind. Hiervoor wordt gekeken naar het hoogst gevolgde opleidingsniveau op 1 oktober 2019. De volgende categorieën worden onderscheiden:
    • Laag: Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
    • Middelbaar: Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
    • Hoog: Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
    • Onbekend

Financieel welbevinden

  • Huishoudinkomen. Het besteedbaar inkomen 2019 van een huishouden bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e), premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden, premies ziektekostenverzekeringen, en belastingen op inkomen en vermogen. Om een zinvolle vergelijking te maken tussen verschillende soorten huishoudens wordt gekeken naar het gestandaardiseerde huishoudensinkomen. Dit betekent dat inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar gemaakt worden. Hiervoor worden equivalentiefactoren gebruikt die rekening houden met het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. Voor dit onderzoek wordt gewerkt met kwintielen:
    • 20 procent huishoudens met de laagste inkomens
    • Tweede 20 procent
    • Derde 20 procent
    • Vierde 20 procent
    • 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens
  • Vermogen van het huishouden. Het vermogen van een huishouden is het saldo van de bezittingen en de schulden in 2019. Voor bezittingen van het huishouden wordt gekeken naar de totale waarde aan bank- en spaartegoeden en effecten, obligaties en aandelen, de eigen woning, ondernemingsvermogen en de overige bezittingen van een huishouden. De schulden betreffen de hypotheekschuld van de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden, de financieringen van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden voor de financiering van de tweede woning of ander onroerend goed. In dit onderzoek worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Minder dan 0 euro (meer schulden dan bezittingen)
    • 0 tot 50 duizend euro
    • 50 duizend euro of meer
  • Belangrijkste inkomensbron van het huishouden. Hiervoor wordt gekeken naar de bron waaruit een huishouden het meeste inkomen ontvangen heeft in 2019. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Loon als werknemer
    • Inkomen uit eigen onderneming
    • Bijstandsuitkering uit de ABW of WWB en/of uitkering overige sociale voorzieningen (IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK, wet inkomensvoorziening oudere werklozen, uitkeringen m.b.t. de toeslagenwet, oorlogs- en verzetspensioen)
    • Werkloosheidsuitkering
    • Arbeidsongeschiktheid-/ziektewetuitkering (WAO, Wajong, WAZ, WIA)
    • Onbekend inkomen of overig inkomen (inkomen uit vermogen, studiefinanciering of pensioenuitkering).
  • Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden laatste 3 jaar. Per 1 september 2009 is de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering in werking getreden. In het kader van deze wet worden wanbetalers opgespoord. Hiervoor doen zorgverzekeraars opgave aan het CAK (tot 2016 was dit aan het Zorginstituut Nederland) van hun verzekerden met een premieachterstand van ten minste zes maanden. Het CAK int vervolgens een bestuursrechtelijke premie (dat wil zeggen een verhoogde premie) door middel van inhouding op het loon of de uitkering (bronheffing). Als bronheffing niet (geheel) mogelijk is, wordt de premie met behulp van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) geïncasseerd. Wanbetalers van de zorgverzekeringswet zijn personen die minimaal 6 maanden geen premie voor hun basisverzekering betaald hebben, op peildatum in de Basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven, aangemeld zijn bij het CAK, in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en 18 jaar of ouder zijn. Voor dit onderzoek is gekeken of leden van het huishouden in 2017, 2018 of 2019 geregistreerd stonden als wanbetaler van de zorgverzekeringswet (ja of nee).

  • Traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of leden van het huishouden al dan niet een traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) hadden lopen. Dit zijn door de rechter uitgesproken trajecten van schuldsanering die personen in een problematische schuldsituatie de mogelijkheid bieden om schuldenvrij te worden. Tijdens het schuldsaneringstraject betaalt de schuldenaar onder toezicht van een bewindvoerder en volgens een strikt regime zoveel mogelijk van de schulden af. Daarbij wordt de medewerking van schuldeisers afgedwongen. Er zijn meerdere voorwaarden. Zo mogen er geen nieuwe schulden gemaakt worden. Als de schuldenaar zich aan de afspraken heeft gehouden kan de rechter na drie jaar een zogeheten schone lei verlenen waarna restschulden niet meer opeisbaar zijn. Er wordt gekeken of minstens één van de huishoudleden een dergelijk traject had lopen in 2017, 2018 of 2019.

Zorggebruik

  • GGZ-zorg en -medicatie in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt naar gekeken of er in het huishouden ggz-zorg is gebruikt en/of ggz-medicatie is voorgeschreven en verstrekt in de jaren 2017, 2018 of 2019. Voor ggz-zorg wordt gekeken of er zorgkosten binnen de basisverzekering zijn gemaakt voor generalistische basis GGZ en/of specialistische GGZ. 

    Voor ggz-medicatie wordt gekeken of er geneesmiddelen zijn voorgeschreven en verstrekt, die worden vergoed door de basisverzekering (exclusief verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen). Hierbij is gekeken naar geneesmiddelen binnen de volgende ATC4-codes:
    • N05A Antipsychotica
    • N05B Anxiolytica
    • N05C Hypnotica en sedativa
    • N06A Antidepressiva
    • N06B AHDH-middelen
    • N06D Dementiemiddelen
    • N07B Middelen bij verslaving
  • Wlz- en Wmo-gebruik in het huishouden laatste 3 jaar. Voor dit onderzoek is gekeken of minimaal één huishoudlid in 2017, 2018 of 2019 gebruik gemaakt heeft van een voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

    Voor de Wlz is gebruik gemaakt van de registraties van CAK, waarin de gegevens zijn opgenomen van alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar gebruik hebben gemaakt van zorg waarvan de kosten voor rekening van de Wlz komen en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. Dit betreft zorg die de cliënt op afspraak bij de zorgaanbieder krijgt (zorg met verblijf), of die de zorgaanbieder bij de cliënt aan huis levert ((volledig pakket thuis (vpt) of modulair pakket thuis (mpt)). Daarnaast kan Wlz-zorg ook bekostigd worden uit een persoonsgebonden budget (Pgb). Het kan gaan om zorg voor ouderen, chronisch zieken, mensen met een handicap of mensen met langdurige psychische problemen.

    De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Het omvat ondersteuning binnen het kader van de Wmo 2015 geleverd in de vorm van een product of dienst die is afgestemd op de wensen, persoonskenmerken, mogelijkheden en behoeften van een individu. Wmo-maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingedeeld in de volgende hoofdgroepen:
    • Ondersteuning thuis (begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, overige ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin, dagbesteding, overige groepsgerichte ondersteuning en overige maatwerkarrangementen).
    • Hulp bij het huishouden.
    • Verblijf en opvang (beschermd wonen, opvang, spoedopvang en overige beschermd wonen en opvang).
    • Hulpmiddelen en diensten (woondiensten, vervoersdiensten, rolstoelen, vervoervoorzieningen, woonvoorzieningen en overige hulpmiddelen).

Voor het Wmo-gebruik zijn twee elkaar aanvullende databronnen gebruikt:

    • Een landelijke dekkende databron van het Centraal Administratie Kantoor (CAK), met daarin alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar gebruik hebben gemaakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen waarvan de kosten voor komen rekening van de Wmo-2015 (Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015) én waarvoor een eigen bijdrage via CAK betaald moet worden.
    • Een datalevering van gemeenten aan het CBS, met daarin personen aan wie gedurende de verslagperiode ondersteuning is verleend in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze gegevens worden verzameld voor de gemeentelijke monitor sociaal domein (GMSD), waar gemeenten op vrijwillige basis aan deelnemen. Niet alle gemeenten nemen deel.
  • LVB-registratie in het huishouden. In het onderzoek is ook gekeken of minstens één huishoudenslid een licht verstandelijk beperking heeft. Volgens de bij het CBS gebruikelijke operationalisatie is sprake van een lichtverstandelijke beperking wanneer een persoon voldoet aan tenminste een van de volgende eisen: ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering met een diagnose met betrekking tot een licht verstandelijke beperking, heeft een Wlz-Indicatie (Wet langdurige zorg) in het zorgprofiel licht verstandelijk gehandicapt of heeft een WSW-indicatie. Er wordt gekeken naar de LVB-registraties in 2019.

Criminaliteit

  • Halt-traject bij jongere in laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of de jongere in de periode 2017 t/m 2019 naar bureau Halt is verwezen.

  • Registratie als verdachte in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of minstens één huishoudenslid in 2017, 2018 of 2019 geregistreerd is geweest als verdachte van het plegen van een misdrijf (ja of nee). Het betreft personen die geregistreerd zijn in het registratiesysteem Basis Voorziening Handhaving van de politie. Een persoon wordt door de politie geregistreerd als verdachte als een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf bestaat. Binnen de totale groep van verdachten is ook gekeken naar de subgroep bestaande uit verdachten van gewelds- en seksuele misdrijven.

  • Geregistreerd slachtofferschap in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor is gekeken of minstens één persoon binnen het huishouden slachtoffer is geweest van een misdrijf dat bij de politie is gemeld. Binnen de totale groep geregistreerde slachtoffers is ook gekeken naar de subgroep bestaande uit slachtoffers van gewelds- en seksuele misdrijven
 

Bijlage 2. Referenties

De sociale omgeving van jeugdzorgjongeren 2017, 10 januari 2020, CBS

Jeugdbescherming en de toeslagenaffaire, 1 november 2022, CBS

Jeugdhulp 2022, 23 april 2023, CBS

Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2022, 23 april 2023, CBS

Voorspelmodel voor jeugdhulp in Den haag, 1 maart 2022, CBS

Onderzoek jeugdzorg Haaglanden fase 2, 3 maart 2022, CBS

Profielen voor instroom naar jeugdhulp in de gemeente Eindhoven, 18 augustus 2020, CBS

Instroom naar jeugdhulp in de gemeente Heerlen 2015 , 9 juli 2019, CBS