Verschil arbeidsdeelname mannen en vrouwen weer kleiner

Mensen op de Nationale Carrièrebeurs
© Hollandse Hoogte
Het verschil in nettoarbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen blijft slinken. Gemiddeld over 2018 was deze bij vrouwen 63,2 procent en bij mannen 72,5 procent. De afgelopen vier jaar was de toename in arbeidsparticipatie telkens iets sterker bij vrouwen dan bij mannen. Dit meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers.

[video: https://www.cbs.nl/nl-nl/video/ff578aedd9584fd1862a6524b961f12e]

Eind 2018 bereikte de nettoarbeidsparticipatie een recordhoogte met ruim 68 procent. De toename is vooral toe te schrijven aan de grotere arbeidsdeelname van vrouwen. Gemiddeld over heel 2018 was het percentage iets lager (bijna 68), vrijwel gelijk aan het hoogste jaarcijfer vóór het uitbreken van de crisis in 2008.

De nettoarbeidsparticipatie geeft aan welk deel van de 15- tot 75-jarigen betaald werk heeft. Daarbij wordt niet gekeken naar het aantal uren dat wordt gewerkt.

De toename van het aantal werkenden in de afgelopen vijf jaar was het grootst bij voltijders en bij deeltijdwerkers met de meeste gewerkte uren. Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen. De gemiddelde arbeidsduur per week is 36 uur voor mannen en 26 uur voor vrouwen.

De verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen zijn de afgelopen vijftig jaar steeds kleiner geworden. In 1969 werkte nog 84,0 procent van de mannen tegen 34,1 procent van de vrouwen. Dat verschil van bijna 50 procentpunt was in 1999 geslonken tot minder dan 20. Vanaf dat moment is het man-vrouwverschil in arbeidsdeelname verder verkleind tot minder dan 10 procentpunt.

Nettoarbeidsparticipatie, 15 tot 75 jaar
 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)
196958,98434,1
197059,183,634,7
197158,882,635,1
197258,181,135,3
197357,980,335,7
197457,879,735,9
197557,378,636,1
197656,977,436,4
197756,87736,8
197856,67637,4
197956,875,638
198056,77538,4
19815673,738,3
198254,971,738
198354,170,238,1
198453,869,238,5
198554,169,339
198654,669,639,7
198755,770,241,1
198855,87041,5
198956,870,443,1
199057,971,144,7
199158,371,345,2
199258,771,645,8
199358,470,945,9
199458,57046,9
199559,470,847,8
199660,871,549,9
19976272,451,6
199863,573,653,2
199964,574,454,6
200065,374,855,6
200165,674,656,6
200265,273,956,5
200364,272,456,1
200463,871,556,1
200564,171,656,6
20066572,257,7
200766,673,659,6
200867,974,661,2
200967,673,861,4
201066,772,361
201166,571,761,3
201266,471,561,3
201365,470,260,6
201464,970,159,6
201565,470,460,3
201665,870,860,9
201766,771,561,9
201867,872,563,2

Nettoarbeidsparticipatie 45-plussers neemt verder toe

De arbeidsparticipatie van 45-plussers is de afgelopen twintig jaar sterker toegenomen dan die van jongeren. Tijdens de laatste crisisjaren vlakte de toename af, maar de afgelopen vier jaar zette de stijging bij zowel mannen als vrouwen van 45 jaar en ouder door. Bij vrouwen is die stijging iets sterker dan bij mannen, zodat de arbeidsparticipatie van beide geslachten in deze leeftijdsgroep dichter bij elkaar komt. Ook is het percentage werkenden in 2018 hoger dan bij het begin van de crisis in 2008, zowel bij mannen (64,9 versus 62,5) als bij vrouwen (51,4 versus 45,5).

Nettoarbeidsparticipatie, 45 tot 75 jaar
 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)
196943,374,415,2
197042,673,514,7
197142,372,714,8
197240,770,214,2
19734068,314,6
197439,367,613,9
197537,865,912,6
197637,163,613,2
197736,362,113,1
19783559,313,2
197934,95814,1
198033,656,313
198132,754,612,9
198232,553,613,2
198332,352,813,5
198431,350,513,6
19853149,713,8
198630,847,914,9
198730,947,415,7
198831,848,116,6
198932,648,817,6
199033,649,718,5
199134,750,320
199235,551,120,6
199335,951,121,4
199436,451,122,4
19953852,324,3
199638,952,925,5
19974154,827,6
199842,756,329,5
199944,257,331,4
200045,85833,8
200146,958,635,5
200248,259,237,5
200348,358,638,2
200448,858,439,3
200549,759,140,4
200650,359,341,4
200752,361,143,7
200853,962,545,5
200954,763,246,4
201054,762,647
20115562,247,9
201255,662,748,5
201355,262,348,1
20145562,347,8
201555,462,548,4
201656,163,149,1
201757,163,850,4
201858,164,951,4

Arbeidsdeelname jonge vrouwen hoger dan van jonge mannen

Ook bij vrouwen jonger dan 45 jaar is de nettoarbeidsparticipatie in 2018 hoger dan eind vorige eeuw en ook hoger dan bij het begin van de crisis in 2008. Bij mannen in deze leeftijdsgroep is de arbeidsdeelname in beide gevallen lager. Bij de jongsten, van 15 tot 25 jaar, is de arbeidsparticipatie van vrouwen sinds het begin van de crisis zelfs hoger dan die van mannen.
Tijdens de perioden van laagconjunctuur van de jaren 2002–2003 en 2008–2014 daalde de arbeidsparticipatie sterker bij mannen dan bij vrouwen. Inmiddels stijgt het percentage werkenden bij mannen en vrouwen jonger dan 45 jaar al vier jaar op rij en is de toename in 2018 het sterkst.

Nettoarbeidsparticipatie, 15 tot 45 jaar
 Mannen 25 tot 45 jaar (%)Vrouwen 25 tot 45 jaar (%)Mannen 15 tot 25 jaar (%)Vrouwen 15 tot 25 jaar (%)
196996,33580,163,4
197096,836,578,764,5
197196,537,476,464,3
197296,539,173,264,4
197396,840,371,663,9
19749741,969,463,8
197596,643,967,563,5
197696,344,866,662,3
197796,545,966,162,2
197896,747,365,761,8
197996,748,265,561,4
198096,749,865,361,6
198195,550,464,460
198292,950,761,457,4
198390,751,359,856,3
198490,652,35955,9
19859153,259,355,8
198691,954,161,555,4
198792,656,163,356,6
198891,756,262,457
198991,858,862,957,7
199092,961,362,459,2
199192,861,762,158,6
199293,163,162,259
199392,464,161,256,8
199491,365,959,657,7
199592,267,159,556,6
199692,870,460,558,7
199792,771,662,161,1
199894,37462,261,3
199994,174,765,163,6
200094,475,266,463,3
200193,875,566,464,9
200292,574,26563,5
200390,973,762,761,8
200490,874,16059,4
20059174,759,559,1
200692,176,661,359,6
200793,278,663,962,2
200894,280,364,863,8
200992,880,562,563,3
201091,480,159,861,7
201190,679,56062,6
201289,879,259,762,5
201387,178,759,261
201487,377,858,758,8
201587,978,359,961,7
201688,378,859,662,1
201788,879,36163,6
201889,48162,865,2

De recordhoogte van de arbeidsdeelname valt samen met een lage werkloosheid. In december bedroeg die 3,6 procent van de beroepsbevolking, oftewel 329 duizend personen. Naast de werkloze beroepsbevolking volgens de definitie van de ILO (geen betaald werk, wel op zoek naar werk en daarvoor ook beschikbaar) meet het CBS ook het onbenut arbeidspotentieel. In het derde kwartaal van 2018 omvatte dat 1,1 miljoen mensen. Zie ook het bericht Aantal werkenden eind 2018 verder toegenomen