Buitenlandse toerist steeds belangrijker voor musea
De 685 Nederlandse musea ontvingen in 2015 ruim 33 miljoen Nederlandse en buitenlandse bezoekers. De 83 musea voor beeldende kunst hadden de meeste bezoekers (12,4 miljoen). Hierna komen de historische musea met bijvoorbeeld een archeologische collectie (11,2 miljoen).
Buitenlandse bezoekers | |
---|---|
1999 | 19,2 |
2001 | 22,5 |
2003 | 21,6 |
2005 | 24 |
2007 | 26,5 |
2009 | 15 |
2011 | 22,3 |
2013 | 26,4 |
2015* | 28,2 |
*Vanaf 2015 is de definitie van een museum gewijzigd.
Ruim een kwart van de museumbezoekers komt uit het buitenland
Van alle mensen die een museum bezochten in 2015 kwam 28 procent uit het buitenland. De stijgende lijn die zich voor de crisis al voordeed lijkt hiermee door te zetten. Daarmee profiteren de Nederlandse musea van de groei van het inkomend toerisme in Nederland van de afgelopen jaren. De meeste buitenlanders bezochten de bekende publiekstrekkers onder de musea voor beeldende kunst.
Bijna een kwart van de museumbezoekers kwam uit de buurt. Met name musea over natuurlijke historie, zoals over biologie en geologie, trokken veel bezoekers die in dezelfde gemeente wonen als waar het museum staat (35 procent).
Dezelfde gemeente als het museum | Niet dezelfde gemeente als het museum | Buitenland (toeristen) | |
---|---|---|---|
Totaal | 22,9 | 48,8 | 28,2 |
Beeldende kunst | 24,7 | 37 | 38,2 |
Volkenkunde | 18,5 | 48,8 | 32,7 |
Geschiedenis | 18,5 | 56,9 | 24,6 |
Natuurlijke historie | 35,9 | 40,9 | 23,3 |
Bedrijf en techniek | 20,6 | 63,6 | 15,8 |
Een derde van de jonge museumbezoekers komt met school
Van alle museumbezoekers was 12 procent jonger dan 13 jaar en 8 procent 13 tot 19 jaar. In een op de drie gevallen kwam de jongere met school (basis- of voortgezet onderwijs) naar het museum. Ongeveer 12 procent van de museumbezoekers is 65-plusser.
Meeste grootste en kleinste musea behaalden een positief resultaat
Ruim vier op de tien Nederlandse musea behaalden in 2015 een negatief bedrijfsresultaat. Naast de meeste grote musea boekten ook de meeste kleine musea een positief bedrijfsresultaat. Van de middelgrote musea sloot ongeveer twee derde het jaar af in de rode cijfers.
Negatief bedrijfsresultaat | Positief bedrijfsresultaat | |
---|---|---|
Totaal | 42,8 | 57,2 |
Aantal bezoekers | ||
Minder dan 2 500 | 22 | 78 |
2 500 - 10 000 | 40,1 | 59,9 |
10 000 - 25 000 | 64,7 | 35,3 |
25 000 - 50 000 | 65,8 | 34,2 |
50 000 - 100 000 | 53,2 | 46,8 |
Meer dan 100 000 | 17,4 | 82,6 |
De grootste inkomstenbron voor musea bestaat nog altijd uit directe subsidie van de overheid. Bijna de helft van de inkomsten van musea kwam in 2015 van de overheid (449 miljoen euro). Dit is de laatste jaren steeds minder geworden: in 2009 was nog 63 procent van de inkomsten afkomstig van directe subsidies.
Na subsidies komen de meeste opbrengsten van de entreekaartjes, zowel betaald als via de bijdragen aan de Museumkaart. Deze leverden de musea 193 miljoen euro op. Hierna volgen de opbrengsten van publieke en private middelen, zoals goededoelenloterijen, de museumwinkel en sponsoring.
De cijfers in dit artikel zijn tot stand gekomen door een nieuwe samenwerking tussen CBS, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en Museumvereniging.
Bronnen
- Tabel - Musea naar provincie: aantal, bezoekerskenmerken, collecties, 2009-2015
- Tabel - Musea naar aard van de collectie: aantal, bezoekerskenmerken, collecties, 2009-2015
- Statline - Musea; collectie, bezoeken, tarieven, tentoonstellingen, werkgelegenheid
- Statline - Musea; bedrijfsopbrengsten en -kosten