7. Hernieuwbare energie in vervoer – artikel 25
Al in de eerste versie van de RED werd een bindend doel voor hernieuwbare energie in vervoer opgenomen. In 2020 moest het verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer 10 procent zijn van het totale verbruik van benzine, diesel, biobrandstoffen en elektriciteit voor vervoer. Hiervoor, en voor de meeste andere doelen voor vervoer, geldt dat dit niet een energetisch, maar administratief doel is, doordat er op bepaalde onderdelen vermenigvuldigingsfactoren worden toegepast.
Om dit doel te bereiken heeft de nationale overheid leveranciers van benzine en diesel verplicht om een (oplopend) aandeel van de geleverde energie uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Meestal doen ze dat door biobrandstoffen in fossiele benzine of diesel bij te mengen.
Vanaf verslagjaar 2021 geldt de RED II. Hierin was voor 2030 een bindende doelstelling van 14 procent opgenomen voor het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer. Voor tussenliggende jaren moeten lidstaten zelf een indicatief traject vaststellen. De rekenwijze voor het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer is complex, en vanaf 2021 anders dan voor 2020 en eerder.
In het najaar van 2023 is RED III aangenomen door de EU met voor hernieuwbare energie voor vervoer nieuwe doelstellingen voor 2030 en nieuwe rekenregels. Deze zullen ingaan met ingang van verslagjaar 2025. Voor hernieuwbare energie in de vervoerssector geldt dat er in de RED III enkele zaken hetzelfde zijn gebleven ten opzichte van de RED II, maar ook dat enkele zaken zijn veranderd. Voor een uitgebreide beschrijving van de berekeningen volgens RED II kan het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS geraadpleegd worden. Hier gaan we in op de belangrijkste veranderingen in de RED III ten opzichte van de RED II voor de sector vervoer.
Internationale scheepsbunkers
Een eerste belangrijk verschil is dat in de RED III energie uit hernieuwbare bronnen voor internationale scheepsbunkers ook mee gaat tellen in de teller en noemer voor hernieuwbare energie voor vervoer. Daarbij tellen biobrandstoffen gemaakt uit milieuvriendelijke grondstoffen dubbel (genoemd in Annex IX-A), net als voor andere vormen van transport. Voor biobrandstoffen uit milieuvriendelijke grondstoffen geleverd aan internationale lucht- en scheepvaart geldt daar bovenop nog een vermenigvuldigingsfactor van 1,2.
In lijn met het meetellen van biobrandstoffen voor internationale scheepvaart gaat de levering van fossiele brandstoffen aan internationale scheepsbunkers ook meetellen in de noemer, maar tot maximaal 13 procent van het totaal bruto eindverbruik.
Elektriciteit
Elektriciteit telt ook mee voor hernieuwbare energie voor vervoer mee. Daarbij telt een percentage van de elektriciteit gebruikt voor vervoer als hernieuwbaar. In RED II was dit percentage gelijk aan het gerealiseerde percentage hernieuwbare elektriciteit twee jaar voor het referentiejaar. In RED III wordt gekeken naar het gemiddelde percentage hernieuwbare elektriciteit van de twee jaren voorafgaand aan het referentiejaar.
Verder gaat walstroom ook meetellen in RED III in het totale aandeel hernieuwbare elektriciteit voor vervoer, naast weg-, rail- en overig transport.
Hoofddoel voor vervoer in termen van energie of broeikasgasemissiereductie
Een ander verschil in de RED III ten opzichte van de RED II is dat voor de overkoepelende bindende doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer een keuze moet worden gemaakt tussen twee doelen. Ofwel het aandeel hernieuwbare energie in de vervoerssector bedraagt in 2030 minstens 29 procent, ofwel er is in 2030 een broeikasgasemissiereductie behaald van minstens 14,5 procent. Deze reductie is ten opzichte van een fossiel referentiescenario. Tot en met 2030 wordt dit referentiescenario berekend door de totale hoeveelheid aan de vervoerssector geleverde energie te vermenigvuldigen met de emissies van de fossiele-brandstofreferentie uit de RED.
Nederland heeft gekozen voor de broeikasgasemissiereductie, zoals vastgelegd in een kamerbrief. Het traject tot aan 2030 is te bepalen door de lidstaat zelf. Ondanks dat er een keuze gemaakt moet worden, en dus maar één doel verplicht is, wordt landen wel gevraagd om gegevens aan te leveren om zowel het doel in termen van energie als in termen van broeikasgasemissiereductie uit te kunnen rekenen.
Deze verschillen zorgen ervoor dat uit de RED III een ander aandeel hernieuwbare energie voor vervoer volgt dan uit de RED II. In tabel 7.1 zijn de teller, noemer en het percentage hernieuwbare energie in de vervoerssector volgens RED II en RED III weergegeven. Zowel de teller als de noemer nemen toe wanneer ze worden berekend volgens RED III-definities. Dit komt doordat de teller en noemer van de internationale scheepsbunkers worden meegenomen. Omdat de bunkers zo’n grote bijdrage hebben aan de totale teller en noemer in de RED III hebben schommelingen in die cijfers ook een groot effect op de uiteindelijke resultaten. Dit is te zien in de schommelingen in het percentage hernieuwbare energie voor vervoer.
| 2021 | 2022 | 2023 | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|
| RED II | RED III | RED II | RED III | RED II | RED III | |
| Bruto eindverbruik hernieuwbare energie voor vervoer (PJ) | 36 | 69 | 43 | 98 | 55 | 95 |
| Bruto eindverbruik totaal energiedragers voor vervoer (PJ) | 388 | 767 | 387 | 778 | 407 | 782 |
| % hernieuwbare energie voor vervoer | 9,2 | 9,1 | 11,1 | 12,6 | 13,4 | 12,2 |
| Bron: CBS | ||||||
Aangezien Nederland gekozen heeft voor broeikasgasemissiereductie als leidende richtlijn, is het interessanter om te kijken naar de tijdsreeks van deze variabele. Het doel voor de broeikasgasemissiereductie is uitgedrukt als percentage van de totale broeikasgasemissies over de keten. Voor het berekenen van een percentage is een teller en noemer nodig.
De teller wordt bepaald door de hoeveelheid duurzame vloeibare biobrandstoffen, biogas, hernieuwbare elektriciteit en RFNBO's die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd. Deze worden vermenigvuldigd met hun respectievelijke broeikasgasemissiereducties. Daarbij wordt de hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit vermenigvuldigd met de in de RED vastgestelde broeikasgasemissie van de fossiele referentie van 183 g CO2eq/MJ.
De noemer wordt tot en met 31 december 2030 anders berekend dan vanaf 2031. Tot en met 31 december 2030 wordt de noemer berekend door de totale hoeveelheid geleverde energie aan vervoer te vermenigvuldigen met de vastgestelde broeikasgasemissie van de fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2eq/MJ.
Vanaf 2031 is de noemer de som van twee delen. Het eerste deel is de hoeveelheid hernieuwbare brandstoffen voor vervoer vermenigvuldigd met de vastgestelde broeikasgasemissie van de fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2eq/MJ. Het tweede deel is de hoeveelheid elektriciteit voor vervoer vermenigvuldigd met de vastgestelde broeikasgasemissie van de fossiele referentiebrandstof van 183 g CO2eq/MJ.
Het is voor het CBS op dit moment nog niet mogelijk om voor verslagjaar 2023 en eerder het gerealiseerde percentage broeikasgasemissiesreductie te berekenen, omdat de informatie over de broeikasgasreductie per eenheid aan vervoer geleverde biobrandstof uitgesplitst naar type grondstof nog niet beschikbaar is. Waarschijnlijk is deze informatie met behulp van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) wel beschikbaar te maken.
7.1 Geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s voor vervoer – artikels 26 & 27
Naast een hoofddoel voor hernieuwbare energie voor vervoer (in energetische eenheden of in termen van broeikasgasemissiereductie) zijn er ook twee bindende subdoelen. Deze twee subdoelen zijn gedefinieerd in energetische termen, en hiervoor bestaat dus geen mogelijkheid om te kiezen voor een variant die geformuleerd is in termen van broeikasgasemissiereductie.
Deze subdoelen gaan over geavanceerde biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (RFNBO’s) voor vervoer. Net als in de RED II kunnen ook RFNBO’s meetellen in de doelen in de RED III voor vervoer. Nieuw is wel dat de definitie van RFNBO nader is vastgelegd, en dat er nu veel aandacht is voor de toewijzing van RFNBO-gebruik in raffinaderijen aan vervoer of industrie. Zie ook hoofdstuk 3 waar RFNBO’s uitvoeriger worden besproken.
RFNBO’s tellen in de RED III dus mee in de doelen voor vervoer voor geavanceerde biobrandstoffen. Deze doelen zijn in de RED III gewijzigd ten opzichte van RED II. In RED III moet het aandeel geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s ten minste 1 procent van de aan de vervoerssector geleverde energie bedragen in 2025. In de RED II gold dit al voor alleen voor de geavanceerde biobrandstoffen.
Belangrijk is wel dat de referentie van deze 1 procent de noemer is. Aangezien de noemer onder RED III veel groter is dan onder RED II, leidt dit tot een hoger absoluut doel in de RED III. Dit doel loopt vervolgens in de RED III op tot 5,5 procent in 2030, waar dit 3,5 procent was in de RED II. Bovendien moet (als tweede subdoel voor vervoer) in de RED III deze 5,5 procent bestaan uit ten minste 1 procent RFNBO’s. Daarnaast tellen RFNBO’s gebruikt in zeevervoer en luchtvaart 1,5 maal hun energie-inhoud mee, en geavanceerde biobrandstoffen 1,2 maal. Deze factoren gelden bovenop een vermenigvuldigingsfactor 2 voor biobrandstoffen uit Annex IX en RFNBO’s.
In tabel 7.1.1 is het aandeel geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s weergegeven. Informatie over RFNBO’s is nog niet beschikbaar, dus kan alleen het resultaat getoond worden van de som van de geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s. In de tabel is te zien dat het aandeel geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s voor vervoer in 2022 en 2023 hoger was dan het doel voor 2030.
Volgens RED III komt de berekening voor dit subdoel aanzienlijk hoger uit dan volgens RED II, omdat voor RED III ook de biobrandstoffen geleverd aan internationale zeevaart meetellen. Dit waren bijna volledig geavanceerde biobrandstoffen, omdat dit een voorwaarde is om mee te tellen voor de nationale verplichting voor bedrijven om hernieuwbare energie aan vervoer te leveren.
| 2021 | 2022 | 2023 | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|
| RED II | RED III | RED II | RED III | RED II | RED III | |
| Bruto eindverbruik geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s (PJ) | 12 | 28 | 14 | 57 | 20 | 52 |
| Bruto eindverbruik totaal energiedragers voor vervoer (PJ) | 388 | 767 | 387 | 778 | 407 | 782 |
| % geavanceerde biobrandstoffen en RFNBO’s | 3,1 | 3,7 | 3,6 | 7,3 | 4,8 | 6,7 |
| Bron: CBS | ||||||