Religieuze betrokkenheid in Nederland
Over deze publicatie
Dit artikel gaat over de trends in religieuze betrokkenheid in Nederland en het vertrouwen in kerken, met de nadruk op ontwikkeling van 2020 tot en met 2022. In 2022 rekende 43 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering en woonde 12 procent regelmatig een religieuze dienst bij. In 2019 behoorde nog 46 procent tot een religieuze groep, en ging 14 procent regelmatig naar een dienst. De afname van de religieuze betrokkenheid past in een langjarige trend, er zijn geen duidelijke indicaties dat de coronapandemie een forse afname of toename van de religieuze betrokkenheid teweeg heeft gebracht. Voor het eerst is ook onderzocht hoeveel mensen kijken of luisteren naar diensten die uitgezonden worden via televisie, radio of internet. Hoewel 12 procent regelmatig kijkt of luistert naar diensten die uitgezonden worden door de media, is dit veelal geen alternatief voor het bijwonen van diensten binnen de kerk of moskee. Het vertrouwen in het instituut kerken staat op een laag, maar stabiel, niveau: 3 op de 10 personen hebben tamelijk tot veel vertrouwen.
1. Inleiding
In een eerdere studie, waarin de ontwikkelingen tot 2020 zijn beschreven, is aangetoond dat de religieuze betrokkenheid gaandeweg is afgenomen (Schmeets, 2020). Zo behoren steeds minder mensen, naar eigen zeggen, tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, en neemt het praktiseren van het geloof in gebedshuizen af. Secularisering, de afnemende invloed van religie in de samenleving, wordt vaak gezien als oorzaak van de dalende trends (Stark en Iannaccone, 1994; Kregting, Scheepers, Vermeer en Hermans, 2018). Maar ook schikken gelovigen zich steeds minder naar de traditionele voorschriften van hun kerkgemeenschap: het proces van de-institutionalisering (Knippenberg, 2018). Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt dat Nederland geen gelovig land meer is en religieuze gemeenschappen steeds minder de invloedrijke maatschappelijke spelers zijn die ze eerder waren (de Hart, van Houwelingen en Huijnk, 2022). Dit heeft mede tot gevolg dat gelovigen en niet-gelovigen steeds meer tegenover elkaar komen te staan, en de afstand tussen de christelijke kerken en een groot deel van de bevolking toeneemt (de Hart en van Houwelingen, 2018).
Deze lossere band tussen samenleving en religie roept de vraag op in welke mate deze ontwikkeling ook te zien is in recente jaren. De jaren 2020, 2021 en 2022 zijn in die zin bijzonder vanwege de coronapandemie (RIVM, 2022). Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat bepaalde maatregelen om het virus in te dammen, zoals de sluiting van gebedshuizen, een dempende invloed hebben gehad op het kerk- en moskeebezoek. Van de andere kant is het niet ondenkbaar dat een brede maatschappelijke crisis zoals de coronapandemie ook een teruggrijpen naar religie met zich kan meebrengen en dus een trendbreuk in de jaarlijkse afname van het aandeel gelovigen. Uit recent onderzoek van het Nederlands Dagblad (2023) blijkt dat drie jaar na het uitbreken van de pandemie een deel van de kerkgangers niet is teruggekeerd, of dat ze minder vaak komen. Tevens is er een toename van de zogenoemde ‘online kerkgangers’.
Niet alleen is er minder religieuze betrokkenheid, ook is het religieuze landschap veranderd. Zo is de diversiteit in religieuze stromingen fors toegenomen (Van der Bie, 2009; Van Herten, 2009; Aarts, 2010). Dit geldt vooral voor de vele protestantse stromingen (Schmeets, 2020). Ook heeft de diversiteit een belangrijke impuls gekregen door migranten uit steeds meer verschillende landen (Jennisen, Engbersen, Bokhorst en Bovens, 2018). Dit zorgde voor een aanwas van nieuwe religies en religieuze stromingen, waaronder het boeddhisme, hindoeïsme, immigrantenkerken en vooral de islam.
Ook staan religieuze organisaties onder druk. Volgens het SCP had in 2014/2015 nog maar 13 procent vertrouwen in kerken, moskeeën en religieuze organisaties (Dekker en den Ridder, 2015). Vooral tussen 2006 en 2010 daalde dit vertrouwen. Dat was de periode waarin berichten over seksueel misbruik en pedofilieaffaires binnen de rooms-katholieke kerk veelvuldig in het nieuws kwamen. Ook andere cijfers laten zien dat er weinig fiducie is in het instituut kerken. Zo’n 30 procent van de 15-plussers geeft aan ‘tamelijk’ of ‘heel veel’ vertrouwen in kerken te hebben, tegenover 70 procent die zeggen ‘niet zo veel’ of ‘helemaal geen’ vertrouwen in het instituut kerken te hebben. In geen enkel ander instituut is er minder vertrouwen dan in kerken (Schmeets en Exel, 2022).
Toch is er een veel grotere groep, ruim 4 op de 10, die zegt te behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering (CBS, 2022). En een ruime meerderheid zegt te geloven in het bestaan van God of in een of andere hogere macht, of daarover te twijfelen. Daar staat een minderheid van 1 op de 3 tegenover die niet in God gelooft (CBS, 2021). Het praktiseren van het geloof is echter nog maar voorbehouden aan een kleine groep. Vlak voor het uitbreken van de coronapandemie, in 2019, ging nog maar 13,8 procent regelmatig (minstens een keer per maand) naar een dienst in een kerk, moskee of synagoge. En 17 procent gaf aan regelmatig het geloof met anderen buiten de kerken te praktiseren door bijvoorbeeld het bestuderen van de Bijbel of andere religieuze teksten, of het vieren van religieuze feesten. Dergelijke samenkomsten fungeren echter vrijwel niet als vervanging voor diensten in de gebedshuizen.
Hoewel de religieuze betrokkenheid is geslonken en de trend vooral een dalende lijn laat zien, blijkt uit diverse studies dat religie nog steeds relevant is voor de bestudering en duiding van ontwikkelingen in de samenleving (Schmeets, 2020). Daar speelt doorheen dat de religieuze betrokkenheid verschilt tussen de diverse bevolkingsgroepen. Vrouwen behoren vaker tot een religieuze groep dan mannen. Meer opleiding gaat doorgaans samen met minder religieuze betrokkenheid. Maar vooral leeftijd doet ertoe: ouderen behoren niet alleen vaker tot een religieuze groep, ze gaan ook vaker naar een religieuze dienst. Ook blijkt dat de religieuze betrokkenheid sterk verschilt tussen regionale gebieden en gemeenten (Schmeets, 2016).
Onderzoeksvragen
In dit artikel wordt de religieuze betrokkenheid in Nederland beschreven voor de periode 2012 tot en met 2022, met de nadruk op de periode vanaf 2020. De onderzoeksvragen luiden als volgt:
- Hoe heeft de religieuze betrokkenheid zich ontwikkeld vanaf 2020?
- In welke mate wordt deelgenomen aan diensten via de (sociale) media?
- Hoe is de religieuze betrokkenheid en het vertrouwen in kerken verdeeld over bevolkingsgroepen?
- Hoe ziet de religieuze kaart eruit?
- Hoeveel vertrouwen is er in het instituut kerken?
Na de methodebeschrijving in hoofdstuk 2, wordt in hoofdstuk 3 een aantal algemene ontwikkelingen van de religieuze betrokkenheid besproken: het behoren tot een geloofsgroep en het praktiseren van het geloof in zowel kerkelijk verband als daarbuiten via de (sociale) media. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de verschillen tussen de bevolkingsgroepen aan bod zoals mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, lager en hoger opgeleiden, lagere en hogere inkomens, gehuwden en ongehuwden, en mensen met een Nederlandse en buitenlandse herkomst. Met behulp van een logistische regressie worden deze kenmerken ook in samenhang bekeken. Daarna wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op regionale verschillen tussen 40 gebieden, waarna hoofdstuk 6 gaat over het vertrouwen in het instituut kerken. Ook hier wordt ingegaan op verschillen tussen bevolkingsgroepen. Met enkele conclusies en discussie wordt dit artikel in hoofdstuk 7 afgerond.
2. Methode
De gegevens over religie en de achtergrondkenmerken zijn ontleend aan het onderzoek Sociale samenhang en welzijn (SSW) van het CBS, waar in de periode 2012-2022 ruim 85 duizend mensen van 15 jaar en ouder aan hebben meegewerkt. De gegevens zijn verzameld met behulp van internet, telefoon en met bezoek aan huis.
Het behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering is (vanaf 2021, zie kader vraagstelling religie) met de volgende vraag vastgesteld:
Rekent u zichzelf tot:
- Geen religie of levensbeschouwing
- De rooms-katholieke kerk
- Een protestantse of andere christelijke kerk of groep
- De islam
- Het jodendom
- Het hindoeïsme
- Het boeddhisme
- Een andere religie of levensbeschouwing
Om welke Christelijke kerk of groep gaat het dan?
- Protestantse Kerk in Nederland (PKN)
- Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK)
- Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV)
- Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK)
- Hersteld Hervormde Kerk
- Gereformeerde Gemeenten
- Gereformeerde Gemeenten in Nederland
- Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland
- Baptistengemeenten
- Pinkstergemeenten en Evangeliegemeenten
- Internationaal Christelijke kerken, zoals Grieks of Russisch orthodox
- Protestants Christelijk, niet nader gespecificeerd
- Anders (Vervolgvraag: Welke andere Christelijke kerk of groep is dat dan?)
Het bezoek aan religieuze diensten is vastgesteld op basis van de vraag hoe vaak men in het algemeen naar de kerk, moskee, synagoge of een ander gebedshuis gaat: ‘1 keer per week of vaker’, ‘2 tot 3 keer per maand’, ‘1 keer per maand’, ‘minder dan 1 keer per maand’ en ‘zelden of nooit’. De personen die eerder hebben aangegeven niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering te behoren, zijn gevoegd bij de categorie ‘zelden of nooit’. In dit artikel wordt het ten minste een keer per maand bijwonen van een religieuze dienst aangeduid als ‘regelmatig kerkbezoek’. Daarnaast is in 2022 gevraagd naar het bekijken of beluisteren van diensten via de media zoals internet, televisie, radio of telefoon, met dezelfde antwoordopties als het bijwonen van diensten in gebedshuizen.
Voor de regionale cijfers zijn gegevens uit SSW van tien jaar (2012 tot en met 2021) samengevoegd. Daarmee kan een analyse gemaakt worden van de religieuze betrokkenheid op het niveau van de veertig coropgebieden in Nederland.
3. Ontwikkelingen in religieuze betrokkenheid
3.1 Kerkelijke gezindte
Het aandeel Nederlanders van 15 jaar of ouder die zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekenen, neemt al jaren af. In 2022 is het echter niet verder gedaald: 42,8 procent was naar eigen zeggen religieus, vrijwel evenveel als een jaar eerder (42,5 procent). In de jaren ervoor was het langzaam afgenomen. Eind jaren negentig rekende nog 60 procent zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing, in 2012 was dit percentage gedaald tot 53,8 om daarna elk jaar iets terug te lopen (CBS, 2022). In 2017 waren er met 49,3 procent voor het eerst iets minder religieuzen dan niet-religieuzen (Schmeets, 2018). Daarna nam het aandeel religieuzen nog verder af: van 47,8 procent in 2018 naar 45,5 procent in 2019 en 44,6 procent in 2020.
Jaartal | Geen (% personen van 15 jaar of ouder) | Rooms-katholiek (% personen van 15 jaar of ouder) | Protestants (% personen van 15 jaar of ouder) | Islam (% personen van 15 jaar of ouder) | Andere gezindte (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|---|
2022 | 57,2 | 18,2 | 13,2 | 5,6 | 5,9 |
2021 | 57,5 | 18,3 | 13,6 | 4,6 | 6,1 |
2020 | 55,4 | 19,8 | 14,4 | 5,1 | 5,2 |
2019 | 54,5 | 20,2 | 14,9 | 5,0 | 5,4 |
2018 | 52,2 | 22,3 | 16,1 | 5,0 | 4,4 |
2017 | 50,7 | 23,6 | 15,0 | 5,1 | 5,6 |
2016 | 49,7 | 24,1 | 15,6 | 5,1 | 5,5 |
2015 | 48,2 | 25,3 | 15,4 | 4,6 | 6,5 |
2014 | 47,5 | 25,4 | 16,5 | 4,7 | 5,9 |
2013 | 46,2 | 26,4 | 16,8 | 4,7 | 5,9 |
2012 | 46,2 | 25,6 | 17,2 | 4,5 | 6,5 |
Verdeling over gezindten
Ook de verdeling over de gezindten is in 2022 nauwelijks veranderd ten opzichte van 2021. Met 18,2 procent van de Nederlanders noemt de grootste groep zichzelf katholiek, gevolgd door protestanten met 13,2 procent, moslims met 5,6 procent en de groep met een ‘andere gezindte of levensbeschouwing’ met 5,9 procent. Daaronder vallen boeddhisten (0,6 procent), hindoes (0,8 procent), joden (0,2 procent), humanisten en een groot aantal andere levensbeschouwelijke stromingen.
Iets meer dan de helft van de 13,2 procent protestanten zegt te behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN): 6,7 procent. Bij de overige kerken of groepen varieert het percentage van 0,1 tot 1,0. Zo behoort 0,8 procent tot de Christelijk Gereformeerde kerken (CGK), en ook 0,8 procent tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt GKV). Verder rekent 0,4 procent zich tot de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK), 0,6 procent tot de Hersteld Hervormde Kerk, en 0,5 procent tot de Gereformeerde Gemeenten. Daarnaast zegt 0,1 procent tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, en eveneens 0,1 procent tot de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland te behoren. De Baptistengemeenten is met 0,4 procent iets groter, net als de Pinkstergemeenten en Evangeliegemeenten met 1,0 procent. Daarnaast geeft nog 1,0 procent aan te behoren tot Protestants Christelijk zonder nadere specificatie.
Ontwikkeling per gezindte
Terwijl het aandeel bij de grootste groepen - katholieken en protestanten - vanaf 2012 is afgenomen, bleef het aandeel moslims stabiel. Dat schommelt sinds 2012 rond de 5 procent. Het percentage katholieken is afgenomen van ruim een kwart in de periode 2012-2015, naar 20,1 procent in 2019 en ruim 18 procent in 2021 en 2022. Het aandeel mensen dat zichzelf tot een protestantse kerk rekende, daalde van 17,2 procent in 2012 naar 14,8 procent in 2019 en verder naar 13,6 procent in 2021 en 13,2 procent in 2022. De omvang van de overige geloofsgroepen, samengevoegd onder ‘andere gezindte’, lag in deze periode tussen de 4,4 en 6,5 procent.
3.2 Deelname aan religieuze diensten
In 2022 ging 12,1 procent van de 15-plussers regelmatig – minstens eens per maand – naar een religieuze dienst. Van deze groep deed 6,7 procent dat wekelijks, 2,9 procent meerdere keren per maand en 2,5 procent eens per maand. Verder ging 5,0 procent minder dan één keer per maand, en nam 83,0 procent zelden of nooit deel aan een religieuze dienst.
Het bezoek aan religieuze diensten neemt al jaren af. In 2012 ging nog 17,2 procent van de 15-plussers regelmatig naar de kerk, moskee of synagoge. Vervolgens nam dit tot 2018 beperkt af naar 15,6 procent, waarna de daling versterkte. In 2019 ging nog 13,8 procent minstens maandelijks naar een religieuze dienst. Daarna nam het verder af naar 12,9 procent in 2020 en 12,7 procent in 2021. Dit betekent dat er in de afgelopen jaren die in het teken stonden van de corona-pandemie, geen noemenswaardige achteruitgang in het bezoeken van een dienst is te zien. Mogelijk speelt het ontbreken van een tijdsperiode in de vraagstelling een rol (zie kader 'relatie met coronapandemie').
Het percentage mensen dat zelden of nooit een dienst bezoekt, steeg van 74,8 in 2012, naar 83,0 procent in 2022. Verder zei 5,0 procent minder dan een keer per maand te gaan, in 2012 was dat nog 8,0 procent.
Jaar | 1 keer per week of vaker (% personen van 15 jaar of ouder) | 2 tot 3 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | 1 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Minder dan 1 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|
2012 | 10,3 | 3,2 | 3,7 | 8,0 |
2013 | 9,8 | 3,6 | 3,0 | 7,2 |
2014 | 10,0 | 3,5 | 3,2 | 7,1 |
2015 | 9,8 | 3,7 | 3,0 | 6,9 |
2016 | 9,2 | 3,4 | 2,9 | 7,0 |
2017 | 9,6 | 3,2 | 2,8 | 6,6 |
2018 | 8,5 | 3,4 | 2,8 | 6,8 |
2019 | 8,6 | 3,0 | 2,2 | 6,3 |
2020 | 8,3 | 2,6 | 2,0 | 5,2 |
2021 | 8,1 | 2,7 | 1,9 | 4,5 |
2022 | 6,7 | 2,9 | 2,5 | 5,0 |
Deelname aan religieuze diensten per gezindte
Er zijn grote verschillen in het regelmatig bijwonen van religieuze diensten tussen de geloofsgroepen. Onder katholieken is het aandeel dat regelmatig een kerkdienst bezoekt het laagst van alle hier onderscheiden religies: 11 procent gaat minstens een keer per maand naar de kerk. Bij protestanten, die het vaakst van alle religies regelmatig een dienst bijwonen, is dat de helft. Bijna 4 op de 10 de moslims gaat regelmatig naar een dienst, en van de mensen met een ‘andere gezindte’ neemt bijna een kwart regelmatig deel aan religieuze diensten. Sinds 2019 is er vooral bij katholieken een daling in het kerkbezoek opgetreden: destijds nam nog ruim 14 procent van de katholieken regelmatig deel aan een dienst (Schmeets, 2020). Bij protestanten en moslims is de deelname aan diensten tussen 2019 en 2022 niet afgenomen.
Gezindte | Een keer per week (% personen van 15 jaar of ouder) | Twee tot drie keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Een keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Minder dan 1 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Zelden of nooit (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|---|
Rooms-Katholiek | 3,5 | 3,0 | 4,5 | 13,3 | 75,8 |
Protestant | 31,4 | 12,7 | 6,6 | 8,9 | 40,4 |
Islam | 21,5 | 9,2 | 7,8 | 14,6 | 46,9 |
Andere | 13,5 | 4,1 | 6,0 | 12,0 | 64,4 |
3.3 Dienst volgen via televisie, radio of internet
In 2022 zei 14,5 procent wel eens een religieuze dienst via televisie, radio of internet te volgen; 12,0 procent deed dat regelmatig (minstens een keer per maand). Deze vraag is in dat jaar voor het eerst gesteld. Van de 15-plussers luisterde en/of keek 7,6 procent minstens een keer per week op die manier naar een dienst, 2,3 procent deed dat enkele keren per maand, 2,1 procent maandelijks. Dit betekent dat naast het deelnemen aan diensten binnen de gebedshuizen, er een vergelijkbaar deel daarbuiten via de (sociale) mediagebruik wordt gepraktiseerd. Immers, ook 12 procent ging in 2022 regelmatig – minstens maandelijks – naar een religieuze dienst in een gebedshuis.
Het aanbod van diensten via de media blijkt vooral gebruikt te worden door mensen die ook wel eens naar een religieuze dienst gaan (figuur 3.3.1). Er is een duidelijke samenhang tussen het gaan naar de kerk en thuis een dienst volgen (Kendall’s tau-b = 0,57). Mensen die (vrijwel) nooit naar een dienst gaan, maken ook vrijwel geen gebruik van het aanbod via de media. En van de groep die zeer frequent naar de kerk of moskee gaat, praktiseert bijna de helft ook minstens een keer per week het geloof via de media. Een kwart van de frequente bezoekers volgt vrijwel nooit daarbuiten een dienst via de media. Dit wijst erop dat de diensten via televisie, radio en internet vooral aanvullend zijn op het bezoek en minder vaak een volledig alternatief bieden.
Bezoek gebedshuis | Een keer per week (% personen van 15 jaar of ouder) | Twee tot drie keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Een keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Minder dan 1 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Zelden of nooit naar dienst in gebedshuis (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|---|
Een keer per week | 43,9 | 9,2 | 7,8 | 11,8 | 27,3 |
Twee tot drie keer per maand | 28,0 | 24,6 | 14,2 | 8,5 | 24,6 |
Een keer per maand | 26,1 | 12,5 | 12,5 | 9,7 | 39,2 |
Minder dan 1 keer per maand | 13,9 | 5,8 | 8,3 | 13,1 | 58,9 |
Zelden of nooit | 3,5 | 0,6 | 0,7 | 1,0 | 94,2 |
Diensten via media per gezindte
De geloofsgroepen onderscheiden zich sterk in het gebruik van de televisie, radio en het internet om deel te nemen aan religieuze diensten. Van de protestanten en de moslims maakt daar ruim 1 op de 2 gebruik van, bij de groep met een ‘andere gezindte of levensbeschouwing’ 1 op de 3. Van de rooms-katholieken doet 1 op de 5 dat. Vooral islamieten volgen de bijeenkomsten via de media frequent: bijna 40 procent kijkt of luistert minstens een keer per week naar religieuze diensten. Bij protestanten is dat een kwart, bij de ‘andere gezindte’ iets minder dan een kwart en bij katholieken iets minder dan 10 procent.
Gezindte | Een keer per week (% personen van 15 jaar of ouder) | Twee tot drie keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Een keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Minder dan 1 keer per maand (% personen van 15 jaar of ouder) | Zelden of nooit (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|---|
Rooms-katholiek | 8,8 | 2,9 | 2,8 | 4,7 | 80,8 |
Protestant | 25,0 | 10,3 | 9,7 | 10,1 | 44,9 |
Islam | 39,4 | 6,5 | 3,0 | 5,5 | 45,7 |
Andere | 22,4 | 4,1 | 4,0 | 4,8 | 64,7 |
4. Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken
De inzichten in de religieuze betrokkenheid worden vergroot door in tabeloverzichten te laten zien in welke mate bevolkingsgroepen zich onderscheiden in het behoren tot een religieuze groep en het praktiseren van het geloof zowel binnen als buiten een gebedshuis. Dat gebeurt voor de kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, besteedbaar huishoudinkomen, herkomst, en burgerlijke staat. Aangezien verschillende achtergrondkenmerken met elkaar kunnen samenhangen - zo gaat meer inkomen veelal gepaard met meer opleiding en burgerlijke staat met leeftijd - zijn aanvullende logistische regressieanalyses gedaan waarin hiermee rekening wordt gehouden. Dit is gebeurd in drie analyses: (1) het behoren tot een religieuze groep; (2) het regelmatig deelnemen aan een dienst in gebedshuizen; en (3) daarbuiten via de (sociale) media.
4.1 Geslacht
Er zijn grote verschillen in religieuze betrokkenheid tussen bevolkingsgroepen (tabel 4.3.1 en 4.3.2). Zo rekenen vrouwen zich vaker tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing dan mannen: 46 tegenover 39 procent in 2022. Dit verschil van 7 procentpunt tussen beide seksen is de afgelopen jaren vrij constant (Schmeets, 2018). Het verschil is bij alle gezindten te zien, behalve bij de islam, waartoe ongeveer evenveel vrouwen als mannen zich rekenen. In 2022 zeiden vrijwel evenveel vrouwen als mannen regelmatig een dienst in een gebedshuis zoals een kerk of moskee te bezoeken. In 2019 deden nog iets meer vrouwen dan mannen dit. Met 14 procent zijn er wel meer vrouwen die deelnemen aan een dienst via de (sociale) media dan mannen (10 procent). Dit beeld wordt bevestigd in de regressieanalyses.
4.2 Leeftijd
Het aandeel mensen dat zich in 2022 tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing rekende, neemt toe met de leeftijd (figuur 4.2.1). Van de beide jongste leeftijdsgroepen (15 tot 25 jaar en 25 tot 35 jaar) behoort iets meer dan 30 procent tot een religieuze groepering, bij de middengroepen (35 tot 45 jaar en 45 tot 55 jaar) ligt dat rond de 40 procent. Vervolgens stijgt dit naar 64 procent bij de 75-plussers. Aanvullende regressieanalyses bevestigen dat vanaf de leeftijdsgroep van 35 tot 45 jaar het behoren tot een geloofsgroep toeneemt. Dit patroon, meer betrokkenheid bij een religieuze groep naarmate de leeftijdsgroep ouder is, komt sterk overeen met dat van vlak voor de coronapandemie in 2019 (Schmeets, 2020). In 2022 lag het aandeel religieuzen in alle leeftijdsgroepen ongeveer 12 procentpunt lager dan in 2012, behalve bij 75-plussers waar de afname beperkt bleef tot 8 procentpunt. Vanaf 2019 is bij alle leeftijdsgroepen het aandeel religieuzen afgenomen, behalve bij 35- tot 55-jarigen.
Bij rooms-katholieken is in grote lijnen hetzelfde patroon als bij het behoren tot een religie in totaal te zien: het aandeel dat zich als katholiek definieert, loopt op van 6 procent in de jongste leeftijdsgroep tot 35 procent bij 75-plussers. Anders is dat bij protestanten, waar het verschil tussen de leeftijdsgroepen tot 65 jaar veel kleiner is; het loopt op van 10 procent bij de jongste leeftijdsgroep tot 13 procent bij 55- tot 65-jarigen. Daarna neemt dit percentage sterker toe, tot 23 bij 75-plussers. Bij moslims is er weer een ander patroon zichtbaar. Het aandeel moslims is met 10 procent het grootst onder de jongste leeftijdsgroep, en onder 35- tot 45-jarigen. Bij de twee leeftijdsgroepen die daarna volgen is dat met achtereenvolgens 5 en 3 procent een stuk lager, en bij 65-plussers blijft dit steken op 1 procent. Het aandeel van de groep die zich rekent tot een andere gezindte varieert weinig tussen de leeftijdsgroepen en schommelt tussen de 5 en 7 procent.
In de leeftijdsgroepen tot 65 jaar neemt tussen de 9 en 13 procent regelmatig deel aan een religieuze dienst die in een kerk, moskee of synagoge opgedragen wordt. Daarna neemt dit aandeel toe tot 14 procent bij 65- tot 75-jarigen, en 19 procent bij 75-plussers. De regressieanalyse toont vervolgens aan dat, naast de oudste leeftijdsgroepen, ook de jongste leeftijdsgroep bovengemiddeld regelmatig deelneemt aan een religieuze dienst. De vergelijking met de cijfers van 2019 laat zien dat alleen onder de drie hoogste leeftijdsgroepen, met 4 tot 6 procentpunt, er een duidelijke daling in het regelmatig bezoeken van een religieuze dienst is opgetreden. Over een langere termijn, vanaf 2012, is bij de drie oudste groepen een sterkere daling opgetreden (met respectievelijk 8, 9 en 14 procentpunt) dan bij de andere leeftijdsgroepen waar dit beperkt bleef tussen 2 en 4 procentpunt.
Wat betreft leeftijdsverdeling zijn er duidelijke parallellen te trekken met de deelname aan diensten via de (sociale) media: tot 65 jaar verschillen de leeftijdsgroepen weinig, en vooral 65- tot 75-jarigen (13 procent) en 75-plussers (22 procent) maken daar gebruik van. De regressieanalyse laat daarnaast zien dat de jongste leeftijdsgroep, samen met de 65-plussers, meer deelnemen aan diensten die via de media worden aangeboden, dan de 35- tot 65-jarigen.
Leeftijd | In gebedshuis (% regelmatig, 15 jaar of ouder) | Via tv, radio of internet (% regelmatig, 15 jaar of ouder) |
---|---|---|
15 tot 25 jaar | 12,7 | 12,0 |
25 tot 35 jaar | 11,0 | 10,7 |
35 tot 45 jaar | 11,9 | 10,9 |
45 tot 55 jaar | 10,3 | 9,5 |
55 tot 65 jaar | 8,9 | 9,5 |
65 tot 75 jaar | 14,1 | 13,4 |
75 jaar en ouder | 18,5 | 21,8 |
4.3 Onderwijsniveau
De religieuze binding neemt af met het onderwijsniveau. In 2022 rekent 52 procent van degenen die alleen basisonderwijs hebben afgerond zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing. Van de universitair geschoolden is dat 33 procent.
Ook hier zijn er weer verschillen naar religie. Bij katholieken zijn er drie groepen te onderscheiden: van de mensen met een afgeronde basis- of vmbo-opleiding noemt zo’n 24 procent zich katholiek, van degenen met een middelbare opleiding is dat ongeveer 18 procent en van de hbo- en universitair geschoolden rond de 14 procent. Bij protestanten daarentegen is er veel minder variatie: in vrijwel alle onderwijsniveaus is 13 tot 14 procent protestant, alleen bij universitair geschoolden ligt dat met 11 procent wat lager. Bij moslims is, net als bij katholieken, ook een afname naarmate het onderwijsniveau hoger is: van de groep met alleen basisonderwijs is 8 procent moslim, en van de hbo- en universitair geschoolden 2 procent. Bij de groep ‘andere gezindte’ is er weinig verschil naar onderwijsniveau. Ten opzichte van 2019 is vooral een daling van het aandeel religieuzen opgetreden bij de groep met alleen basisonderwijs. Vooral zijn er onder deze groep minder protestanten (een afname van 4 procentpunt) en katholieken (een afname van 2 procentpunt).
In deze groep is ook het bezoek aan een religieuze dienst gedaald. Mensen met een vmbo-diploma nemen met 15 procent bovengemiddeld, en universitair geschoolden met 8 procent minder dan gemiddeld regelmatig deel aan diensten. De deelname aan diensten in gebedshuizen komt sterk overeen met die van het volgen van de diensten via de (sociale) media. Een uitzondering vormen de laagst opgeleiden: naar de gebedshuizen gaat 12 procent, terwijl 17 een dienst volgt via de televisie, radio of internet.
Ook deze verbanden komen in de regressieanalyses naar voren. De lager opgeleiden (basis/vmbo) behoren vaker tot een religieuze groep dan de groep met een middelbare en vooral met een hogere opleiding, maar de verschillen nemen wel iets af. Tevens worden de verschillen tussen de onderwijsniveaus bij de deelname aan diensten, zowel binnen als buiten de gebedshuizen, bevestigd.
Geen | Rooms-katholiek | Protestant | Islam | Andere | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | Totaal | 57,2 | 18,2 | 13,2 | 5,6 | 5,9 |
Geslacht | Mannen | 60,5 | 16,4 | 12,1 | 5,9 | 5,1 |
Geslacht | Vrouwen | 53,8 | 20,0 | 14,3 | 5,3 | 6,6 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 68,5 | 6,4 | 9,6 | 10,0 | 5,5 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 68,6 | 8,7 | 9,7 | 7,4 | 5,6 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 61,2 | 12,4 | 10,8 | 10,3 | 5,3 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 57,1 | 19,4 | 12,6 | 5,0 | 5,9 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 53,5 | 23,8 | 13,0 | 3,2 | 6,5 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 47,2 | 28,0 | 17,5 | 0,8 | 6,6 |
Leeftijd | 75 jaar en ouder | 36,0 | 34,5 | 23,2 | 0,6 | 5,7 |
Onderwijsniveau | Basisonderwijs | 47,7 | 23,7 | 14,1 | 8,1 | 6,3 |
Onderwijsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 48,6 | 23,6 | 14,0 | 6,9 | 6,8 |
Onderwijsniveau | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 58,7 | 17,5 | 13,6 | 5,5 | 4,7 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-bachelor | 61,9 | 15,4 | 13,0 | 3,8 | 6,0 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-master, doctor | 67,2 | 13,3 | 11,2 | 2,4 | 5,9 |
Bron: CBS |
In gebedshuis | Via (sociale) media | ||
---|---|---|---|
Totaal | Totaal | 12,1 | 12,0 |
Geslacht | Mannen | 12,0 | 10,1 |
Geslacht | Vrouwen | 12,1 | 13,9 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 12,7 | 12,0 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 11,0 | 10,7 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 11,9 | 10,9 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 10,3 | 9,5 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 8,9 | 9,5 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 14,1 | 13,4 |
Leeftijd | 75 jaar en ouder | 18,5 | 21,8 |
Onderwijsniveau | Basisonderwijs | 12,2 | 16,7 |
Onderwijsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 15,4 | 15,4 |
Onderwijsniveau | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 11,7 | 10,5 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-bachelor | 11,7 | 11,2 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-master, doctor | 7,6 | 7,5 |
Bron: CBS |
4.4 Besteedbaar inkomen huishouden
Religieuze betrokkenheid hangt ook samen met het huishoudinkomen (tabel 4.5.1 en 4.5.2). Zo behoorde in 2022 de helft van de mensen die minder dan gemiddeld te besteden hebben (de eerste en tweede kwartielgroep) tot een religieuze groep, terwijl dit bij degenen met een bovengemiddeld inkomen 40 procent (derde kwartiel) en 36 procent (vierde kwartiel) was. Ten opzichte van 2019 is vooral een daling te zien bij de derde kwartielgroep, hetgeen bijna geheel is toe te schrijven aan de afname bij katholieken.
Verder valt op dat de rooms-katholieke kerk relatief veel aanhang heeft van mensen met een huishoudinkomen in het tweede kwartiel, en de protestanten van zowel het tweede als het derde kwartiel. De groep die zich tot een ‘ander gezindte’ rekent is relatief vaak afkomstig van de laagste kwartielgroep, en minder vaak van de twee groepen met een bovengemiddeld inkomen. Nog sterker is de relatie met het aandeel moslims. Van het eerste kwartiel is 12 procent moslim, waarna dit bij de opvolgende kwartielgroepen daalt naar successievelijk 7, 3 en 2 procent. De regressieanalyses bevestigen de verschillen tussen de inkomensgroepen. Ten opzichte van 2019 zijn de verschillen tussen de inkomensgroepen bij protestanten, moslims en de groep met een ‘ander gezindte’ nauwelijks gewijzigd.
Het patroon van de mate waarin religieuze diensten binnen de gebedshuizen worden bijgewoond is nagenoeg identiek aan dat van het kijken of luisteren naar een dienst via de media: zo’n 16 procent van de groep met het laagste inkomen doet dat regelmatig, en dat is dubbel zo veel als de participatie van de groep die het meest te besteden heeft. Ook de aanvullende analyses bevestigen in grote lijnen dit beeld.
4.5 Burgerlijke staat
Ook de burgerlijke staat hangt samen met religieuze betrokkenheid. In 2022 behoorden ongehuwden met 31 procent het minst vaak tot een geloofsgroep. Bij weduwen en weduwnaars is dat met 62 procent dubbel zo veel. Dit beeld is vergelijkbaar met dat in 2019. De relatie tussen burgerlijke staat enerzijds en het behoren tot de katholieke dan wel protestantse kerk anderzijds is vrijwel gelijk voor beide gezindten. Moslims zijn relatief weinig verweduwd, terwijl onder de groep die gescheiden is relatief vaak gekozen wordt voor een ‘andere gezindte of levensbeschouwing’. Gehuwden en verweduwden gaan vaker naar een religieuze dienst dan mensen die gescheiden of ongehuwd zijn. Dat geldt zowel voor een dienst binnen de kerk als daarbuiten via het volgen op de televisie, radio of het internet. Vooral weduwen en weduwnaars maken gebruik van de (sociale) media om een dienst te volgen. De aanvullende regressieanalyses, inclusief de controle voor leeftijd, bevestigen de samenhangen tussen religieuze betrokkenheid en burgerlijke staat.
Geen | Rooms-katholiek | Protestant | Islam | Andere | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | Totaal | 57,2 | 18,2 | 13,2 | 5,6 | 5,9 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 1e kwartielgroep (25% laagste) | 49,6 | 16,7 | 12,0 | 12,2 | 9,5 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 2e kwartielgroep | 51,9 | 21,6 | 12,8 | 7,0 | 6,8 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 3e kwartielgroep | 59,6 | 17,4 | 15,6 | 3,3 | 4,1 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 4e kwartielgroep (25% hoogste) | 63,9 | 17,3 | 12,2 | 2,3 | 4,3 |
Burgerlijke staat | Gehuwd | 49,1 | 22,4 | 17,2 | 6,0 | 5,2 |
Burgerlijke staat | Gescheiden | 57,0 | 18,6 | 10,3 | 4,4 | 9,7 |
Burgerlijke staat | Verweduwd | 38,1 | 34,1 | 20,9 | 1,4 | 5,5 |
Burgerlijke staat | Ongehuwd | 69,0 | 11,1 | 8,2 | 5,9 | 5,7 |
Herkomst | Nederland | 62,5 | 18,6 | 15,2 | 0,1 | 3,5 |
Herkomst | Europa | 52,8 | 29,7 | 4,7 | 3,4 | 9,3 |
Herkomst | Buiten Europa | 36,3 | 11,1 | 8,6 | 29,8 | 14,3 |
Bron: CBS |
In gebedshuis | Via (sociale) media | ||
---|---|---|---|
Totaal | Totaal | 12,1 | 12,0 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 1e kwartielgroep (25% laagste) | 16,1 | 17,1 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 2e kwartielgroep | 13,7 | 13,8 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 3e kwartielgroep | 12,1 | 11,0 |
Besteedbaar inkomen huishouden | 4e kwartielgroep (25% hoogste) | 8,1 | 7,9 |
Burgerlijke staat | Gehuwd | 15,0 | 13,7 |
Burgerlijke staat | Gescheiden | 8,3 | 9,6 |
Burgerlijke staat | Verweduwd | 16,4 | 21,8 |
Burgerlijke staat | Ongehuwd | 9,0 | 9,4 |
Herkomst | Nederland | 10,2 | 9,4 |
Herkomst | Europa | 6,3 | 8,5 |
Herkomst | Buiten Europa | 22,8 | 25,1 |
Bron: CBS |
4.6 Herkomst
Mensen met een buitenlandse herkomst, zowel migranten als de tweede generatie, behoren vaker tot een religieuze groep dan mensen met een Nederlandse herkomst (geboren in Nederland, beide ouders ook). Daarbij is het relevant in welk land ze geboren zijn of waar ze via hun daar geboren ouder(s) mee verbonden zijn: is dit een niet-Europees land dan behoort in 2022 bijna twee derde tot een religieuze groep, is dit een Europees land dan is het iets minder dan de helft (figuur 4.6.1). In de Nederlandse groep is dat met minder dan 4 op de 10 het laagst. Tevens blijkt dat sinds 2012 onder de Nederlandse groep het aandeel religieuzen sterker is gedaald (met 13 procentpunt) dan van zowel de migranten en de tweede generatie met herkomst buiten Europa (9 procentpunt) als vooral van binnen Europa (5 procentpunt). En dat geldt ook voor de periode vanaf 2019, met een afname van 4 (Nederlands), 2 (Europa) en 0 procentpunt (buiten Europa).
De herkomst is tevens onderscheidend voor de geloofsgroep waartoe mensen zich rekenen. Waar de Nederlandse groep relatief vaak behoort tot een van de protestantse kerken en gemeenten, zijn migranten die zelf of van wie tenminste een van de ouders in een ander Europees land is geboren relatief vaak katholiek. Betreft het een niet-Europees land, dan behoort men vaak tot de moslimgroep en tot de groep met ‘een ander gezindte of levensbeschouwelijke groepering’.
Jaar | Nederland (% personen van 15 jaar of ouder) | Europa (exclusief Nederland) (% personen van 15 jaar of ouder) | Buiten Europa (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|---|
2012 | 50,5 | 51,8 | 72,5 |
2013 | 50,8 | 49,6 | 71,2 |
2014 | 49,2 | 51,4 | 70,1 |
2015 | 48,5 | 55,1 | 67,6 |
2016 | 46,9 | 49 | 68,5 |
2017 | 45,3 | 48,4 | 69,1 |
2018 | 43,6 | 48,4 | 67,4 |
2019 | 41,4 | 49,1 | 63,8 |
2020 | 39,8 | 47,8 | 65,2 |
2021 | 37,6 | 47,8 | 62,1 |
2022 | 37,5 | 47,2 | 63,7 |
1) geboorteland, of van een of beide ouder(s) van in Nederland geboren persoon |
Daarnaast komt sterk het verband met het praktiseren van het geloof door het bijwonen van diensten tot uiting. Bijna een kwart van de migranten die zelf of van wie de ouder(s) afkomstig zijn uit een land van buiten Europa gaat regelmatig naar een gebedshuis, en een vergelijkbaar deel maakt regelmatig gebruik van de (sociale) media om een dienst te bekijken en/of daarnaar te luisteren. Daarnaast komt naar voren dat deze herkomstgroep met een Europese achtergrond minder vaak binnen een gebedshuis deelneemt aan een dienst dan de Nederlandse groep, terwijl er tussen beide groepen vrijwel geen verschil is in de deelname via het volgen van een dienst op de (sociale) media. Net als bij het behoren tot een religie is ook het regelmatig bijwonen van een dienst in een gebedshuis bij de Nederlandse groep sinds 2012 sterker gedaald (met 6 procentpunt) dan bij de groep met herkomst uit Europa (4 procentpunt) of buiten Europa (3 procentpunt).
Ook de bevindingen uit de aanvullende regressieanalyses bevestigen grotendeels de uitkomst dat mensen met een buitenlandse, en vooral niet-Europese, herkomst vaker tot een religieuze groep behoren. Tevens gaan migranten en de tweede generatie met een Europese achtergrond minder vaak, en degenen met herkomst buiten Europa vaker naar een gebedshuis dan de Nederlandse herkomstgroep. De analyses laten wel een verschil zien in deelname aan een dienst via (sociale) media: mensen met een Europese herkomst doen dat minder en de groep met een niet-Europese achtergrond meer dan de Nederlandse herkomstgroep.
5. De religieuze kaart
5.1 Regionale verschillen in kerkelijke gezindte
Uit de analyse van de verschillen tussen de veertig coropgebieden (2012 tot en met 2021) blijkt dat in Limburg het gemiddelde aandeel religieuzen over deze jaren het hoogst is. In de drie coropgebieden daar geven ongeveer 7 op de 10 mensen aan tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering te behoren (figuur 5.1.1 en tabel 5.2.1). In Oost-Groningen, Agglomeratie Haarlem, Noord-Drenthe en Zaanstreek is dat met nog geen 1 op de 3 meer dan twee keer zo weinig. In het zuiden, midden en noorden van Limburg is met meer dan 60 procent de meerderheid rooms-katholiek. In vele andere gebieden zijn er nauwelijks katholieken, zoals in Delfzijl en omgeving (3 procent) en Noord-Drenthe (4 procent). Daartegenover staat dat in Limburg heel weinig protestanten wonen: minder dan 3 procent. Protestanten zijn vooral te vinden in de gebieden Noord-Overijssel (41 procent), Veluwe (37 procent) en Overig Zeeland (34 procent).
Het aandeel moslims varieert van minder dan 1 procent in Noord-Friesland en Noord-Drenthe tot 9 procent in de gebieden Groot-Amsterdam, Groot-Rijnmond en Agglomeratie Den Haag. Ten slotte zijn er nog de mensen in de categorie ‘andere gezindte’, waaronder bijvoorbeeld hindoes, boeddhisten, agnosten, humanisten en aanhangers van natuurreligies. Deze groep blijft in Midden- en Noord-Limburg beperkt tot 2 procent, en is vooral beduidend groter in de gebieden Groot-Amsterdam (8 procent), Groot-Rijnmond (8 procent), Flevoland (9 procent) en Agglomeratie Den Haag (11 procent).
Corop | Religieus (% van personen 15 jaar of ouder) |
---|---|
Oost-Groningen (CR) | 31,4 |
Delfzijl en omgeving (CR) | 40,5 |
Overig Groningen (CR) | 35,6 |
Noord-Friesland (CR) | 43,4 |
Zuidwest-Friesland (CR) | 47,1 |
Zuidoost-Friesland (CR) | 37,5 |
Noord-Drenthe (CR) | 32,3 |
Zuidoost-Drenthe (CR) | 39,3 |
Zuidwest-Drenthe (CR) | 42,4 |
Noord-Overijssel (CR) | 58,7 |
Zuidwest-Overijssel (CR) | 47,3 |
Twente (CR) | 55,6 |
Veluwe (CR) | 57,2 |
Achterhoek (CR) | 52,2 |
Arnhem/Nijmegen (CR) | 47,6 |
Zuidwest-Gelderland (CR) | 54,0 |
Utrecht (CR) | 45,3 |
Kop van Noord-Holland (CR) | 37,8 |
Alkmaar en omgeving (CR) | 34,9 |
IJmond (CR) | 37,4 |
Agglomeratie Haarlem (CR) | 31,9 |
Zaanstreek (CR) | 32,6 |
Groot-Amsterdam (CR) | 37,7 |
Het Gooi en Vechtstreek (CR) | 36,7 |
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek (CR) | 47,7 |
Agglomeratie 's-Gravenhage (CR) | 47,4 |
Delft en Westland (CR) | 46,7 |
Oost-Zuid-Holland (CR) | 52,0 |
Groot-Rijnmond (CR) | 46,6 |
Zuidoost-Zuid-Holland (CR) | 50,7 |
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) | 58,5 |
Overig Zeeland (CR) | 51,6 |
West-Noord-Brabant (CR) | 57,5 |
Midden-Noord-Brabant (CR) | 60,4 |
Noordoost-Noord-Brabant (CR) | 61,0 |
Zuidoost-Noord-Brabant (CR) | 60,3 |
Noord-Limburg (CR) | 69,4 |
Midden-Limburg (CR) | 70,3 |
Zuid-Limburg (CR) | 69,7 |
Flevoland (CR) | 46,3 |
5.2 Bijwonen religieuze diensten naar regio
Naast de aanzienlijke variatie tussen de veertig gebieden in het behoren tot een religieuze groep, zijn er ook grote verschillen te zien in het aandeel dat regelmatig – minstens een keer per maand – een religieuze dienst bijwoont. Terwijl dit in de Agglomeratie Haarlem beperkt blijft tot 8 procent van de 15-plussers en in de Kop van Noord-Holland tot 9 procent, is dit in de gebieden Veluwe 30 procent en in Noord-Overijssel 31 procent.
Vooral in veel gebieden in Noord-Brabant en Limburg zei meer dan de helft van de bevolking religieus (vooral katholiek) te zijn, terwijl het aandeel dat regelmatig naar een religieuze dienst gaat beperkt blijft tot maximaal 14 procent. Dat betekent dat in deze gebieden veel randkerkelijken wonen: mensen die wel tot een religieuze groep behoren maar niet regelmatig naar een gebedshuis gaan. In gebieden met veel protestanten wonen veel minder randkerkelijken. Een voorbeeld daarvan is Noord-Overijssel: 41 procent is protestant en 31 procent gaat minstens een keer per maand naar een religieuze dienst. Een ander voorbeeld is de Veluwe met 37 procent protestanten en 30 procent bezoekers van een dienst.
Religieus | Katholiek | Protestants | Islam | Andere | Bezoekt regelmatig religieuze dienst | |
---|---|---|---|---|---|---|
Nederland | 49,3 | 23,2 | 15,6 | 4,9 | 5,7 | 15,3 |
Oost-Groningen | 31,4 | 5,8 | 19,0 | 1,3 | 5,2 | 12,3 |
Delfzijl en omgeving | 40,5 | 3,3 | 26,7 | 3,1 | 7,4 | 17,4 |
Overig Groningen | 35,6 | 5,6 | 21,4 | 2,9 | 5,7 | 15,4 |
Noord-Friesland | 43,4 | 5,6 | 30,3 | 0,7 | 6,8 | 17,9 |
Zuidwest-Friesland | 47,1 | 10,3 | 29,8 | 1,2 | 5,9 | 17,9 |
Zuidoost-Friesland | 37,5 | 4,9 | 26,0 | 1,8 | 4,9 | 17,7 |
Noord-Drenthe | 32,3 | 4,1 | 22,5 | 0,9 | 4,9 | 14,1 |
Zuidoost-Drenthe | 39,3 | 13,1 | 20,7 | 1,1 | 4,4 | 11,1 |
Zuidwest-Drenthe | 42,4 | 4,5 | 31,9 | 1,2 | 4,8 | 16,8 |
Noord-Overijssel | 58,7 | 9,1 | 40,7 | 1,9 | 6,9 | 31,3 |
Zuidwest-Overijssel | 47,3 | 24,1 | 13,8 | 5,5 | 3,9 | 13,2 |
Twente | 55,6 | 26,3 | 19,9 | 3,5 | 5,8 | 17,3 |
Veluwe | 57,2 | 9,3 | 37,3 | 3,3 | 7,3 | 29,5 |
Achterhoek | 52,2 | 27,4 | 18,8 | 2,4 | 3,5 | 12,2 |
Arnhem/Nijmegen | 47,6 | 31,3 | 8,4 | 3,6 | 4,3 | 9,7 |
Zuidwest-Gelderland | 54,0 | 18,1 | 27,5 | 4,4 | 4,0 | 18,8 |
Utrecht | 45,3 | 15,0 | 19,2 | 5,5 | 5,6 | 17,8 |
Kop van Noord-Holland | 37,8 | 23,6 | 8,4 | 1,3 | 4,4 | 8,9 |
Alkmaar en omgeving | 34,9 | 17,9 | 8,3 | 3,2 | 5,4 | 10,1 |
IJmond | 37,4 | 23,3 | 7,0 | 3,1 | 4,0 | 9,7 |
Agglomeratie Haarlem | 31,9 | 13,8 | 8,1 | 5,1 | 4,9 | 7,6 |
Zaanstreek | 32,6 | 13,0 | 5,8 | 7,5 | 6,3 | 10,0 |
Groot-Amsterdam | 37,7 | 13,4 | 7,3 | 8,5 | 8,4 | 11,1 |
Het Gooi en Vechtstreek | 36,7 | 11,6 | 16,0 | 3,5 | 5,6 | 12,2 |
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek | 47,7 | 21,6 | 18,3 | 2,9 | 4,9 | 14,7 |
Agglomeratie s-Gravenhage | 47,4 | 15,9 | 10,9 | 9,4 | 11,2 | 14,8 |
Delft en Westland | 46,7 | 21,7 | 18,6 | 2,3 | 4,1 | 14,0 |
Oost-Zuid-Holland | 52,0 | 16,4 | 24,3 | 6,1 | 5,2 | 23,5 |
Groot-Rijnmond | 46,6 | 11,7 | 17,6 | 9,1 | 8,3 | 17,1 |
Zuidoost-Zuid-Holland | 50,7 | 6,4 | 30,7 | 7,5 | 6,1 | 27,4 |
Zeeuwsch-Vlaanderen | 58,5 | 37,6 | 14,7 | 1,5 | 4,8 | 14,8 |
Overig Zeeland | 51,6 | 9,8 | 34,4 | 1,8 | 5,6 | 24,7 |
West-Noord-Brabant | 57,5 | 43,4 | 5,4 | 5,8 | 2,9 | 9,5 |
Midden-Noord-Brabant | 60,4 | 42,9 | 10,0 | 4,4 | 3,2 | 13,8 |
Noordoost-Noord-Brabant | 61,0 | 50,0 | 3,8 | 4,5 | 2,7 | 10,4 |
Zuidoost-Noord-Brabant | 60,3 | 49,2 | 3,0 | 4,2 | 3,8 | 9,5 |
Noord-Limburg | 69,4 | 61,4 | 1,7 | 4,4 | 1,9 | 11,2 |
Midden-Limburg | 70,3 | 62,8 | 1,6 | 3,7 | 2,2 | 11,4 |
Zuid-Limburg | 69,7 | 61,5 | 2,8 | 2,6 | 2,7 | 12,6 |
Flevoland | 46,3 | 11,7 | 19,4 | 6,1 | 9,2 | 19,8 |
Bron: CBS |
6. Vertrouwen in kerken
In 2022 gaf van de bevolking van 15 jaar of ouder 5,5 procent aan ‘heel veel’ en 24,1 procent ‘tamelijk veel’ vertrouwen in het instituut kerken te hebben; 39,0 procent had niet veel en 31,4 procent helemaal geen vertrouwen. Het percentage met (‘tamelijk veel’ of ‘heel veel’) vertrouwen fluctueert vanaf 2012 nauwelijks. In 2019 was dit met 28,2 procent het laagst, in 2017 met 31,2 procent het hoogst. Geen enkel ander instituut krijgt zo weinig vertrouwen van de bevolking. Zo heeft 79 procent in 2021 vertrouwen in rechters en politie, en 72 procent in het leger (Schmeets en Exel, 2022). De nagenoeg stabiele trend past niet in de dalende cijfers van de religieuze betrokkenheid. En evenmin past het in de trend van oplopend vertrouwen in andere publieke en private instituten, dat sinds 2012 fors is toegenomen (Schmeets en Exel, 2022). De kerken vormen de enige uitzondering, en lopen daarmee uit de pas.
6.1 Vertrouwen in kerken naar bevolkingsgroepen
Bevolkingsgroepen verschillen in het aandeel dat (tamelijk tot heel veel) vertrouwen heeft in het instituut kerken (tabel 6.1.1). Het meeste vertrouwen in kerken hebben de jongste en oudste leeftijdsgroep, en verweduwden. Bijna 4 op de 10 mensen in de jongste leeftijdsgroep (15 tot 25 jaar) gaven in 2022 aan tamelijk veel of heel veel vertrouwen in het instituut kerken te hebben. Dit percentage neemt in hogere leeftijdsgroepen geleidelijk af naar een kwart bij de 35- tot 55-jarigen, om vervolgens weer te stijgen naar 4 op de 10 bij 75-plussers. Ook naar burgerlijke staat zijn er verschillen: gescheiden mensen hebben minder vaak, en weduwen/weduwnaars vaker fiducie in het instituut kerken: 22,7 versus 38,0 procent. Ook een sterke relatie is er met herkomstgroep. Mensen die zelf in een niet-Europees land geboren zijn, of van wie een of beide ouders van buiten Europa komen hebben met 38,4 procent meer vertrouwen in kerken dan mensen met een Europese of Nederlandse achtergrond. Het vertrouwen van deze laatste groepen ligt op 26,0 en 28,1 procent.
De verschillen naar geslacht, onderwijsniveau en inkomen zijn beperkter. Iets meer vrouwen (30,5 procent) dan mannen (28,7 procent) hebben tamelijk tot heel veel vertrouwen in kerken. Een derde van de laagst opgeleiden heeft vertrouwen in kerken, en bij de middelbaar- en hoger opgeleiden is dat iets minder dan 30 procent. Daarnaast blijkt dat naarmate het inkomen binnen het huishouden hoger is, het aandeel met vertrouwen iets afneemt.
In de nadere analyses vallen de verschillen naar leeftijd, onderwijsniveau en inkomen weg na correctie voor andere kenmerken in de regressieanalyse. Herkomst, burgerlijke staat en onderwijsniveau blijven wel onderscheidend voor het vertrouwen in kerken.
Totaal | Totaal | 29,6 | |
---|---|---|---|
Geslacht | Man | 28,7 | |
Geslacht | Vrouw | 30,5 | |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 37,0 | |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 27,6 | |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 28,5 | |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 25,9 | |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 25,0 | |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 27,4 | |
Leeftijd | 75 jaar en ouder | 39,8 | |
Onderwijsniveau | Basisonderwijs | 32,4 | |
Onderwijsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 32,6 | |
Onderwijsniveau | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 27,8 | |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-bachelor | 28,6 | |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-master, doctor | 28,5 | |
Besteedbaar inkomen huishouden | 1e kwartielgroep (25% laagste) | 33,3 | |
Besteedbaar inkomen huishouden | 2e kwartielgroep | 30,2 | |
Besteedbaar inkomen huishouden | 3e kwartielgroep | 29,6 | |
Besteedbaar inkomen huishouden | 4e kwartielgroep (25% hoogste) | 27,1 | |
Burgerlijke staat | Gehuwd | 30,6 | |
Burgerlijke staat | Gescheiden | 22,7 | |
Burgerlijke staat | Verweduwd | 38,0 | |
Burgerlijke staat | Ongehuwd | 29,0 | |
Herkomst | Nederland | 28,1 | |
Herkomst | Europa | 26,0 | |
Herkomst | Buiten Europa | 38,4 | |
Kerkelijke gezindte | Geen kerkelijke gezindte | 13,2 | |
Kerkelijke gezindte | Rooms-Katholiek | 33,8 | |
Kerkelijke gezindte | Protestant | 77,5 | |
Kerkelijke gezindte | Islam | 43,1 | |
Kerkelijke gezindte | Andere gezindte | 43,3 | |
Bron: CBS |
6.2 Vertrouwen in kerken naar religieuze betrokkenheid
Veel sterker zijn de relaties tussen het vertrouwen in het instituut kerken enerzijds en de religieuze betrokkenheid anderzijds (figuur 6.2.1). Van de groep zonder een gezindte of levensbeschouwing geeft 13 procent aan vertrouwen in kerken te hebben. Van de katholieken is dat met 34 procent eveneens een duidelijke minderheid. Van zowel moslims als de groep met een ‘ander gezindte of levensbeschouwing’ heeft ruim 4 op de 10 fiducie in kerken. Alleen bij protestanten heeft een duidelijke meerderheid van 78 procent vertrouwen in kerken. Nog sterker komt het verband tot uiting bij de mate waarin deelgenomen wordt aan een religieuze dienst. Van de groep die vrijwel nooit naar een dienst gaat, heeft 19 procent fiducie in kerken, waarna dit oploopt tot 85 procent bij de groep die wekelijks of vaker kerk, moskee of synagoge bezoekt. Ook mensen die wel eens kijken en luisteren naar een dienst via de (sociale) media hebben vaker vertrouwen dan degenen die dat nooit doen. Anders dan bij het bezoek aan diensten, maakt daarbij de frequentie van het kijken en luisteren weinig uit voor het verschil in vertrouwen.
Bezoekfrequentie | Gebedshuis (% heel veel/tamelijk veel vertrouwen, 15 jaar of ouder) | Via media (% heel veel/tamelijk veel vertrouwen, 15 jaar of ouder) |
---|---|---|
1 keer per week of vaker | 86,1 | 70,3 |
2 tot 3 keer per maand | 80,2 | 76,9 |
1 keer per maand | 66,6 | 80,4 |
Minder dan 1 keer per maand | 51,9 | 72,5 |
Zelden of nooit | 19,9 | 21,5 |
In een vervolganalyse zijn naast de zes sociaaleconomische kenmerken ook de geloofsgroep, het regelmatige bezoek van een dienst in een gebedshuis, en het volgen van een dienst via de media opgenomen. Deze drie kenmerken zijn gerelateerd aan het vertrouwen in kerken (Nagelkerke R-kwadraat = 37,9 procent). Daarnaast zijn alleen leeftijd en herkomst van belang voor het vertrouwen in kerken: de jongste en oudste groep heeft meer vertrouwen, evenals de groep met niet-Europese achtergrond. Deze effecten van leeftijd en van herkomst worden wel afgezwakt.
7. Conclusies en discussie
Religieuze betrokkenheid
De religieuze betrokkenheid is de afgelopen jaren verder afgenomen. In 2012 behoorde nog 54 procent tot een kerkelijke gezindte of een levensbeschouwelijke groepering en in 2019 nog 46 procent. In de drie jaren die volgden, en die in het teken van de coronapandemie stonden, bleef de daling beperkt tot 43 procent in 2022. Ook de deelname aan een religieuze dienst is een activiteit die steeds zeldzamer wordt. In 2012 ging nog 17 procent minstens een keer per maand naar de kerk, moskee of synagoge. In 2019 was dit 14 procent, en 12 procent in 2022. Sinds 2019 is er vooral bij katholieken een daling in het kerkbezoek opgetreden.
De afname in een periode van drie jaar, met 3 procentpunt bij het behoren tot een geloofsgroep en 2 procentpunt bij de deelname aan een religieuze dienst, past in de langjarige trends. Dit betekent dat er geen duidelijke indicaties zijn dat de religieuze betrokkenheid de afgelopen jaren sterker is gedaald dan voorheen. De coronapandemie heeft dus ook niet tot een sterkere religieuze betrokkenheid geleid. Bij de interpretatie van de resultaten speelt mee dat in de vraagstelling geen specifieke tijdsperiode is opgenomen, zoals vier weken, kwartaal of jaar. Het kan dus zijn dat bij de beantwoording van de vraag de coronaperiode als iets tijdelijks werd ervaren en de situatie daaraan voorafgaande als referentiekader is gehanteerd.
Wel blijkt dat de religieuze betrokkenheid, zowel het behoren tot een geloofsgroep als het regelmatig deelnemen aan een religieuze dienst, vooral is afgenomen onder 55-plussers en de groep met alleen basisonderwijs. Verder treden er verschuivingen op tussen de herkomstgroepen. Sinds 2019 is er een sterkere afname van het aandeel religieuzen bij de Nederlandse herkomstgroep dan bij beide niet-Nederlandse herkomstgroepen. En waar er wel een duidelijke afname geldt voor de deelname aan diensten bij de herkomstgroep van Europese landen, is dat niet het geval voor de herkomstgroep van landen buiten Europa. Trends op basis van gegevens vanaf 2023 zullen meer zicht geven op mogelijke, langdurige, effecten van de pandemie op de religieuze betrokkenheid.
Diensten via media
Gemiddeld volgt 12 procent regelmatig, minstens maandelijks, een dienst via de (sociale) media, zoals via televisie, radio of internet. Dat is in omvang gelijk aan de groep die regelmatig een dienst in een gebedshuis bijwoont. Daardoor neemt de totale groep die het geloof regelmatig praktiseert echter nauwelijks toe. Mensen die een dienst via een mediakanaal volgen, doen dat meestal ook in de gebedshuizen. Van de mensen die zich rekenen tot een kerkelijke gezindte volgt de helft (protestanten en moslims) tot 1 op de 5 (rooms-katholieken) een dienst via de media.
Verschillen in religieuze betrokkenheid tussen bevolkingsgroepen
Vrouwen behoren vaker tot een religieuze groep dan mannen, en volgen ook vaker dan mannen een dienst die via de media uitgezonden wordt. Zowel mensen met hoogstens een vmbo-diploma als mensen met een lager inkomen zijn meer religieus betrokken dan degenen met meer opleiding en inkomen. Naast de oudste leeftijdsgroep behoort ook de jongste groep bovengemiddeld tot een religie, en zij praktiseren ook het geloof vaker met de deelname aan diensten in zowel gebedshuizen als via het media-aanbod. Ook is de burgerlijke staat onderscheidend: gehuwden, weduwnaars en weduwen hebben een sterkere band met religie dan personen die gescheiden zijn en ongehuwden.
Maar het sterkst komt de relatie met de herkomst, het geboorteland van migranten of dat van de ouders, naar voren. Mensen met een buitenlandse herkomst, vooral met een niet-Europese achtergrond, rekenen zich vaker tot een religieuze groep dan de groep met een Nederlandse achtergrond. Maar dat vertaalt zich niet een-op-een in het praktiseren van het geloof. Waar migranten van buiten Europa veel meer aanwezig zijn in gebedshuizen en ook vaker diensten volgen die via de media worden uitgezonden dan de Nederlandse groep, blijft de groep met een Europese achtergrond daarbij achter.
De bevolkingsgroepen onderscheiden zich maar ten dele in de mate waarin ze hun vertrouwen aan de kerken schenken. Zo zijn er geen verschillen tussen mannen en vrouwen, en evenmin tussen opleidings- en inkomensgroepen. Wel geldt dat de jongste en oudste leeftijdsgroep meer vertrouwen etaleren, evenals de twee niet-Nederlandse herkomstgroepen, gehuwden, weduwnaars en weduwen.
De religieuze kaart
De religieuze betrokkenheid verschilt aanzienlijk tussen regionale gebieden. Zo zijn er sterke regionale verschillen in zowel het behoren tot een geloofsgroep als in de deelname aan diensten. En ook zijn er grote regionale verschillen tot welke geloofsgroep de inwoners van de 40 gebieden behoren: katholiek, protestants, moslim of ‘andere gezindte of levensbeschouwing’. De religieuze kaart, die op de periode 2012 tot en met 2021 betrekking heeft, laat nog steeds zien dat katholieken vooral in gebieden in Limburg en Noord-Brabant wonen: in Limburg rekent meer dan 60 procent en in Noord-Brabant meer dan 40 procent zich tot de rooms-katholieke kerk.
Een groot deel daarvan is randkerkelijk, aangezien het praktiseren van het geloof in de kerk in al deze gebieden onder het landelijke gemiddelde van 15 procent ligt. In slechts een gebied, Noord-Overijssel, ligt het aandeel protestanten boven de 40 procent en dat gaat gepaard met ruim 30 procent dat regelmatig een dienst bijwoont. Het aandeel moslims is gemiddeld 5 procent, en varieert van 1 tot 9 procent.
De kaart is een afspiegeling van een periode van tien jaar. Dit is noodzakelijk aangezien het aantal respondenten in het onderzoek op jaarbasis te beperkt is om betrouwbare cijfers te presenteren over de veertig gebieden. In vervolgonderzoek wordt ingegaan op meerdere perioden, waarbij bepaalde gebieden worden samengevoegd, met het oog op het vaststellen van de dynamiek van het religieuze landschap in Nederland. Dan zal tevens aandacht worden gegeven aan de grotere steden, en worden parallellen getrokken met de veranderde samenstelling van de bevolking waaronder de komst van immigranten uit steeds meer landen (Jennisen, Engbersen, Bokhorst en Bovens, 2018), hetgeen in veel grote steden heeft geresulteerd in ‘superdiversiteit’ (Vertovec, 2007).
Het vertrouwen in het instituut kerken
De bevolking heeft relatief weinig vertrouwen in het instituut kerken. Op de 10 personen geven er 3 aan dat ze tamelijk tot veel vertrouwen hebben in kerken. Dit is een laag percentage, vergeleken met andere publieke, private en politieke instituties. Bovendien is de mate van vertrouwen vrijwel niet veranderd vanaf 2012. Op het eerste gezicht is de stabiele trend een positief signaal, immers: de afnemende religieuze betrokkenheid heeft zich blijkbaar niet vertaald in een daling van het vertrouwen in het instituut kerken. Echter, een duidelijke kanttekening die hierbij past is dat niet alleen in de meeste andere instituten – zoals in rechters, politie en het leger – een meerderheid vertrouwen heeft, maar vooral ook dat in nagenoeg alle instituten het vertrouwen in het afgelopen decennium fors is toegenomen (Schmeets en Exel, 2022). En dat is niet gebeurd met de kerken: het wantrouwen is niet verminderd.
Het wantrouwen jegens de kerken is sterk gerelateerd aan religie. Naast de grote groep die niet religieus is, hebben vooral katholieken weinig fiducie in de kerk. Ze staan met een vertrouwensscore van 34 procent lijnrecht tegenover de protestanten waarvan 78 procent de kerken vertrouwt. Mogelijk spelen hierbij ook de schandalen in de katholieke kerk een rol, maar daar is geen duidelijk bewijs voor te geven. Hierbij speelt ook dat de band van katholieken met de kerk beduidend geringer is dan die van protestanten, zoals uit het kerkbezoek blijkt. De helft van de protestanten gaat nog regelmatig naar de kerk, iets minder dan de helft van de moslims gaat naar de moskee en onder katholieken is er weinig kerkbezoek. Naast de geloofsgroep is de deelname aan een religieuze dienst sterk onderscheidend: hoe frequenter naar een dienst in een gebedshuis wordt gegaan, hoe groter het vertrouwen is. Ook het volgen van een dienst via de media gaat samen met meer vertrouwen, maar daarbij is alleen relevant of men dat wel of niet doet.
Rol religie in de samenleving
Tegen al deze achtergronden is een van de prangende vragen of de religieuze betrokkenheid, in de vorm van het behoren tot en het praktiseren van een religie, nog steeds een rol speelt in de samenleving. Zoals in de inleiding vermeld, blijkt uit eerder onderzoek dat de betrokkenheid bij een religie een onderscheidende factor is voor diverse facetten van de leefsituatie. Zo zijn er relaties met de sociale cohesie in de samenleving (de Hart, 2014; Putnam en Campbell, 2012; Schmeets, 2013; 2019; Huijnk, 2018), geefgedrag (Bekkers, Schuyt en Gouwenberg, 2017), orgaandonatie (Schmeets en Peters, 2016) en ervaren geluk (Coumans, 2014).
In een vervolgpublicatie, die eind 2023 zal verschijnen, wordt de rol van religie besproken voor zowel het onderlinge vertrouwen, het vertrouwen in publieke en politieke instituties, alsook aan het deelnemen aan de samenleving. Daarmee wordt, tegen de achtergrond van de tanende religieuze betrokkenheid, de vraag beantwoord of, en zo ja in welke mate, religie een rol speelt in de samenleving.
Referenties
Aarts, O. (2010). Religious Diversity and Religious Involvement: A Study of Religious Markets in Western Societies at the End of the Twentieth Century. Nijmegen, Universiteit Nijmegen.
Becker, J. (2003). De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes. 40% of 60% buitenkerkelijken? Werkdocument 92. Den Haag: SCP.
Bekkers, R., T. Schuyt en B. Gouwenberg (red.) (2017). Geven in Nederland, 2017. Amsterdam: Lenthe.
CBS (2021). Nederland in cijfers.
CBS (2022). Bijna 6 op de 10 Nederlanders behoren niet tot religieuze groep.
Coumans, M. (2014). Meer religie, meer welzijn? Bevolkingstrends, juli 2014.
Dekker, P., en J. den Ridder (2015). Publieke opinie. In: Bijl, R., J. Boelhouwer, E. Pommer, en I Andriessen (red). De sociale staat van Nederland 2015. Den Haag: SCP, 59-89.
Hart, J. de (2014). Geloven binnen en buiten verband. Den Haag: SCP.
Hart, de , J. en P. van Houwelingen (2018). Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid. Den Haag: SCP.
Hart, de, J., P. van Houwelingen en W. Huijnk (2022). Religie in een pluriforme samenleving, diversiteit en verandering in Beeld. Deel 3: Buiten kerk en moskee. Den Haag: SCP.
Herten, M. van (2009). Het aantal islamieten in Nederland. In: H. Schmeets en R. van der Bie (red.) Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS, 35-40.
Huijnk, W. (2018). De religieuze beleving van moslims in Nederland. Den Haag: SCP.
Jennissen, R., G. Engbersen, M. Bokhorst en M. Bovens (2018). De nieuwe verscheidenheid. Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Nederlands Dagblad (2023). Drie op de vijf kerken kampen na coronacrisis met leegloop. Vooral jongere kerkganger blijft weg.
RIVM (2022). Tijdlijn van coronamaatregelen 2022.
Putnam, R.D., en D.E. Campbell (2012). American Grace. How Religion Divides and Unites Us. New York: Simon & Schuster.
Knippenberg, H. (2018). The changing religious landscape of the Netherlands, 1971-2016. In: Puschmann, P. en T. Riswick (red.) Building Bridges. Arnhem: Valkhof Pers, 385-420.
Kregting, J. Scheepers, P., Vermeer, P. en C. Hermans (2018). Why God has left The Netherlands. Explanations for the decline of institutional Christianity in The Netherlands between 1966 and 2015. Journal for the Scientific Study of Religion, 57 (1), 58-79.
Oudhof J., en J. Pannekoek (1988). De vraag naar kerkelijke gezindte: een methodologisch dilemma. Sociaal-Culturele Berichten, 88–2. Voorburg/Heerlen, CBS.
Schmeets, H. (2010). Het belang van de religieuze binding in sociale statistieken. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 1 (3), 29–41.
Schmeets, H. (2013). Het belang van religie voor sociale samenhang. Bevolkingstrends, december 2013.
Schmeets, H. (2016). De religieuze kaart van Nederland, 2010-2015. Bevolkingstrends, december 2016.
Schmeets, H. (2018). Wie is religieus, en wie niet? Statistische Trends, oktober 2018.
Schmeets, H. (2019). Religie en sociale cohesie. Statistische Trends, oktober 2019.
Schmeets, H. (2020). Religie in Nederland. Statistische Trends, december 2020.
Schmeets, H. en J. Exel (2022). Vertrouwen in medemens en instituties voor en tijdens de pandemie. Statistische Trends, maart 2022.
Schmeets, H., en F. Peters (2016). De rol van religie in orgaandonatie. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 7 (3), 24–35.
Stark, R., en L. R. Iannaccone (1994). A supply-side reinterpretation of the secularization of Europe. Journal for the Scientific Study of Religion, 33 (3), 230-252.
Van der Bie, R, 2009, Kerkelijkheid en kerkelijke diversiteit, 1889–2008. In: Schmeets. H. en R. van der Bie (red.) Religie aan het begin van de 21e eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS, 13–25.
Vertovec, S. (2007) ‘Super-diversity and its implications’, Ethnic and Racial Studies 30, 6: 1024-1054.