Auteur(s): Annika van den Brink, Laura Geurts, Maria José Linders, Sebastiaan Mantel en Reinoud Segers
De invloed van RED III op berekeningen hernieuwbare energie

6. Hernieuwbare warmte en koude – artikels 7.3, 23 & 24

Warmte en koude (zie 10. Begrippen en toelichting) vormen ongeveer de helft van het bruto eindverbruik in Nederland en in de EU in het algemeen. Het aandeel hernieuwbare energie voor warmte en koude groeit tot nu toe minder snel dan het aandeel hernieuwbare elektriciteit. Daarom zijn in de RED III nieuwe doelstellingen over warmte en koude opgenomen.

6.1 Bindende doelstelling hernieuwbare warmte en koude  - artikel 23

In de RED III staat een bindende doelstelling voor het aandeel hernieuwbare warmte en koude. In de RED II was deze nog niet bindend. De doelstelling is een gemiddelde jaarlijkse toename van minimaal 0,8 procentpunt in 2021 tot en met 2025 en minimaal 1,1 procentpunt gemiddeld per jaar in 2026 tot en met 2030. Daarbovenop streeft iedere lidstaat naar een extra toename (indicatieve ‘top-up’). Voor Nederland is dit 1,1 procentpunt per jaar in 2021 tot en met 2025 en 0,8 procentpunt per jaar in 2026 tot en met 2030. Hiermee komt de totale doelstelling voor de toename van hernieuwbare warmte en koude in 2021 tot en met 2030 uit op gemiddeld 1,9 procentpunt per jaar.

Doordat deze toenamen gemiddeld zijn over een periode van vijf jaar, kan er pas na afloop beoordeeld worden of het doel is behaald. Dit betekent dat de toename voor een bepaald jaar onder de gemiddelde jaarlijkse toename kan zitten, en het doel alsnog gehaald kan worden door een hogere toename in een ander jaar binnen deze periode te realiseren.

Voor het referentiejaar 2020 wordt gekeken naar het aandeel hernieuwbare warmte berekend volgens de RED I, die in dat jaar nog van kracht was. Dat was toen gelijk aan 8,1 procent. De berekening van hernieuwbare warmte volgens de RED I wijkt op twee punten af van de RED II en de RED III: er waren in de RED I geen duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en hernieuwbare koude telde niet mee (zie 10. Begrippen en toelichting voor details).

Meenemen van restwarmte- en koude en hernieuwbare elektriciteit voor verwarming en koeling

Nieuw in de RED III is ook dat het verbruik van restwarmte en -koude en het verbruik van hernieuwbare elektriciteit door warmtepompen en koelsystemen onder bepaalde voorwaarden (zie 10. Begrippen en toelichting) mogen worden opgeteld bij het aandeel hernieuwbare warmte en koude, beide tot een maximum van 0,4 procentpunt toename per jaar. De bindende doelstelling neemt dan toe met maximaal de helft van de meegetelde procentpunten tot een bovengrens van 1,0 procentpunt in 2021 tot en met 2025 en 1,3 procentpunt in 2026 tot en met 2030. Het referentieniveau, het aandeel hernieuwbare warmte in 2020, blijft gelijk. Beide posten tellen niet mee voor het algemene hernieuwbare energiedoel.

Het verbruik van hernieuwbare elektriciteit voor verwarming en koeling telt mee voor de berekening van het aandeel hernieuwbare warmte en koude, mits de energie-efficiëntie van het gebruikte systeem hoger dan 100 procent is. In de praktijk zijn dit warmtepompen, waar ook airco’s onder vallen.

De efficiëntie-eis van 100 procent is minder streng dan de criteria voor de berekeningen van hernieuwbare warmte uit warmtepompen (omgevingsenergie) en hernieuwbare koude. Om inconsistenties tussen statistieken en onnodige lastendruk te voorkomen, adviseert de Europese Commissie om één efficiëntie-eis te hanteren (Europese Commissie, 2024a). Dat betekent dat alleen het elektriciteitsverbruik van apparaten die voldoen aan de (hogere) eisen voor omgevingsenergie en hernieuwbare koude wordt meegeteld.

Het elektriciteitsverbruik van deze apparaten wordt berekend door de hoeveelheid geproduceerde warmte of koude te delen door de gemiddelde energie-efficiëntie. Vervolgens wordt dit verbruik vermenigvuldigd met het gemiddelde aandeel hernieuwbare elektriciteit in de twee jaren voorafgaand aan het verslagjaar.

Uitkomsten

Tabel 6.1.1 toont het aandeel hernieuwbare warmte en koude en de bindende doelstellingen volgens de RED III, met en zonder dat het hernieuwbare elektriciteitsverbruik door warmtepompen meegeteld wordt. De cijfers voor de bindende doelstelling geven een indicatie van het verloop van de doelstelling, maar zijn op zichzelf niet bindend omdat de doelstelling over een gemiddelde groei in 2021 tot en met 2025 en 2026 tot en met 2030 gaat en alleen aan het einde van deze periodes geëvalueerd wordt. 

Voor restwarmte en -koude kan nog geen berekening gemaakt worden, omdat de methode voor toetsing van de RED III-criteria nog niet volledig uitgewerkt is. Nederland heeft nog geen formeel besluit genomen over het wel of niet gebruikmaken van de mogelijkheid om restwarmte en -koude en het hernieuwbare elektriciteitsverbruik mee te tellen voor het aandeel hernieuwbare warmte en koude.

6.1.1 Hernieuwbare energie voor warmte en koude en doelstellingen volgens RED II en RED III1)
% hernieuwbare warmte en koude 202120222023
RED II realisatie8,19,110,2
RED III realisatie excl. hern. elek.8,19,110,2
RED III realisatie incl. hern. elek.8,39,410,7
RED III doelstelling excl. hern. elek.8,99,710,5
RED III doelstelling incl. hern. elek.8,99,810,7
Bron: CBS
1) met en zonder het hernieuwbare elektriciteitsverbruik van warmtepompen.

6.2 Stadsverwarming- en koeling – artikel 24

Naast het bindende doel voor het totaal aandeel hernieuwbare warmte en koude, bevat de RED III ook een indicatief doel, specifiek voor stadsverwarming en -koeling. Hierbij geldt de definitie van stadsverwarming en -koeling die ook gebruikt wordt voor de Europese Energiebesparingsrichtlijn (zie 10. Begrippen en toelichting).

Het indicatieve doel in de RED III is een toename van het aandeel hernieuwbare energie en restwarmte en -koude van 2,2 procentpunt per jaar in 2021 tot en met 2030 ten opzichte van 2020. Hierbij mag ook het verbruik van hernieuwbare elektriciteit voor de warmte- of koudeproductie worden meegeteld.

Anders dan bij het algemene doel voor hernieuwbare warmte en koude (zie 6.1) geldt er in dit geval geen minimale efficiëntie-eis van 100 procent. Dat wil zeggen dat niet alleen het elektriciteitsverbruik van warmtepompen, maar ook dat van elektrische boilers meegenomen mag worden. Het hernieuwbare elektriciteitsverbruik van de warmtepompen wordt op dezelfde manier bepaald als bij het algemene doel voor hernieuwbare warmte en koude, namelijk door het elektriciteitsverbruik te vermenigvuldigen met het gemiddelde landelijke aandeel hernieuwbare elektriciteit in de twee jaren voorafgaand aan het verslagjaar. Tot op heden is de bijdrage van elektrische boilers nog verwaarloosbaar klein en wordt het hernieuwbare elektriciteitsverbruik daarvan nog niet meegenomen.

Uitkomsten

Tabel 6.2.1 toont het geschatte aandeel hernieuwbare energie voor stadsverwarming in 2020 tot en met 2023 en de indicatieve doelstelling. Stadskoeling is in Nederland nog klein, en het CBS heeft onvoldoende gegevens om het aandeel hernieuwbare energie in stadskoeling vast te stellen. In deze schatting zijn restwarmte en hernieuwbare elektriciteit ook nog niet meegenomen, omdat daarover nog geen cijfers beschikbaar zijn. Dat heeft invloed op zowel de realisatie als het doel, omdat het doel afhangt van de realisatie in 2020.

6.2.1 Hernieuwbare energie voor stadsverwarming volgens RED III
2020202120222023
Hernieuwbare energie voor stadsverwarming (PJ)21252219
Totaal stadsverwarming (PJ)961029787
% hernieuwbare stadsverwarming21,524,622,521,7
Verloop doelstelling % hernieuwbare stadsverwarming23,725,928,1
Bron: CBS