Auteur: Hans Schmeets, Marieke Houben
Religieuze betrokkenheid in Nederland

4. Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken

De inzichten in de religieuze betrokkenheid worden vergroot door in tabeloverzichten te laten zien in welke mate bevolkingsgroepen zich onderscheiden in het behoren tot een religieuze groep en het praktiseren van het geloof zowel binnen als buiten een gebedshuis. Dat gebeurt voor de kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, besteedbaar huishoudinkomen, herkomst, en burgerlijke staat. Aangezien verschillende achtergrondkenmerken met elkaar kunnen samenhangen - zo gaat meer inkomen veelal gepaard met meer opleiding en burgerlijke staat met leeftijd - zijn aanvullende logistische regressieanalyses gedaan waarin hiermee rekening wordt gehouden. Dit is gebeurd in drie analyses: (1) het behoren tot een religieuze groep; (2) het regelmatig deelnemen aan een dienst in gebedshuizen; en (3) daarbuiten via de (sociale) media. 

4.1 Geslacht

Er zijn grote verschillen in religieuze betrokkenheid tussen bevolkingsgroepen (tabel 4.3.1 en 4.3.2). Zo rekenen vrouwen zich vaker tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing dan mannen: 46 tegenover 39 procent in 2022. Dit verschil van 7 procentpunt tussen beide seksen is de afgelopen jaren vrij constant (Schmeets, 2018). Het verschil is bij alle gezindten te zien, behalve bij de islam, waartoe ongeveer evenveel vrouwen als mannen zich rekenen. In 2022 zeiden vrijwel evenveel vrouwen als mannen regelmatig een dienst in een gebedshuis zoals een kerk of moskee te bezoeken. In 2019 deden nog iets meer vrouwen dan mannen dit. Met 14 procent zijn er wel meer vrouwen die deelnemen aan een dienst via de (sociale) media dan mannen (10 procent). Dit beeld wordt bevestigd in de regressieanalyses. 

4.2 Leeftijd

Het aandeel mensen dat zich in 2022 tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing rekende, neemt toe met de leeftijd (figuur 4.2.1). Van de beide jongste leeftijdsgroepen (15 tot 25 jaar en 25 tot 35 jaar) behoort iets meer dan 30 procent tot een religieuze groepering, bij de middengroepen (35 tot 45 jaar en 45 tot 55 jaar) ligt dat rond de 40 procent. Vervolgens stijgt dit naar 64 procent bij de 75-plussers. Aanvullende regressieanalyses bevestigen dat vanaf de leeftijdsgroep van 35 tot 45 jaar het behoren tot een geloofsgroep toeneemt. Dit patroon, meer betrokkenheid bij een religieuze groep naarmate de leeftijdsgroep ouder is, komt sterk overeen met dat van vlak voor de coronapandemie in 2019 (Schmeets, 2020). In 2022 lag het aandeel religieuzen in alle leeftijdsgroepen ongeveer 12 procentpunt lager dan in 2012, behalve bij 75-plussers waar de afname beperkt bleef tot 8 procentpunt. Vanaf 2019 is bij alle leeftijdsgroepen het aandeel religieuzen afgenomen, behalve bij 35- tot 55-jarigen.  

Bij rooms-katholieken is in grote lijnen hetzelfde patroon als bij het behoren tot een religie in totaal te zien: het aandeel dat zich als katholiek definieert, loopt op van 6 procent in de jongste leeftijdsgroep tot 35 procent bij 75-plussers. Anders is dat bij protestanten, waar het verschil tussen de leeftijdsgroepen tot 65 jaar veel kleiner is; het loopt op van 10 procent bij de jongste leeftijdsgroep tot 13 procent bij 55- tot 65-jarigen. Daarna neemt dit percentage sterker toe, tot 23 bij 75-plussers. Bij moslims is er weer een ander patroon zichtbaar. Het aandeel moslims is met 10 procent het grootst onder de jongste leeftijdsgroep, en onder 35- tot 45-jarigen. Bij de twee leeftijdsgroepen die daarna volgen is dat met achtereenvolgens 5 en 3 procent een stuk lager, en bij 65-plussers blijft dit steken op 1 procent. Het aandeel van de groep die zich rekent tot een andere gezindte varieert weinig tussen de leeftijdsgroepen en schommelt tussen de 5 en 7 procent.

In de leeftijdsgroepen tot 65 jaar neemt tussen de 9 en 13 procent regelmatig deel aan een religieuze dienst die in een kerk, moskee of synagoge opgedragen wordt. Daarna neemt dit aandeel toe tot 14 procent bij 65- tot 75-jarigen, en 19 procent bij 75-plussers. De regressieanalyse toont vervolgens aan dat, naast de oudste leeftijdsgroepen, ook de jongste leeftijdsgroep bovengemiddeld regelmatig deelneemt aan een religieuze dienst. De vergelijking met de cijfers van 2019 laat zien dat alleen onder de drie hoogste leeftijdsgroepen, met 4 tot 6 procentpunt, er een duidelijke daling in het regelmatig bezoeken van een religieuze dienst is opgetreden. Over een langere termijn, vanaf 2012, is bij de drie oudste groepen een sterkere daling opgetreden (met respectievelijk 8, 9 en 14 procentpunt) dan bij de andere leeftijdsgroepen waar dit beperkt bleef tussen 2 en 4 procentpunt. 

Wat betreft leeftijdsverdeling zijn er duidelijke parallellen te trekken met de deelname aan diensten via de (sociale) media: tot 65 jaar verschillen de leeftijdsgroepen weinig, en vooral 65- tot 75-jarigen (13 procent) en 75-plussers (22 procent) maken daar gebruik van. De regressieanalyse laat daarnaast zien dat de jongste leeftijdsgroep, samen met de 65-plussers, meer deelnemen aan diensten die via de media worden aangeboden, dan de 35- tot 65-jarigen. 

4.2.1 Volgen van dienst in gebedshuis of via media
LeeftijdIn gebedshuis (% regelmatig, 15 jaar of ouder)Via tv, radio of internet (% regelmatig, 15 jaar of ouder)
15 tot 25 jaar12,712,0
25 tot 35 jaar11,010,7
35 tot 45 jaar11,910,9
45 tot 55 jaar10,39,5
55 tot 65 jaar8,99,5
65 tot 75 jaar14,113,4
75 jaar en ouder18,521,8
 

4.3 Onderwijsniveau

De religieuze binding neemt af met het onderwijsniveau. In 2022 rekent 52 procent van degenen die alleen basisonderwijs hebben afgerond zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing. Van de universitair geschoolden is dat 33 procent. 

Ook hier zijn er weer verschillen naar religie. Bij katholieken zijn er drie groepen te onderscheiden: van de mensen met een afgeronde basis- of vmbo-opleiding noemt zo’n 24 procent zich katholiek, van degenen met een middelbare opleiding is dat ongeveer 18 procent en van de hbo- en universitair geschoolden rond de 14 procent. Bij protestanten daarentegen is er veel minder variatie: in vrijwel alle onderwijsniveaus is 13 tot 14 procent protestant, alleen bij universitair geschoolden ligt dat met 11 procent wat lager. Bij moslims is, net als bij katholieken, ook een afname naarmate het onderwijsniveau hoger is: van de groep met alleen basisonderwijs is 8 procent moslim, en van de hbo- en universitair geschoolden 2 procent. Bij de groep ‘andere gezindte’ is er weinig verschil naar onderwijsniveau. Ten opzichte van 2019 is vooral een daling van het aandeel religieuzen opgetreden bij de groep met alleen basisonderwijs. Vooral zijn er onder deze groep minder protestanten (een afname van 4 procentpunt) en katholieken (een afname van 2 procentpunt). 

In deze groep is ook het bezoek aan een religieuze dienst gedaald. Mensen met een vmbo-diploma nemen met 15 procent bovengemiddeld, en universitair geschoolden met 8 procent minder dan gemiddeld regelmatig deel aan diensten. De deelname aan diensten in gebedshuizen komt sterk overeen met die van het volgen van de diensten via de (sociale) media. Een uitzondering vormen de laagst opgeleiden: naar de gebedshuizen gaat 12 procent, terwijl 17 een dienst volgt via de televisie, radio of internet. 

Ook deze verbanden komen in de regressieanalyses naar voren. De lager opgeleiden (basis/vmbo) behoren vaker tot een religieuze groep dan de groep met een middelbare en vooral met een hogere opleiding, maar de verschillen nemen wel iets af. Tevens worden de verschillen tussen de onderwijsniveaus bij de deelname aan diensten, zowel binnen als buiten de gebedshuizen, bevestigd. 

4.3.1 Kerkelijke gezindte, bevolkingsgroepen, 2022 (% personen van 15 jaar of ouder)
GeenRooms-katholiekProtestantIslamAndere
TotaalTotaal 57,218,213,25,65,9
GeslachtMannen 60,516,412,15,95,1
GeslachtVrouwen53,820,014,35,36,6
Leeftijd15 tot 25 jaar68,56,49,610,05,5
Leeftijd25 tot 35 jaar68,68,79,77,45,6
Leeftijd35 tot 45 jaar61,212,410,810,35,3
Leeftijd45 tot 55 jaar57,119,412,65,05,9
Leeftijd55 tot 65 jaar53,523,813,03,26,5
Leeftijd65 tot 75 jaar47,228,017,50,86,6
Leeftijd75 jaar en ouder36,034,523,20,65,7
OnderwijsniveauBasisonderwijs 47,723,714,18,16,3
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw, mbo 148,623,614,06,96,8
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo58,717,513,65,54,7
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor61,915,413,03,86,0
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor67,213,311,22,45,9
Bron: CBS

4.3.2 Volgen van diensten in gebedshuis of via media (% volgt wel eens, 15 jaar of ouder)
In gebedshuisVia (sociale) media
TotaalTotaal 12,112,0
GeslachtMannen 12,010,1
GeslachtVrouwen12,113,9
Leeftijd15 tot 25 jaar12,712,0
Leeftijd25 tot 35 jaar11,010,7
Leeftijd35 tot 45 jaar11,910,9
Leeftijd45 tot 55 jaar10,39,5
Leeftijd55 tot 65 jaar8,99,5
Leeftijd65 tot 75 jaar14,113,4
Leeftijd75 jaar en ouder18,521,8
OnderwijsniveauBasisonderwijs 12,216,7
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw, mbo 115,415,4
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo11,710,5
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor11,711,2
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor7,67,5
Bron: CBS

4.4 Besteedbaar inkomen huishouden

Religieuze betrokkenheid hangt ook samen met het huishoudinkomen (tabel 4.5.1 en 4.5.2). Zo behoorde in 2022 de helft van de mensen die minder dan gemiddeld te besteden hebben (de eerste en tweede kwartielgroep) tot een religieuze groep, terwijl dit bij degenen met een bovengemiddeld inkomen 40 procent (derde kwartiel) en 36 procent (vierde kwartiel) was. Ten opzichte van 2019 is vooral een daling te zien bij de derde kwartielgroep, hetgeen bijna geheel is toe te schrijven aan de afname bij katholieken. 

Verder valt op dat de rooms-katholieke kerk relatief veel aanhang heeft van mensen met een huishoudinkomen in het tweede kwartiel, en de protestanten van zowel het tweede als het derde kwartiel. De groep die zich tot een ‘ander gezindte’ rekent is relatief vaak afkomstig van de laagste kwartielgroep, en minder vaak van de twee groepen met een bovengemiddeld inkomen. Nog sterker is de relatie met het aandeel moslims. Van het eerste kwartiel is 12 procent moslim, waarna dit bij de opvolgende kwartielgroepen daalt naar successievelijk 7, 3 en 2 procent. De regressieanalyses bevestigen de verschillen tussen de inkomensgroepen. Ten opzichte van 2019 zijn de verschillen tussen de inkomensgroepen bij protestanten, moslims en de groep met een ‘ander gezindte’ nauwelijks gewijzigd. 

Het patroon van de mate waarin religieuze diensten binnen de gebedshuizen worden bijgewoond is nagenoeg identiek aan dat van het kijken of luisteren naar een dienst via de media: zo’n 16 procent van de groep met het laagste inkomen doet dat regelmatig, en dat is dubbel zo veel als de participatie van de groep die het meest te besteden heeft. Ook de aanvullende analyses bevestigen in grote lijnen dit beeld. 

4.5 Burgerlijke staat

Ook de burgerlijke staat hangt samen met religieuze betrokkenheid. In 2022 behoorden ongehuwden met 31 procent het minst vaak tot een geloofsgroep. Bij weduwen en weduwnaars is dat met 62 procent dubbel zo veel. Dit beeld is vergelijkbaar met dat in 2019. De relatie tussen burgerlijke staat enerzijds en het behoren tot de katholieke dan wel protestantse kerk anderzijds is vrijwel gelijk voor beide gezindten. Moslims zijn relatief weinig verweduwd, terwijl onder de groep die gescheiden is relatief vaak gekozen wordt voor een ‘andere gezindte of levensbeschouwing’. Gehuwden en verweduwden gaan vaker naar een religieuze dienst dan mensen die gescheiden of ongehuwd zijn. Dat geldt zowel voor een dienst binnen de kerk als daarbuiten via het volgen op de televisie, radio of het internet. Vooral weduwen en weduwnaars maken gebruik van de (sociale) media om een dienst te volgen. De aanvullende regressieanalyses, inclusief de controle voor leeftijd, bevestigen de samenhangen tussen religieuze betrokkenheid en burgerlijke staat.  

4.5.1 Kerkelijke gezindte, bevolkingsgroepen, 2022 (% volgt wel eens, 15 jaar of ouder)
GeenRooms-katholiekProtestantIslamAndere
TotaalTotaal 57,218,213,25,65,9
Besteedbaar inkomen huishouden1e kwartielgroep (25% laagste)49,616,712,012,29,5
Besteedbaar inkomen huishouden2e kwartielgroep 51,921,612,87,06,8
Besteedbaar inkomen huishouden3e kwartielgroep59,617,415,63,34,1
Besteedbaar inkomen huishouden4e kwartielgroep (25% hoogste)63,917,312,22,34,3
Burgerlijke staat Gehuwd49,122,417,26,05,2
Burgerlijke staat Gescheiden57,018,610,34,49,7
Burgerlijke staat Verweduwd 38,134,120,91,45,5
Burgerlijke staat Ongehuwd 69,011,18,25,95,7
HerkomstNederland62,518,615,20,13,5
HerkomstEuropa 52,829,74,73,49,3
HerkomstBuiten Europa36,311,18,629,814,3
Bron: CBS

4.5.2 Volgen van diensten in gebedshuis of via media (% volgt wel eens, 15 jaar of ouder)
In gebedshuisVia (sociale) media
TotaalTotaal 12,112,0
Besteedbaar inkomen huishouden1e kwartielgroep (25% laagste)16,117,1
Besteedbaar inkomen huishouden2e kwartielgroep 13,713,8
Besteedbaar inkomen huishouden3e kwartielgroep12,111,0
Besteedbaar inkomen huishouden4e kwartielgroep (25% hoogste)8,17,9
Burgerlijke staat Gehuwd15,013,7
Burgerlijke staat Gescheiden8,39,6
Burgerlijke staat Verweduwd 16,421,8
Burgerlijke staat Ongehuwd 9,09,4
HerkomstNederland10,29,4
HerkomstEuropa 6,38,5
HerkomstBuiten Europa22,825,1
Bron: CBS

4.6 Herkomst 

Mensen met een buitenlandse herkomst, zowel migranten als de tweede generatie, behoren vaker tot een religieuze groep dan mensen met een Nederlandse herkomst (geboren in Nederland, beide ouders ook). Daarbij is het relevant in welk land ze geboren zijn of waar ze via hun daar geboren ouder(s) mee verbonden zijn: is dit een niet-Europees land dan behoort in 2022 bijna twee derde tot een religieuze groep, is dit een Europees land dan is het iets minder dan de helft (figuur 4.6.1). In de Nederlandse groep is dat met minder dan 4 op de 10 het laagst. Tevens blijkt dat sinds 2012 onder de Nederlandse groep het aandeel religieuzen sterker is gedaald (met 13 procentpunt) dan van zowel de migranten en de tweede generatie met herkomst buiten Europa (9 procentpunt) als vooral van binnen Europa (5 procentpunt). En dat geldt ook voor de periode vanaf 2019, met een afname van 4 (Nederlands), 2 (Europa) en 0 procentpunt (buiten Europa). 

De herkomst is tevens onderscheidend voor de geloofsgroep waartoe mensen zich rekenen. Waar de Nederlandse groep relatief vaak behoort tot een van de protestantse kerken en gemeenten, zijn migranten die zelf of van wie tenminste een van de ouders in een ander Europees land is geboren relatief vaak katholiek. Betreft het een niet-Europees land, dan behoort men vaak tot de moslimgroep en tot de groep met ‘een ander gezindte of levensbeschouwelijke groepering’.  

4.6.1 Rekent zich tot kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, herkomst1)
JaarNederland (% personen van 15 jaar of ouder)Europa (exclusief Nederland) (% personen van 15 jaar of ouder)Buiten Europa (% personen van 15 jaar of ouder)
201250,551,872,5
201350,849,671,2
201449,251,470,1
201548,555,167,6
201646,94968,5
201745,348,469,1
201843,648,467,4
201941,449,163,8
202039,847,865,2
202137,647,862,1
202237,547,263,7
1) geboorteland, of van een of beide ouder(s) van in Nederland geboren persoon

Daarnaast komt sterk het verband met het praktiseren van het geloof door het bijwonen van diensten tot uiting. Bijna een kwart van de migranten die zelf of van wie de ouder(s) afkomstig zijn uit een land van buiten Europa gaat regelmatig naar een gebedshuis, en een vergelijkbaar deel maakt regelmatig gebruik van de (sociale) media om een dienst te bekijken en/of daarnaar te luisteren. Daarnaast komt naar voren dat deze herkomstgroep met een Europese achtergrond minder vaak binnen een gebedshuis deelneemt aan een dienst dan de Nederlandse groep, terwijl er tussen beide groepen vrijwel geen verschil is in de deelname via het volgen van een dienst op de (sociale) media. Net als bij het behoren tot een religie is ook het regelmatig bijwonen van een dienst in een gebedshuis bij de Nederlandse groep sinds 2012 sterker gedaald (met 6 procentpunt) dan bij de groep met herkomst uit Europa (4 procentpunt) of buiten Europa (3 procentpunt). 

Ook de bevindingen uit de aanvullende regressieanalyses bevestigen grotendeels de uitkomst dat mensen met een buitenlandse, en vooral niet-Europese, herkomst vaker tot een religieuze groep behoren. Tevens gaan migranten en de tweede generatie met een Europese achtergrond minder vaak, en degenen met herkomst buiten Europa vaker naar een gebedshuis dan de Nederlandse herkomstgroep.  De analyses laten wel een verschil zien in deelname aan een dienst via (sociale) media: mensen met een Europese herkomst doen dat minder en de groep met een niet-Europese achtergrond meer dan de Nederlandse herkomstgroep.