3. Resultaten
3.1 Mondgezondheid en tandartsbezoek
Van de volwassenen gaf 71 procent aan de gezondheid van de tanden en het tandvlees als goed of zeer goed te beschouwen, 23 procent gaf het oordeel ‘gaat wel’ (in het vervolg aangeduid met de term redelijk), de overige 6 procent ervoer de mondgezondheid als slecht of zeer slecht.
Zo’n 60 procent van de mensen met een (zeer) goede mondgezondheid had een aanvullende tandartsverzekering. Dat gold ook voor de mensen met een (zeer) slechte mondgezondheid. Onder mensen met redelijke mondgezondheid was het aandeel verzekerden wat hoger.
% van de ondervraagden (18 jaar of ouder) | |
---|---|
(zeer) goede mondgezondheid, wel tandverzekering | 42,2 |
(zeer) goede mondgezondheid, geen tandverzekering | 28,8 |
redelijke mondgezondheid, wel tandverzekering | 15,6 |
redelijke mondgezondheid, geen tandverzekering | 7,6 |
(zeer) slechte mondgezondheid, wel tandverzekering | 3,4 |
(zeer) slechte mondgezondheid, geen tandverzekering | 2,3 |
Van de volwassenen met een (zeer) goede mondgezondheid bezocht een groter deel in het afgelopen jaar tenminste 1 keer de tandarts dan van de personen met een minder goede mondgezondheid. De mondgezondheid hing dus positief samen met het zorggebruik: een hoger zorggebruik gaat samen met een betere mondgezondheid.
Aandeel tandartsbezoekers hoger onder mensen met aanvullende verzekering
Daarbij geldt ook dat mensen met een tandartsverzekering vaker aangaven in het afgelopen jaar de tandarts te hebben bezocht dan mensen zonder tandartsverzekering. Het verschil in het aandeel tandartsbezoekers tussen wel en niet-verzekerden is het grootst onder volwassenen met een (zeer) slechte mondgezondheid: het aandeel van deze groep dat het afgelopen jaar naar de tandarts was gegaan, lag voor personen met een aanvullende tandartsverzekering met 73 procent ruim 2 keer zo hoog als voor personen zonder een dergelijke verzekering (35 procent).
In de groepen mensen met een redelijke of (zeer) goede mondgezondheid was het verschil in het aandeel tandartsbezoekers tussen mensen met en zonder aanvullende tandartsverzekering kleiner.
cat1 | tandartsbezoek in afgelopen jaar (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) |
---|---|
(zeer) goede mondgezondheid | 80,9 |
w.v. geen tandverzekering | 68,9 |
wel tandverzekering | 89 |
redelijke mondgezondheid | 75,9 |
w.v. geen tandverzekering | 60,2 |
wel tandverzekering | 83,5 |
(zeer) slechte mondgezondheid | 57,5 |
w.v. geen tandverzekering | 34,7 |
wel tandverzekering | 73 |
Met aanvullende verzekering ook vaker per jaar naar de tandarts
Mensen met een aanvullende tandartsverzekering brachten ook meer bezoeken aan de tandarts dan mensen zonder zo’n verzekering. Verzekerde mensen die in het afgelopen jaar tenminste 1 keer naar de tandarts gingen, gingen gemiddeld 3,7 keer, tegen 2,9 keer voor tandartsbezoekers zonder aanvullende tandartsverzekering. Het gemiddeld aantal bezoeken per jaar hangt ook samen met een slechtere mondgezondheid: tandartsbezoekers met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid gingen 4,2 keer in het voorgaande jaar naar de tandarts, terwijl dat 3,2 keer was voor tandartsbezoekers met een (zeer) goede mondgezondheid.
Binnen de groep tandartsbezoekers met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid was er geen verschil in het gemiddeld aantal bezoeken tussen mensen met en zonder aanvullende tandartsverzekering. Maar wel binnen de groep tandartsbezoekers met een (zeer) goede mondgezondheid: in die groep gingen verzekerden vaker naar de tandarts dan niet-verzekerden.
Aantal tandartsbezoeken per jaar per persoon met tenminste één bezoek, 2020/2021 | |
---|---|
totaal (18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | 3,5 |
w.v. geen tandverzekering | 2,9 |
wel tandverzekering | 3,7 |
(zeer) goede mondgezondheid | 3,2 |
w.v. geen tandverzekering | 2,6 |
wel tandverzekering | 3,5 |
redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid | 4,2 |
w.v. geen tandverzekering | 4 |
wel tandverzekering | 4,3 |
Met een kunstgebit minder naar de tandarts
Wat van invloed kan zijn op het tandartsbezoek, is het hebben van een kunstgebit. Uit de Gezondheidsenquête van 2021 blijkt dat 59 procent van de mensen met een geheel of gedeeltelijk kunstgebit aangaf in het afgelopen jaar de tandarts te hebben bezocht, tegen 84 procent van de mensen zonder kunstgebit. Relatief veel mensen zonder aanvullende tandartsverzekering en een minder dan goede mondgezondheid zeiden een geheel of gedeeltelijk kunstgebit te hebben.
Maar ook binnen de bevolking zonder kunstgebit was nog steeds te zien dat het aandeel tandartsbezoekers lager lag onder de mensen die niet aanvullend voor tandzorg verzekerd waren in vergelijking met aanvullend verzekerden. Dit verschil was met name zichtbaar bij personen met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid.
cat1 | Tandartsbezoek onder mensen zonder kunstgebit, 2021 (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) |
---|---|
(zeer) goede mondgezondheid | |
geen tandverzekering | 79,6 |
wel tandverzekering | 91,8 |
redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid | |
geen tandverzekering | 61,9 |
wel tandverzekering | 82 |
Mondgezondheid slechter bij lager inkomen
Een andere factor die samenhangt met de mondgezondheid en het hebben van een aanvullende tandartsverzekering is het inkomen. Mensen met een (zeer) slechte mondgezondheid hadden vaker een lager inkomen dan ondervraagden met een redelijke of (zeer) goede mondgezondheid.
Mensen zonder tandartsverzekering hadden vaker een lager inkomen dan mensen met een dergelijke verzekering, met name binnen de groep met een (zeer) slechte mondgezondheid.
lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|---|---|
(zeer) goede mondgezondheid | |||
geen tandverzekering | 32,4 | 66 | 1,6 |
wel tandverzekering | 29,2 | 70,2 | 0,6 |
redelijke mondgezondheid | |||
geen tandverzekering | 38,9 | 58,5 | 2,5 |
wel tandverzekering | 34,7 | 64,4 | 1 |
(zeer) slechte mondgezondheid | |||
geen tandverzekering | 59,4 | 36,8 | 3,8 |
wel tandverzekering | 43,3 | 55,5 | 1,3 |
3.2 Activiteitenbeperking en fysiotherapie
In 2020 en 2021 gaf 32 procent van de volwassenen aan langdurig beperkt te zijn in activiteiten die mensen gewoonlijk doen, als gevolg van een probleem met de gezondheid. Van de mensen met een beperking was een groter deel aanvullend verzekerd dan van de mensen zonder beperking.
% van de ondervraagden (18 jaar of ouder) | |
---|---|
geen beperking, wel aanvullende verzekering | 43,9 |
geen beperking, geen aanvullende verzekering | 23,8 |
beperking, wel aanvullende verzekering | 23,9 |
beperking, geen aanvullende verzekering | 8,4 |
Meer mensen met aanvullende verzekering naar de fysio
Van de mensen met een beperking gaf 42 procent aan het afgelopen jaar gebruik te hebben gemaakt van fysio- of oefentherapie. Bij degenen zonder beperking was dit 23 procent. De gezondheidstoestand hing hier dus negatief samen met het zorggebruik: betere gezondheid gaat samen met minder zorggebruik. Hierbij valt op dat mensen met een aanvullende verzekering ongeveer 2 keer zo vaak gebruik maakten van de fysio-/oefentherapeut als degenen zonder aanvullende verzekering. Dit verschil is zichtbaar bij zowel personen met een beperking als mensen zonder beperking.
Het gebruik van de fysio-/oefentherapeut was het laagst onder de volwassenen die niet beperkt waren en geen aanvullende verzekering hadden, en het hoogst bij personen met een beperking die wel aanvullend verzekerd waren.
% van de ondervraagden (18 jaar of ouder) (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|
Geen beperking | 22,7 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 13,1 |
wel aanvullende verzekering | 27,9 |
Wel beperking | 41,6 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 24,8 |
wel aanvullende verzekering | 47,5 |
Met aanvullende verzekering ook vaker per jaar naar de fysio
Mensen met een aanvullende verzekering gingen gemiddeld ook vaker naar de fysio- of oefentherapeut: 13 keer in het afgelopen jaar, tegen 10 keer bij de niet-aanvullend-verzekerden.
Binnen de groep mensen met een beperking die gebruik maakten van de fysio-/oefentherapeut, was er geen statistisch significant verschil in het aantal therapiesessies tussen degenen met en zonder aanvullende verzekering. Binnen de groep zonder beperking was dat er wel: daar gingen de aanvullende verzekerde fysiotherapiebezoekers vaker dan de niet aanvullend verzekerden.
Aantal bezoeken | |
---|---|
Totaal (18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | 12,1 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 9,7 |
wel aanvullende verzekering | 12,6 |
Geen beperking | 8,2 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 6,3 |
wel aanvullende verzekering | 8,6 |
Wel beperking | 16,6 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 14,7 |
wel aanvullende verzekering | 17 |
Mensen met een beperking hebben vaker een laag inkomen
Mensen met een beperking behoorden vaker dan mensen zonder beperking tot een huishouden met een lager inkomen. Binnen de groep mensen met een beperking kwamen de mensen zonder aanvullende verzekering vaker uit een huishoudens met een lager inkomen: 53 procent, tegen 42 procent onder de wel aanvullend verzekerden. Ook bij personen zonder beperking hadden mensen zonder aanvullende verzekering vaker een lager inkomen dan mensen met aanvullende verzekering, maar dit verschil was minder groot dan bij de groep met een beperking.
lagere inkomens (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | hogere inkomens (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | inkomen onbekend (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|---|---|
Geen beperking | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 30,4 | 67,2 | 2,4 |
wel aanvullende verzekering | 25,6 | 73,6 | 0,7 |
Wel beperking | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 53 | 45,5 | 1,5 |
wel aanvullende verzekering | 41,9 | 57,5 | 0,7 |
3.3 Visuele beperking en het gebruik van hulpmiddelen (brillen/lenzen) voor zien
In de Gezondheidsenquête gaf 3 procent van de volwassenen aan een visuele beperking te hebben. Dat wil hier zeggen dat ze slechts met grote moeite of helemaal niet de kleine letters in de krant konden lezen, of vanaf een afstand van vier meter iemands gezicht slechts met grote moeite of helemaal niet konden herkennen, ook met gebruik van een bril of lenzen.
Het aandeel mensen met een aanvullende verzekering was met bijna 7 op de 10 gelijk onder mensen met en zonder visuele beperking.
% van de ondervraagden (18 jaar of ouder) | |
---|---|
Visueel beperkt, wel aanvullend verzekerd | 2,3 |
Visueel beperkt, niet aanvullend verzekerd | 1,1 |
Niet visueel beperkt, wel aanvullend verzekerd | 65,4 |
Niet visueel beperkt, niet aanvullend verzekerd | 31,2 |
Van de visueel beperkten gebruikte 94 procent een hulpmiddel om te zien; een bril, contactlenzen of iets anders. Bij de niet-visueel beperkten was dit 74 procent. Aanvullend verzekerden gebruikten vaker dan niet aanvullend verzekerden een hulpmiddel om te zien. Ook als we rekening houden met leeftijdseffecten, omdat ouderen zowel vaker aanvullend verzekerd als vaker brildragend zijn, geldt dat aanvullend verzekerden vaker een hulpmiddel gebruikten. Dit verschil tussen wel- en niet aanvullend verzekerden geldt voor zowel personen met een visuele beperking als zonder een beperking.
Gebruik bril/lenzen (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|
Geen visuele beperking | 74 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 64,9 |
wel aanvullende verzekering | 78,3 |
Wel visuele beperking | 93,5 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 87,6 |
wel aanvullende verzekering | 96,2 |
Visuele beperking gaat vaak samen met lager inkomen
Bij de relatie met inkomen bleek dat mensen met een visuele beperking vaker uit huishoudens met lagere inkomens kwamen dan mensen zonder visuele beperking. Daarbij geldt ook dat de mensen zonder aanvullende verzekering vaker uit huishoudens met lagere inkomens kwamen, zowel binnen de groepen met visuele beperkingen als zonder.
lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|---|---|
Geen visuele beperking | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 35,4 | 62,7 | 2 |
wel aanvullende verzekering | 30,5 | 68,8 | 0,7 |
Wel visuele beperking | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 63,9 | 30,5 | 5,6 |
wel aanvullende verzekering | 53,5 | 46,2 | 0,3 |
3.4 Het hebben van pijn en behandeling door alternatieve genezer
In de Gezondheidsenquête is ook gevraagd of mensen in de afgelopen vier weken pijn hebben gehad, en in welke mate. Bij 9 procent van de volwassenen was sprake van veel of heel veel pijn en 13 procent meldde enige pijn. Van de volwassenen met weinig of geen pijn was 66 procent aanvullend verzekerd. Bij de groepen met meer pijn lag dit hoger: daar was zo’n 75 procent aanvullend verzekerd.
% van de ondervraagden (18 jaar of ouder) | |
---|---|
(heel) veel pijn en aanvullend verzekerd | 7,1 |
(heel) veel pijn en niet aanvullend verzekerd | 2,6 |
enige pijn en aanvullend verzekerd | 10,2 |
enige pijn en niet aanvullend verzekerd | 3,3 |
geen of weinig pijn en aanvullend verzekerd | 50,5 |
geen of weinig pijn en niet aanvullend verzekerd | 26,3 |
Aandeel bezoekers alternatieve genezer is groter onder personen met meer pijn
Van de volwassenen met weinig of geen pijn was 5 procent onder behandeling geweest bij een alternatieve genezer. Bij de mensen met meer pijn lag dit rond de 10 procent. Mensen met een aanvullende verzekering waren vaker in behandeling geweest bij een alternatief genezer dan mensen zonder aanvullende verzekering: 7 tegen 3 procent. Voor alle niveaus van pijn geldt dat het aandeel bezoekers van een alternatief genezer hoger lag, als ze aanvullend verzekerd waren.
behandeling alternatief genezer in afgelopen jaar (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|
Weinig of geen pijn | 4,6 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 2,8 |
wel aanvullende verzekering | 5,6 |
Enige pijn | 9,4 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 5,3 |
wel aanvullende verzekering | 10,7 |
Veel of heel veel pijn | 9,7 |
w.v. geen aanvullende verzekering | 5,4 |
wel aanvullende verzekering | 11,3 |
Meer pijn bij lagere inkomens
Mensen met pijn kwamen vaker uit een huishouden met een lager inkomen. En mensen zonder aanvullende verzekering waren ook relatief vaak afkomstig uit een dergelijk huishouden. In de groep mensen met (heel) veel pijn en zonder aanvullende verzekering was het aandeel lagere inkomens met 56 procent het hoogst, terwijl dit het laagst was in de groep personen met weinig of geen pijn en een aanvullende zorgverzekering (27 procent).
lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn) | |
---|---|---|---|
Weinig of geen pijn | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 33,1 | 64,7 | 2,2 |
wel aanvullende verzekering | 27,3 | 71,9 | 0,8 |
Enige pijn | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 46,0 | 52,6 | 1,4 |
wel aanvullende verzekering | 39,0 | 60,5 | 0,5 |
Veel of heel veel pijn | |||
w.v. geen aanvullende verzekering | 56,3 | 41,3 | 2,4 |
wel aanvullende verzekering | 48,8 | 50,6 | 0,6 |