Economisch kapitaal

Economisch kapitaal omvat de machines en werktuigen, de ICT, het kenniskapitaal en de infrastructuur die nodig zijn voor het opbouwen van materiële welvaart en het genereren van economische groei. Ook wordt bij economisch kapitaal gekeken naar vermogens en schulden. Schuld wordt daarbij gezien als negatief kapitaal, waartegenover bezittingen staan.

  • Het voor inflatie gecorrigeerde doorsnee vermogen van huishoudens stijgt trendmatig.
  • De schulden van huishoudens zijn hoog vergeleken met andere EU-landen en ze nemen toe.
  • Investeringen om het economische kapitaal op peil te houden stagneren of nemen af ten opzichte van het bbp. 
Brede welvaart 'later'

Economisch kapitaal

€ 170
per gewerkt uur (prijzen 2021) in 2023
8e
van 13
in EU
in 2023
Fysieke kapitaalgoederenvoorraad
€ 11,95
per gewerkt uur (prijzen 2021) in 2023
5e
van 14
in EU
in 2023
Kenniskapitaalgoederenvoorraad
€ 120 506
per huishouden (lopende prijzen) in 2023
De langjarige trend is stijgend (daling brede welvaart)
24e
van 25
in EU
in 2023
Gemiddelde schuld per huishouden
€ 133 300
per huishouden (prijzen 2023), op 1 januari 2023
De langjarige trend is stijgend (stijging brede welvaart)
Mediaan vermogen van huishoudens
Brede welvaart 'later'
Thema Indicator Waarde Trend Positie in EU Positie op EU-ranglijst
Economisch kapitaal Fysieke kapitaalgoederenvoorraad € 170 per gewerkt uur (prijzen 2021) in 2023 8e van 13 in 2023 midden van de ranglijst
Economisch kapitaal Kenniskapitaalgoederenvoorraad € 11,95 per gewerkt uur (prijzen 2021) in 2023 5e van 14 in 2023 midden van de ranglijst
Economisch kapitaal Gemiddelde schuld per huishouden € 120 506 per huishouden (lopende prijzen) in 2023 stijgend (daling brede welvaart) 24e van 25 in 2023 onderste kwart van de ranglijst
Economisch kapitaal Mediaan vermogen van huishoudens € 133 300 per huishouden (prijzen 2023), op 1 januari 2023 stijgend (stijging brede welvaart)
 

Uitleg dashboard, kleuren en noten

Sommige van de relevante indicatoren voor economisch kapitaal komen ook aan bod bij thema’s onder brede welvaart ‘hier en nu’. Bij dit thema wordt er gekeken naar de hulpbronnen onderliggend aan economisch kapitaal die toekomstige generaties nodig hebben om hun brede welvaart vorm te geven. Wanneer de huidige generatie de beschikbare kapitalen uitput of verslechtert, kan de volgende generatie niet een zelfde niveau van brede welvaart ‘hier en nu’ bereiken. Indicatoren die zijn uitgedrukt in euro zijn gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Het basisjaar waarvan het prijspeil constant wordt gehouden is niet overal gelijk.

De fysieke- en de kenniskapitaalgoederenvoorraad per gewerkt uur hebben een stabiele middellangetermijntrend. Wordt gekeken naar een langere periode dan ontstaat een minder rooskleurig beeld. De fysieke kapitaalgoederenvoorraad groeide tot 2013 naar 177 euro per gewerkt uur, maar is sindsdien geleidelijk gedaald naar 170 euro in 2023. De voorraad groeide weliswaar in reële termen maar de gewerkte uren stegen harder. Eenzelfde ontwikkeling vond plaats bij de kenniskapitaalgoederenvoorraad. Tussen 1995 en 2015 nam de kenniskapitaalgoederenvoorraad nog toe van 7,1 euro naar 13 euro per gewerkt uur, waarna een lichte daling te zien is. Nederland verliest heel geleidelijk haar voorsprong op de dertien andere landen in de EU waarmee vergeleken kan worden.

De investeringen om het economisch kapitaal op peil te houden, laten eveneens een matig beeld zien, wanneer ze worden uitgedrukt als percentage van het bbp. Uitgaven aan R&D en materiële vaste activa stagneren en investeringen in ICT nemen af. Ook hier verliest Nederland terrein op andere landen in de EU27. De investeringen in grond-, weg- en waterbouw – noodzakelijk voor het onderhoud en de verbetering van de infrastructuur – nemen trendmatig af (SDG 9.1 Infrastructuur en mobiliteit). Alleen de private uitgaven aan R&D stijgen trendmatig (SDG 9.3 Kennis en innovatie). SDG 9.2 Duurzame bedrijvigheid laat zien dat van alle mkb-ondernemers die financiering nodig hebben, 51 procent belemmeringen ervoer; bij het grootbedrijf was dit 21 procent.

Het vermogen van huishoudens stijgt trendmatig. Op 1 januari 2023 bedroeg het mediane vermogen van Nederlandse huishoudens 133 300 euro. Dat is minder dan in 2022, toen het 144 500 euro bedroeg. Deze afname komt met name door de daling van huizenprijzen en door de instroom van Oekraïners die nauwelijks tot geen (in Nederland geregistreerd) vermogen hebben.

De schulden van huishoudens zijn relatief hoog en ze nemen toe. Alleen in Luxemburg is de gemiddelde schuld van huishoudens hoger. Tegenover de schulden staat het spaargeld van huishoudens dat nog steeds toeneemt, maar waarvan de sterke stijging van eerdere jaren afvlakt (SDG 10.2 Financiële houdbaarheid).