Sterfte en oversterfte in 2020 en 2021

Bijlage 2. Gebruikte begrippen en methoden

Sterfte

De cijfers over het aantal overledenen zijn gebaseerd op de berichten over het aantal overledenen (zonder informatie over de doodsoorzaak) die het CBS dagelijks van gemeenten ontvangt (CBS, 2022b).

Oversterfte

De oversterfte is het verschil tussen het waargenomen aantal overledenen en een verwacht aantal overledenen in dezelfde periode.

Het verwachte aantal overledenen wanneer er geen COVID-19-epidemie was geweest, is geschat op basis van de waargenomen sterfte in 2015–2019. Eerst wordt voor elk jaar de sterfte per week bepaald. Vervolgens wordt per week de gemiddelde sterfte in die week en de zes omliggende weken bepaald. Deze gemiddelde sterfte per week levert een benadering van de verwachte wekelijkse sterfte. Er is dan nog geen rekening gehouden met de trendmatige vergrijzing van de bevolking. Daarom is de sterfte per week nog herschaald naar de verwachte totale sterfte voor het jaar. Voor 2020 is de verwachte sterfte 153 402 en voor 2021 is deze 154 887. Het aantal voor 2020 is ontleend aan de Kernprognose 2019–2060 en het aantal voor 2021 aan de Bevolkingsprognose 2020-2070 (exclusief de aanname van extra sterfgevallen door de corona-epidemie). De marges rond de verwachte sterfte zijn geschat op basis van de waargenomen spreiding in de sterfte per week in de periode 2015–2019. Dit 95%-interval geeft de bandbreedte weer van de gewoonlijk fluctuaties in de sterfte. 95 procent van de sterfte die in eerdere jaren is waargenomen, valt in dit interval. Er wordt van oversterfte gesproken wanneer de sterfte boven de bovengrens van dit interval ligt.

Het artikel Sterfte en levensverwachting in de 21ste eeuw: waarom veranderde de trend rond 2012? belicht de ontwikkeling van de sterfte in de periode 1950–2020 (Stoeldraijer, 2020b).

Golven van de COVID-19-epidemie in Nederland

Op basis van de totale sterfte en de oversterfte, zijn er drie golven van oversterfte tijdens de COVID-19-epidemie te herkennen:

  • eerste oversterftegolf: week 13 tot en met 18 van 2020 (eind maart–eind april 2020),
  • tweede oversterftegolf: week 39 van 2020 tot en met week 3 van 2021 (eind september 2020–januari 2021),
  • derde oversterftegolf: week 33 tot en met week 52 van 2021 (half augustus 2021–eind december 2021).

De hittegolf in 2020 betreft week 33 en week 34 (half augustus 2020).

Doodsoorzaken

Het CBS registreert alle overlijdens en doodsoorzaken van inwoners van Nederland via een continue levering van overlijdens- en doodsoorzaakverklaringen vanuit de gemeenten. In Nederland vult de schouwend arts voor iedere overledene een overlijdensverklaring en doodsoorzaakverklaring in. De overlijdensverklaring bevat persoonlijke informatie. De doodsoorzaakverklaring (het B-formulier) bevat informatie over de causale reeks van gebeurtenissen die tot de dood heeft geleid (deel 1) alsmede informatie over de ziekten die tot de dood hebben bijgedragen (deel 2). Na administratieve verwerking stuurt de gemeente vervolgens de B-formulieren naar het CBS waar de gegevens geanonimiseerd worden verwerkt.

De overlijdensberichten die het CBS van de gemeenten ontvangt, bevatten geen informatie over de doodsoorzaak. Die informatie ontvangt het CBS later via een doodsoorzaakverklaring. Dit formulier wordt ingevuld door een arts die de overledene schouwt. De arts stuurt het formulier via de gemeente naar het CBS. Op basis van de doodsoorzakenverklaringen maakt het CBS de doodsoorzakenstatistiek (CBS, 2022c).

Op de doodsoorzaakverklaring staat onder andere de onderliggende doodsoorzaak van de overledene ingevuld. Met de onderliggende doodsoorzaak wordt gedoeld op de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte, begon. Deze reeks opeenvolgende gebeurtenissen wordt door de arts op de doodsoorzaakverklaring aangegeven. Uit het formulier wordt de onderliggende doodsoorzaak overgenomen en gecodeerd volgens internationaal afgesproken ICD-10 codes van de WHO (WHO, 2022).

Vanaf 2020 is voor COVID-19 een tweetal codes toegevoegd aan de lijst met ICD-10 codes.
Nieuwe ICD-10-codes voor COVID-19:

  • U07.1 COVID-19, virus geïdentificeerd
  • U07.2 COVID-19, virus niet geïdentificeerd
    –  Klinisch-epidemiologisch gediagnosticeerde COVID-19
    –  Waarschijnlijk COVID-19
    –  Vermoedelijke COVID-19

Hoewel beide categorieën, U07.1 (COVID-19, virus geïdentificeerd) en U07.2 (COVID-19, virus niet geïdentificeerd), geschikt zijn voor doodsoorzaakcodering, wordt erkend dat in veel landen de laboratoriumbevestiging van COVID-19 níét wordt vermeld op het doodsoorzaakformulier. Bij gebrek aan dit detail wordt aanbevolen, alleen voor gebruik in de doodsoorzaakregistratie, om COVID-19 voorlopig te coderen als U07.1, tenzij dit wordt vermeld als "waarschijnlijk" of "vermoedelijk". In dat geval wordt de doodsoorzaak gecodeerd als U07.2.

De codering van de doodsoorzaken is terug te brengen tot zes hoofdgroepen en een zevende groep voor COVID-19:

  • nieuwvormingen,
  • hart- en vaatziekten,
  • ziekten van de ademhalingsorganen,
  • psychische aandoeningen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen,
  • niet-natuurlijke doodsoorzaken,
  • overige doodsoorzaken,
  • COVID-19.

Onder de groep van overige doodsoorzaken valt een breed scala aan ziekten en aandoeningen. Het gaat om symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen die niet elders geclassificeerd kunnen worden. Daarnaast behoren tot de overige natuurlijke doodsoorzaken:

  • ziekten van het spijsverteringstelsel, zoals lever- en darmaandoeningen,
  • endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten, bijvoorbeeld diabetes,
  • ziekten van het urogenitale stelsel, met name chronische nierziekten en nierfalen,
  • infectieziekten en parasitaire aandoeningen, waaronder onder meer sepsis, wondroos en gastro-enteritis,
  • overige ziekten, waaronder ziekten van bloed en bloedvormende organen en bepaalde aandoeningen van het immuunsysteem, ziekten van het botspierstelsel en bindweefsel, bepaalde aandoeningen die in hun oorsprong hebben in perinatale periode, en congenitale afwijkingen, misvormingen en chromosoomafwijkingen.

Het artikel Doodsoorzaken 2000–2020 belicht de ontwikkeling van de sterfte aan verschillende groepen doodsoorzaken in de jaren 2000–2020 (Traag en Hoogenboezem, 2021).

Onder een onderliggende doodsoorzaak wordt verstaan het startpunt van de causale reeks van ziekten of aandoeningen die aan het overlijden ten grondslag ligt (genoteerd op deel 1 van de doodsoorzaakverklaring).

Onder een bijdragende doodsoorzaak wordt verstaan een ziekte(n) of aandoening(en) die het fatale verloop van de causale keten heeft bevorderd of mogelijk gemaakt, maar daar zelf geen deel van uitmaakt (genoteerd op deel 2 van de doodsoorzaakverklaring).

Onder een directe doodsoorzaak wordt verstaan het eindpunt van de causale reeks van ziekten of aandoeningen die aan het overlijden ten grondslag ligt (genoteerd op deel 1, vakje 1a van de doodsoorzaakverklaring), ofwel de ziekte of aandoening die de definitieve verstoring van levensfuncties zich meebrengt waaraan de persoon uiteindelijk overlijdt.

Berekening van de verwachte sterfte naar onderliggende doodsoorzaak

Om een beeld te krijgen van de mate waarin tijdens de COVID-19-epidemie de sterfte voor de verschillende hoofdgroepen doodsoorzaken is veranderd, is gebruik gemaakt van de methode die ook wordt gebruikt voor het totale aantal overledenen en de oversterfte. Hierbij is niet gecorrigeerd voor trendmatige ontwikkelingen in de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende doodsoorzaken zoals beschreven in paragraaf ‘4.3. Trendmatige veranderingen in doodsoorzaken (2015–2020)’.

Vergelijking data RIVM

De cijfers over doodsoorzaken zijn gebaseerd op de doodsoorzaakverklaringen van artsen, die het CBS verwerkt en na vier maanden kan publiceren. De reden dat doodsoorzaken minder snel beschikbaar zijn dan de sterftecijfers, is dat het proces van registratie van de doodsoorzaken door de arts tot aan de verwerking van de gegevens door het CBS op onderdelen lange doorlooptijden kent (zo kost het vaststellen door een arts van de doodsoorzaak soms meer tijd als bijvoorbeeld op een autopsie gewacht moet worden, gemeenten verzamelen gegevens en sturen deze periodiek naar het CBS en bij het CBS is het verwerken en coderen van de gegevens een bewerkelijk proces dat zeer zorgvuldig dient te gebeuren en deels arbeidsintensief is).

Het RIVM en de Rijksoverheid melden het aantal overleden COVID-19-patiënten per week (Coronadashboard, 2022b). Dat aantal is lager dan wat het CBS later publiceert op basis van doodsoorzaken. Dat komt doordat melding van COVID-19-sterfte aan het RIVM niet verplicht is. Ook kan een arts op de doodsoorzaakverklaring COVID-19 als doodsoorzaak vaststellen op basis van het klinisch beeld zonder dat dit met een laboratoriumtest bevestigd is. Over het totaal aantal overledenen bericht het CBS wekelijks (CBS, 2022d), voordat informatie over de doodsoorzaken bekend is.

Vaccin-effectiviteit (VE): de mate waarin vaccinatie met het risico op een ziekte-gerelateerde uitkomst (zoals infectie, ziekenhuisopname of sterfte) samenhangt. De vaccin-effectiviteit wordt uitgedrukt in een percentage dat het relatieve verschil in risico kwantificeert.

Zorggebruik in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz)

De langdurige zorg op basis van de Wlz is voor mensen die blijvend 24-uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. Deze zorg wordt ruwweg op twee manieren geleverd:

  1. Zorg met verblijf in een instelling
     verpleeg- of verzorgingshuis,
     gehandicaptenzorginstelling,
     instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
  2. Zorg thuis (als persoonsgebonden budget, modulair of volledig pakket thuis)

De gegevens over mensen die Wlz-zorg ontvangen zijn afkomstig van Het CAK. Deze gegevens worden geregistreerd voor het bepalen van de wettelijke eigen bijdrage voor Wlz-zorg voor personen van 18 jaar of ouder.