Inkomen van tweeverdieners: hoeveel beide partners (willen) bijdragen

2. Data en methode

2.1 Data

Om te onderzoeken hoeveel tweeverdieners (willen) bijdragen aan het gezamenlijke inkomen, zijn gegevens uit de Inkomensstatistiek en de enquête EmancipatieOpinies (EMOP) gebruikt. De Inkomensstatistiek van het CBS bevat jaargegevens over het inkomen van alle (personen in) particuliere huishoudens in Nederland. De gegevens zijn voornamelijk afkomstig van de Belastingdienst. Voor dit onderzoek zijn vooral de meest recente jaargegevens (2021) gebruikt. Ook komen ontwikkelingen bij tweeverdienersparen aan bod, met gegevens vanaf 1977. Tot 2011 zijn de ontwikkelingen gebaseerd op steekproefgegevens.

EMOP is een tweejaarlijks steekproefonderzoek onder de bevolking van 16 jaar of ouder en is onderdeel van de Emancipatiemonitor. In de enquête worden opinies gepeild over onder meer de verdeling van werk en zorg, het belang van betaald werk, een eigen inkomen en financiële zelfredzaamheid. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van EMOP 2022. Ongeveer 2000 mensen hebben in maart van dat jaar de vragenlijst ingevuld.

2.2 Populatie en begrippen

Het onderzoek richt zich op mensen met een partner die nog niet gepensioneerd zijn. Voor de Inkomensstatistiek betekent dit dat mensen die op 1 januari de AOW-leeftijd hebben of die deze leeftijd in de loop van het jaar bereiken, buiten beschouwing blijven. Voor EMOP is een leeftijdsgrens van 65 jaar op de enquêtedatum aangehouden.

Primair inkomen

Dit is het bruto inkomen uit arbeid en uit eigen onderneming.

Inkomen uit arbeid bestaat uit het brutoloon (inclusief de werknemers- en werkgeversbijdrage in de premies voor de sociale verzekeringen), bonussen, spaarloon en de beloning van arbeid die niet in dienstbetrekking is verricht. Ook loon in natura zoals de waarde van het privégebruik van de auto van de werkgever is hiertoe gerekend. Inkomen uit eigen onderneming is de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.

Tweeverdiener

Tweeverdienersparen zijn in de Inkomensstatistiek afgebakend als de groep particuliere huishoudens bestaande uit (echt)paren - met of zonder kinderen – van wie beide partners in ieder geval primair inkomen hebben (en eventueel andere inkomsten). Alleen paren van wie beide partners op 1 januari van het verslagjaar niet de AOW-leeftijd hebben en deze ook niet zullen bereiken in de loop van het jaar, behoren tot de groep tweeverdienersparen (zie ook Van den Brakel, Gidding en Huynen, 2018). Regelmatig wordt in het artikel onderscheid gemaakt tussen tweeverdienersparen met en zonder kinderen. Bij tweeverdienersparen zonder kinderen zijn jongere en oudere paren onderscheiden met de leeftijd van de meestverdienende (hoofdkostwinner): jonger dan 45 jaar en 45 jaar of ouder.

Tweeverdieners zijn in EMOP vastgesteld als de groep respondenten (tot 65 jaar) die op enquêtedatum betaald werk hadden en van wie de partner dat toen ook had. Omdat in EMOP de leeftijd van de partner niet bekend is en ook niet wie de meestverdienende is, zijn jongere en oudere tweeverdieners zonder kinderen onderscheiden op basis van de leeftijd van de respondent zelf.

Deeltijdfactor

Met registergegevens is bij benadering de gebruikelijke werkweek van werkenden afgeleid. Bij werknemers zijn gegevens van de Polisadministratie over het aantal contracturen gebruikt, bij zelfstandigen is een schatting gemaakt op basis van (gemiddelde) maandinkomsten en een standaard voltijdmaandloon. Er is onderscheid gemaakt tussen werkenden in deeltijd (minder dan 36 uur) en voltijd (ten minste 36 uur).

Financiële onafhankelijkheid

Financiële onafhankelijkheid wordt door het emancipatiebeleid omschreven als voldoende financiële armslag hebben om jezelf en je eventuele kinderen te kunnen onderhouden. De bijstand van een alleenstaande, oftewel 70 procent van het wettelijke netto minimumloon, is beleidsmatig het uitgangspunt voor het minimale bestaansminimum van een individu. Iemand wordt als financieel onafhankelijk beschouwd als het individuele netto jaarinkomen uit arbeid en eigen onderneming minimaal 100 procent van het wettelijke netto minimumloon in het verslagjaar is. In 2021 was de grens voor financiële onafhankelijkheid 1 540 euro per maand.