Auteur: Marion van den Brakel, Koos Arts, Daniël Herbers

Financiële gevolgen van verweduwing

Over deze publicatie

Bij verweduwing stijgt het persoonlijk inkomen, vooral door nabestaandenpensioen. Alleen bij weduwen tot de AOW-leeftijd uit dit zich niet in een koopkrachtverbetering: het weggevallen inkomen van hun partner slaat ondanks een eventueel nabestaandenpensioen een groot gat in hun portemonnee. Tegelijkertijd wordt het vermogen van mensen die voor de AOW-leeftijd verweduwen ruim anderhalf keer zo groot, terwijl dat van oudere weduwen en weduwnaars slinkt. Dat komt vooral doordat jonger verweduwde eigenwoningbezitters hun hypotheekschuld (deels) aflossen met een overlijdensrisicoverzekering. Oudere weduwen en weduwnaars hebben doorgaans geen of weinig hypotheekschuld meer. Bij hen zit de vermogenskrimp in de spaartegoeden.

1. Inleiding

Het kwijtraken van een partner door overlijden is niet alleen emotioneel ingrijpend, maar brengt ook op financieel gebied veranderingen met zich mee. Kalmijn en De Vries (2008) lieten zien dat eind vorige eeuw de inkomenspositie van mannen verbeterde bij verweduwing, terwijl die van vrouwen nauwelijks veranderde. Bruggink en Te Riele (2007) maakten een leeftijdsonderscheid en hun onderzoek wees uit dat begin deze eeuw gepensioneerden er bij verweduwing in koopkracht op vooruit gingen, terwijl dat bij mensen onder de pensioenleeftijd alleen voor mannen gold. Bij vrouwen die voor het pensioen hun partner kwijtraakten, daalde de koopkracht. Recenter onderzoek naar de financiële gevolgen van verweduwing is niet bekend. Maar nu vrouwen steeds vaker en meer aan het werk zijn, rijst de vraag of de inkomenspositie van weduwen tegenwoordig beter is. Het vermogen (saldo van bezittingen en schulden) geeft aanvullend inzicht in de financiële situatie. Ook met een relatief goede inkomenspositie kan de verweduwde immers met een schuld achterblijven. Wat gebeurt er met het vermogen bij verweduwing? Blijft het onaangetast, loopt het op of slinkt het juist? Veranderingen in het vermogen bij weduwen en weduwnaars zijn niet eerder bestudeerd. Centraal in dit artikel staat daarom de vraag hoe de inkomens- en vermogenspositie van mensen verandert door verweduwing en wat de ontwikkelingen tot 2020 hierin waren. Specifiek komen de volgende vragen aan bod:

  • Hoe ziet de persoonlijke inkomenssituatie voor en na verweduwing er uit?
  • Stijgt of daalt de koopkracht bij verweduwing, en hoe ontwikkelde deze zich sinds 2006?
  • Verandert het vermogen van mannen en vrouwen bij verweduwing?

De gegevens voor het onderzoek zijn voornamelijk afkomstig uit de Inkomens- en vermogensstatistiek (IVS) van het CBS. In paragraaf 2 volgt eerst een toelichting op de gehanteerde methodiek om verweduwing af te bakenen en op de inkomens- en vermogensbegrippen die in dit artikel centraal staan. De onderzoeksresultaten zijn te vinden in paragraaf 3 en afgesloten wordt met een conclusie in paragraaf 4.

2. Methode

2.1 Afbakenen van een verweduwing

Uitgangspunt bij het vaststellen van een verweduwing en de financiële situatie voor en na het overlijden van de partner zijn in dit onderzoek de gegevens van drie opeenvolgende jaren t-1, t en t+1. De burgerlijke staat en huishoudenssituatie zijn op 1 januari vastgesteld, inkomensindicatoren (zoals het persoonlijk inkomen en de koopkracht) op basis van de jaarinkomsten van het desbetreffende jaar, en het vermogen betreft de stand op 1 januari. Iemand wordt als verweduwd beschouwd wanneer hij of zij:

  • op 1 januari van jaar t deel uitmaakt van een paar dat de kern (hoofdkostwinner met partner) van het huishouden vormt;
  • op 1 januari t gehuwd is met of geregistreerd partner is van het andere kernlid;
  • de partner gedurende het jaar t overlijdt;
  • op 1 januari van jaar t+1 alleenstaande hoofdkostwinner is of deel uitmaakt van een kernpaar maar een andere partner heeft dan een jaar eerder.

Volgens bovenstaande afbakening woont de overlevende partner in ieder geval een deel van jaar t alleen en daarmee is het inkomen van dat jaar niet representatief voor de financiële positie voorafgaand aan het overlijden van de partner. Daarom is het inkomen in jaar t-1 als uitgangspunt voor de financiële positie genomen. Bij vermogens speelt dit niet want daar gaat het om de stand op 1 januari. Het jaar t+1 is het uitgangspunt voor het inkomen en vermogen na de verweduwing.

In de periode 2006-2010 was in de IVS 31 december nog het uitgangspunt van de demografische situatie. Voor die jaren is verweduwing vastgesteld op basis van de situatie eind jaar t-1 en eind jaar t. Om veranderingen in de financiële situatie vast te stellen zijn inkomensgegevens over t-1 en t+1 gebruikt, en zijn de vermogensstanden van 1 januari t en 1 januari t+1 vergeleken. Daarom, en omdat de Inkomens- en vermogensstatistiek vanaf 2011 is herzien (Bos en Lok, 2019), zijn de uitkomsten uit de periodes 2006-2010 en 2011-2019 niet geheel vergelijkbaar. De inkomens- en vermogensgegevens van 2019 zijn voorlopig. Dat is in het artikel met een ster (*) aangegeven.

In het onderzoek is geen rekening gehouden met andere demografische veranderingen (bijvoorbeeld kinderen die het huis uitgaan) of wijzigingen in de sociaaleconomische positie die het inkomen kunnen beïnvloeden (bijvoorbeeld een baan vinden of verliezen, of pensionering). Voor het inkomen van verweduwde mensen maakt het uit of zij AOW-gerechtigd zijn of niet. Zo kunnen mensen die hun partner verliezen tot de AOW-leeftijd in aanmerking komen voor een uitkering uit de Algemene Nabestaandenwet (Anw). Ook heeft de groep tot de AOW-leeftijd vaker betaald werk dan de groep AOW-gerechtigden. Om de inkomensveranderingen bij verweduwing onafhankelijk van het bereiken van de AOW-leeftijd te kunnen interpreteren, worden verweduwde mensen onder, rondom en boven de AOW-leeftijd onderscheiden (zie kader). Met pensionering die eerder of later dan de AOW-leeftijd plaatsvindt is geen rekening gehouden. Verweduwing onder de institutionele bevolking en in huishoudens waarvan het inkomen niet vastgesteld kon worden valt buiten dit onderzoek.

Twee keer zoveel weduwen als weduwnaars

In 2018 verloren volgens de IVS bijna 50 duizend mensen hun partner. Dat zijn er minder dan de bijna 60 duizend die de CBS-Bevolkingsstatistiek in dat jaar telde (CBS StatLine, 2019). Het verschil komt vooral doordat in de Bevolkingsstatistiek ook weduwen en weduwnaars in de institutionele bevolking meetellen. Ruim 16 duizend mannen en ruim 33 duizend vrouwen verloren hun partner in 2018. Dat er meer weduwen dan weduwnaars waren, komt door de hogere levensverwachting van vrouwen en doordat vrouwen meestal jonger waren dan hun overleden partner. Bijna drie kwart was op het moment van verweduwing AOW-gerechtigd. Drie van de vijf mensen die voor de AOW-leeftijd hun partner kwijtraakten, waren 55 jaar of ouder. De meeste mensen wonen na het overlijden van de partner alleen, eventueel met kinderen. Zo was 95 procent van de laat-verweduwde mannen en vrouwen alleenstaand, de rest was alleenstaande ouder. Van degenen die voor AOW-leeftijd hun partner verloren, was een derde alleenstaande ouder.

2.1.1 In 2018 verweduwde mannen en vrouwen (x 1 000)
MannenVrouwen
Vroeg-verweduwing3,47,2
Verweduwing rondom AOW-leeftijd0,81,8
Laat-verweduwing12,324,5
Totaal16,533,5

2.2 Inkomens- en vermogensbegrippen

Persoonlijk inkomen

Het persoonlijk inkomen omvat loon, winst, uitkeringen1)  inkomensverzekeringen (zoals AOW en werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en sociale voorzieningen (zoals bijstandsuitkeringen en studiefinanciering), en de ontvangen partneralimentatie. Premies voor inkomensverzekeringen, behalve de premies voor volksverzekeringen, zijn in mindering gebracht. Inkomenscomponenten die niet aan een afzonderlijke persoon toegeschreven kunnen worden, blijven buiten beschouwing. Dit zijn inkomsten uit vermogen, huurtoeslag, rijksbijdrage eigen woning, betaalde partneralimentatie, tegemoetkoming studiekosten en kinderbijslag. Inkomstenbelasting blijft eveneens buiten schot, omdat die ook afhankelijk is van het inkomen van eventuele andere gezinsleden.

Koopkracht en koopkrachtmutatie

De koopkracht van een persoon wordt uitgedrukt aan de hand van het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen, aangepast voor prijsontwikkeling. In het besteedbaar huishoudensinkomen is het inkomen uit loon, winst, vermogen en uit ontvangen uitkeringen en andere toelagen van alle huishoudensleden opgeteld, en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Om de besteedbare inkomens van verschillende typen huishoudens onderling vergelijkbaar te maken, wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden (CBS, 2020). De koopkrachtmutatie van een persoon is de procentuele verandering in koopkracht tussen twee jaren. Voor de koopkrachtmutatie van een groep wordt niet uitgegaan van het gemiddelde maar van de mediaan (de middelste van de naar grootte gerangschikte koopkrachtmutaties van personen uit deze groep). Positieve en negatieve uitschieters hebben dan nauwelijks invloed op de uitkomst.

Vermogen

Het vermogen van een huishouden bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijke belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Het CBS beschikt niet over opgebouwde tegoeden voor aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken en deze zijn daarom niet in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Verder worden pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.


1) Bij gezamenlijke uitkeringen krijgt ieder zijn/haar deel toegekend.

3. Resultaten

3.1 Inkomenspositie: persoonlijke inkomenssituatie

Vroeg-verweduwde vrouwen vaker pensioenuitkering dan vroeg-weduwnaars

Het merendeel van de mannen die voor de AOW-leeftijd weduwnaar werden, haalden zowel voor als na verweduwing hun inkomen voornamelijk uit werk. Het aandeel pensioenontvangers nam toe, maar veel minder sterk dan bij vroeg-verweduwde vrouwen. Voor 60 procent van de vrouwen was voor de verweduwing in 2018 werk de belangrijkste inkomstenbron. Daarna was dit gedaald naar ruim 40 procent, terwijl het aandeel met een pensioenuitkering de overhand kreeg. De sterke groei van het aandeel pensioenontvangers bij vrouwen komt vooral door de belangrijke rol die het nabestaandenpensioen (zie kader) na verweduwing speelt. Bij een derde van de vrouwen die voor de vroeg-verweduwing voornamelijk inkomsten uit werk hebben, is erna het pensioeninkomen hoger dan die inkomsten. Ook voor het merendeel van de uitkeringsontvangers is pensioeninkomen na vroeg-verweduwing de belangrijkste inkomstenbron, behalve als het om de (meest voorkomende) uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid gaat. Voor 85 procent van de vrouwen die voor de vroeg-verweduwing geen inkomen hadden, zijn erna pensioeninkomsten het belangrijkst. Voor de overige 15 procent is dat vrijwel altijd werk of een bijstandsuitkering.

3.1.1 Sociaaleconomische positie bij vroeg-verweduwing in 2018
   Werk (%)Pensioen (%)Andere uitkering (%)Geen inkomen (%)
MannenVoor verweduwing78,94,614,42,1
MannenNa verweduwing*72,712,614,40,3
VrouwenVoor verweduwing60,43,616,219,8
VrouwenNa verweduwing*42,445,911,10,6

Aanvullend nabestaandenpensioen vooral van belang voor weduwen

Bij vroeg-weduwen bestaat gemiddeld bijna 80 procent van het pensioeninkomen uit nabestaandenpensioen, bij vroeg-weduwnaars ruim de helft. Het aanvullend nabestaandenpensioen is daarbij voor vrouwen belangrijker dan voor mannen. Doordat mannen vaker en meer werken dan vrouwen en dus meer ouderdomspensioen opbouwen (CBS, 2020), ontvangen weduwen vaker en meer aanvullend nabestaandenpensioen. Omgekeerd betekent dit dat weduwnaars minder aanvullend nabestaandenpensioen hebben. Het aanvullend nabestaandenpensioen maakte bij vroeg-verweduwde mannen een vrijwel even groot deel van het pensioeninkomen uit als het prepensioen. Een prepensioenregeling maakt vervroegd stoppen met werken mogelijk door een uitkering tot de AOW-leeftijd.

De Anw-uitkering speelt bij vroeg-weduwnaars een kleinere rol in het pensioeninkomen dan bij vroeg-weduwen. Weduwnaars verdienen doorgaans teveel om hiervoor in aanmerking te komen. Zo werkte drie kwart van de mannen voor de verweduwing en verdiende daarmee minstens het minimumloon, bij vrouwen was dat de helft minder. Van alle in 2018 verweduwde vrouwen had bijna een kwart het jaar erna een (gedeeltelijke) Anw-uitkering, bij mannen was dat 6 procent. In dit verschil speelt ook mee dat een vijfde van de vrouwen voor de verweduwing geen inkomen had (figuur 3.1.1).

3.1.2 Opbouw pensioeninkomsten van vroeg-verweduwde pensioenontvangers, 2019*
 Anw-uitkering (%)Aanvullend nabestaandenpensioen (%)Prepensioen (%)
Mannen549,345,7
Vrouwen15,664,320,1

AOW-uitkering belangrijkste pensioenpijler voor laat-weduwen

Mensen die na de AOW-leeftijd hun partner verloren, hadden zowel voor als na de verweduwing in 2018 vrijwel allemaal (circa 98 procent) een pensioenuitkering als belangrijkste inkomstenbron. Bij laat-verweduwde vrouwen maakte de AOW-uitkering het grootse deel van hun pensioeninkomsten uit. Bij laat-verweduwde mannen is de bijdrage van de AOW-uitkering en het aanvullend (nabestaanden)pensioen vrijwel gelijk (zie ook CBS, 2020). Bij hen bestaat het aanvullend pensioen grotendeels uit het tijdens hun werkzame leven opgebouwde ouderdomspensioen. Bij vrouwen is dat vooral nabestaandenpensioen. De verklaring hiervoor is het al genoemde grotere ouderdomspensioen dat mannen opbouwen en, als ze eerder overlijden, (deels) nalaten aan hun partner.

3.1.3 Opbouw pensioeninkomsten van laat-verweduwde pensioenontvangers, 2019*
 AOW-uitkering (%)Aanvulend nabestaandenpensioen (%)Ouderdomspensioen (%)
Mannen48,22,349,5
Vrouwen5729,813,3

Persoonlijk inkomen van vrouwen verdubbelt na verweduwing

Weduwnaars hebben meer inkomen dan weduwen. Bij vroeg-verweduwden komt dit doordat mannen meer werken, en bij laat-verweduwden door het hoger aanvullend pensioen van mannen. Maar vooral het inkomen van vrouwen stijgt bij verweduwing, ongeacht de leeftijd waarop zij weduwe worden. Hierbij speelt het aanvullend nabestaandenpensioen een belangrijke rol (zie figuren 3.1.2 en 3.1.3). Bij vroeg-verweduwde vrouwen komt de stijging van het inkomen deels ook door een (eventueel onvolledige) Anw-uitkering, waar zij zoals gezegd vaker dan vroeg-verweduwde mannen recht op hebben. Het inkomen groeit niet door (meer) te gaan werken: zowel voor als na verweduwing verdienen vrijwel evenveel vrouwen met werken minimaal het bijstandsniveau (ruim 35 procent bij verweduwing in 2018). Ook bij mannen die verweduwen neemt het inkomen toe. Dat komt vooral door het (aanvullend) nabestaandenpensioen, al resulteert dat voor weduwnaars in minder groei dan voor weduwen.

3.1.4 Persoonlijk inkomen1) bij verweduwing in 2018
   Voor verweduwing (1 000 euro (in prijzen 2019))Na verweduwing* (1 000 euro (in prijzen 2019))
MannenVroeg 51,955,9
MannenLaat28,831,5
VrouwenVroeg 21,637,8
VrouwenLaat13,226,8
1)Nul-inkomens doen mee in het gemiddelde.
 

3.2 Inkomenspositie: koopkracht

Vroeg-verweduwde vrouwen verliezen aan koopkracht

Hoewel hun persoonlijke inkomen stijgt, geldt dat niet voor de koopkracht van (het gezin van) vroeg-verweduwde vrouwen. Vrouwen tot de AOW-leeftijd die in 2018 weduwe werden gingen er in doorsnee bijna 10 procent in koopkracht op achteruit, terwijl vroeg-verweduwde mannen te maken hadden met een koopkrachttoename van ruim 9 procent. Ter vergelijking: de doorsnee Nederlander ging er van 2017 op 2019 bijna 0,5 procent op vooruit. De achteruitgang van vroeg-weduwen komt doordat het substantieel hogere inkomen van hun partner wegvalt (zie tabel 1 in de bijlage). Dit raakt hen, ondanks een eventueel nabestaandenpensioen, harder dan mannen die hun partner vroeg verliezen. Bij vroeg-verweduwde mannen geeft de doorslag dat zij het (doorgaans weliswaar lagere) inkomen alleen nog met eventuele kinderen moeten delen (zie kader in paragraaf 2.2).

Het koopkrachtverlies van vroeg-weduwen was groter tijdens de crisisaren 2009-2013 en volgde ook daarna de trend in de bevolking, met een iets minder gunstige ontwikkeling vanaf 2017 (CBS StatLine, 2020a). Ook bij vroeg-weduwnaars ontwikkelde de koopkracht zich conform de conjunctuur.

3.2.1 Koopkrachtmutatie bij vroeg-verweduwing1)
 Mannen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)Vrouwen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)
200818,4-0,8
200913,3-5,1
20109,9-9
20136,8-12
20149-10
201511,5-8,4
201612,2-6,9
201711,5-7,8
201810,1-9,9
2019*9,4-9,8
1)De koopkrachtmutaties in 2011 en 2012 zijn vanwege de revisie (zie paragraaf 2.1) niet berekend.

Van de mensen die na de AOW-leeftijd hun partner kwijtraken neemt de koopkracht toe, bij mannen meer nog dan bij vrouwen. De AOW-uitkering van een alleenstaande is weliswaar lager dan die van een paar, maar een aanvullend nabestaandenpensioen kan dit (deels) compenseren. Bovendien hoeft de achterblijver het inkomen doorgaans niet meer te delen met een ander (zie paragraaf 2.2). Dat laatste uit zich in een grotere koopkrachtstijging bij laat-verweduwde mannen, aangezien zij in de regel een hoger aanvullend pensioen hebben dan vrouwen (CBS, 2020; tabel 1) en laat-weduwen juist een deel hiervan moeten missen. De koopkrachtontwikkeling van laat-verweduwden weerspiegelt die van gepensioneerden, met relatief weinig verandering na 2014 (CBS StatLine, 2020a).

3.2.2 Koopkrachtmutatie bij laat-verweduwing1)
 Mannen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)Vrouwen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)
200812,24
20098-0,6
20108,5-0,9
20135,1-2,6
20147,3-0,3
201511,23,2
201611,63,7
201711,63,6
201810,63,1
2019*12,94,7
1)De koopkrachtmutaties in 2011 en 2012 zijn vanwege de revisie (zie paragraaf 2.1) niet berekend.

Vooral vroeg-weduwnaars hebben steeds meer koopkracht

Betekent het voortdurende koopkrachtverlies bij verweduwing ook dat de koopkracht van vroeg-weduwen steeds minder is geworden? Met andere woorden, zijn vrouwen die verweduwen tegenwoordig slechter af dan vrouwen die bijna tien jaar geleden hun partner verloren? Dit blijkt niet zo te zijn. De koopkracht van vrouwen die in 2018 vroeg verweduwden is vrijwel even groot als die van vrouwen die in 2010 vroeg-weduwe werden. Vrouwen zijn weliswaar steeds meer gaan werken, maar de versobering van de Anw-uitkering in 2015 (zie kader paragraaf 3.1) dempte de koopkracht van vroeg-weduwen.

Vroeg-verweduwde mannen zijn minder afhankelijk van de Anw-uitkering (figuur 3.1.2). Hun koopkracht nam tussen 2011 en 2019 voortdurend toe, en ook sterker dan in de bevolking als geheel. Dat vrouwen steeds vaker en meer pensioen opbouwen, kan de koopkracht van weduwnaars hebben opgestuwd. Dat is in iets mindere mate zichtbaar bij mannen die na de AOW-leeftijd hun partner verloren. Bij hen nam de koopkracht, net als bij laat-weduwen, wel iets harder toe dan bij alle gepensioneerden (CBS StatLine, 2020b).

3.2.3 Koopkracht in jaar na verweduwing
   2011 (1 000 euro (prijzen 2019))2015 (1 000 euro (prijzen 2019))2019* (1 000 euro (prijzen 2019))
Vroeg-verweduwingMannen34,837,137,7
Vroeg-verweduwingVrouwen28,527,328,6
Laat-verweduwingMannen28,228,129,6
Laat-verweduwingVrouwen25,125,326,1

3.3 Vermogenspositie

Vermogen van vroeg-verweduwden neemt toe

Het vermogen van mannen en vrouwen die voor de AOW-leeftijd hun partner verliezen, is na de verweduwing hoger dan ervoor. Bij verweduwing in 2018 werd hun doorsnee vermogen ruim anderhalf keer zo groot en bedroeg ongeveer 140 duizend euro begin 2019. Ter vergelijking: het doorsnee vermogen van een Nederlands huishouden was toen 50 duizend euro. Een verklaring voor de stijging van het vermogen bij vroeg-verweduwing is gelegen in de daling van de hypotheekschuld. De meerderheid van de vroeg-verweduwden (70 procent) heeft een eigen woning en hierop rust voor de verweduwing een relatief grote hypotheekschuld (tabel 3.3.2). Aan de meeste hypotheken is een overlijdensrisicoverzekering gekoppeld, die na het overlijden van de partner ingezet kan worden om de hypotheek (deels) af te lossen. Daarmee neemt de hypotheekschuld van vroeg-verweduwden sterk af (tabel 3.3.2) en hun vermogen per saldo toe. Dit speelt ook bij mensen die rondom AOW-leeftijd verweduwen, zij het in mindere mate. Zij hebben vaker dan jongeren geen hypotheekschuld meer, en als ze die wel hebben is die een stuk lager. Bij hen zit de vermogenstoename meer in de waardevermeerdering van de eigen woning, die door de alsmaar stijgende huizenprijzen voor veel eigenwoningbezitters opgaat.

3.3.1 Mediaan vermogen1) bij verweduwing in 2018
 Voor verweduwing (1 000 euro)Mannen - na verweduwing* (1 000 euro)Vrouwen - na verweduwing* (1 000 euro)
Vroeg92,8139,7144,7
Rondom AOW139,5159,8157,6
Laat152,4137,2124,3
1)Op 1 januari, in prijzen van 2019.

Vermogen van laat-verweduwden slinkt

Anders is de verandering van het vermogen bij mannen en vrouwen die na de AOW-leeftijd hun partner kwijtraakten: hun doorsnee vermogen is lager dan voor de verweduwing. Ook bij hen vermindert weliswaar de hypotheekschuld, maar omdat een overlijdensrisicoverzekering tot een maximumleeftijd uitkeert (meestal bij overlijden tussen 70 en 80 jaar) is de daling van de hypotheekschuld bij vooral mannen klein. Vrouwen worden immers gemiddeld ouder (zie paragraaf 2.1). De vermogensachteruitgang bij laat-verweduwden is vooral terug te voeren op een daling van hun financiële bezittingen, met name hun spaargeld. Die daling overschaduwt de geslonken hypotheekschuld. De krimp in de spaarpot komt doordat zij vaker dan jonger verweduwden te maken hebben met erfbelasting (32 tegen 20 procent), aangezien ouderen meer vermogen hebben dan jongeren (CBS, 2020) en dus eerder boven het voor belasting vrijgestelde erfbedrag vallen. Daarnaast kan een deel van het spaargeld gebruikt zijn voor de uitvaartkosten. Deze kosten lagen volgens fiscale gegevens in 2017 in doorsnee op bijna 6 duizend euro; de kosten in 2018 zijn nog niet bekend. Schenkingen aan uitwonende kinderen, ook in de vorm van het (mee)financieren van de aankoop van een eigen woning door die kinderen (zie CBS StatLine, 2021), spelen een kleine rol. Zo deed 1,5 procent van de laat-verweduwden in 2018 een fiscaal belaste schenking aan hun kinderen, al was dat wel twee keer zo vaak als gemiddeld en in doorsnee een hoger bedrag. Over kleinere schenkingen die niet fiscaal belast zijn (in 2018 was de vrijstelling bijna 5 400 euro) is geen informatie in de IVS beschikbaar.

3.3.2 Mediaan vermogensbestanddelen (1000 euro)1) bij verweduwing in 2018
Voor verweduwingNa verweduwing*Na verweduwing*
Totaal MannenVrouwen
Vermogen exclusief eigen woningVroeg20,223,624,2
Vermogen exclusief eigen woningRondom AOW25,628,622,9
Vermogen exclusief eigen woningLaat33,026,028,0
Waarde eigen woningVroeg261,2274,4273,0
Waarde eigen woningRondom AOW264,7277,0279,4
Waarde eigen woningLaat269,8277,0285,1
HypotheekschuldVroeg154,0125,3109,9
HypotheekschuldRondom AOW108,4100,090,0
HypotheekschuldLaat84,278,375,0
Bank- en spaartegoedenVroeg17,319,722,2
Bank- en spaartegoedenRondom AOW22,023,921,0
Bank- en spaartegoedenLaat29,222,725,2
1) Op 1 januari, in prijzen van 2019.

Merk tot slot op dat de omvang van het vermogen na verweduwing ook kan afhangen van een testament. Is er geen testament opgemaakt, dan erven (bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap) volgens de wet de overgebleven partner en kinderen maar krijgen (uitwonende) kinderen hun erfdeel pas in handen als de langstlevende partner overlijdt. De meeste Nederlanders hebben geen testament opgemaakt (Dela, 2015).

Weduwen vaker naar huurwoning dan weduwnaars

Vrouwen die hun partner kwijtraken verruilen hun koopwoning vaker voor een huurwoning dan dat weduwnaars dat doen. Het eigenwoningbezit neemt het sterkst af bij laat-weduwen en dit vertaalt zich in een vergeleken met mannen minder sterk afgenomen spaarpot van laat-weduwen. De bank- en spaartegoeden van laat-verweduwden nemen in doorsnee weliswaar af. Maar de opbrengst van het huis zal dit deels compenseren, ook al komt verkopen relatief weinig voor (onder vrouwen iets vaker dan onder mannen).

Weduwen die een woning huren, ontvangen vaker huurtoeslag dan weduwnaars. Dat komt door hun lagere koopkracht (paragraaf 3.2) en het daarmee gepaard gaande lagere toeslaginkomen. Bijna 20 procent van de vrouwen die vroeg of rondom AOW-leeftijd verweduwen wonen in een huurhuis en krijgen huurtoeslag. Dat is ruim twee keer zo vaak als mannen die in die leeftijd hun partner kwijtraken. Na de AOW-leeftijd is er wat dit betreft minder verschil tussen weduwen en weduwnaars (23 tegen 19 procent).

3.3.3 Eigenwoningbezit bij verweduwing in 2018
 Voor verweduwing (%)Mannen - na verweduwing* (%)Vrouwen - na verweduwing* (%)
Vroeg7072,264,9
Rondom65,166,562,3
Laat55,654,450,1

4. Conclusie

Het persoonlijk inkomen van mannen en vooral vrouwen neemt toe bij verweduwing. Bij vrouwen spelen de Anw-uitkering en het aanvullend nabestaandenpensioen hierin een belangrijke rol. De toename van het persoonlijk inkomen vertaalt zich bij weduwen tot de AOW-leeftijd echter niet in een koopkrachtverbetering. Het weggevallen inkomen van hun partner slaat ondanks een eventueel nabestaandenpensioen een groot gat in hun portemonnee. Na de AOW-leeftijd is dit minder het geval en gaan vrouwen, net als mannen, er bij verweduwing in koopkracht iets op vooruit.

Dat vrouwen steeds vaker en meer werken, en daarmee vaker en meer pensioen opbouwen weerspiegelt zich in de grotere koopkracht van mannen die in 2018 weduwnaar werden vergeleken met mannen die bijna tien jaar eerder hun partner verloren. Bij vrouwen, en dan met name die tot de AOW-leeftijd is veel minder sprake van een betere koopkrachtpositie. De versobering van de Anw-uitkering in 2015 speelt deze weduwen, die hier veel vaker van afhankelijk zijn dan weduwnaars, parten.

Tegelijkertijd wordt het vermogen van mensen die voor de AOW-leeftijd verweduwen ruim anderhalf keer zo groot, terwijl dat van oudere weduwen en weduwnaars slinkt. Dat komt vooral doordat jonger verweduwde eigenwoningbezitters veelal gebruik maken van een overlijdensrisicoverzekering om hun hypotheekschuld (deels) af te lossen. Bij oudere weduwen en weduwnaars speelt dit veel minder, omdat zij doorgaans geen of weinig hypotheekschuld meer hebben. Hun vermogensdaling zit voornamelijk in een gekrompen spaarpot.

Referenties

Bos, W. en R. Lok (2019). Herziening van de Inkomensstatistiek 2011. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
 
Brugging, J.W. en S. te Riele (2007). Inkomen en koopkracht van weduwen en weduwnaars. Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal 2007. 

CBS (2020). Welvaart in Nederland 2020. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS StatLine (2019). Huwen en huwelijksontbinding; geslacht, leeftijd (31 december), regio

CBS StatLine (2020a). Koopkrachtontwikkeling personen; persoonskenmerken. Geraadpleegd op 26 januari 2021.

CBS StatLine (2020b). Welvaart van personen; kerncijfers. Geraadpleegd op 4 februari 2021.

CBS StatLine (2021). Schenkingen (waarvoor aangifte); kenmerken schenking, schenker en ontvanger. Geraadpleegd op 3 maart 2021.

Dela (2015). Bijna 80 procent van de Utrechters heeft geen testament. Dela, 2 april.

Everdingen, M. van, A. Fraterman, J. van Kampen, E.J. Slootweg, B. Starink, Y. van Straalen en M. Visser (2017). Nabestaandenpensioen. Versnipperde vormgeving vertroebelt risico’s. Netspar, Occasional 2017/06.

Kalmijn, M. en J. de Vries (2008). Levensloopveranderingen in inkomen. De rol van partnerschaps- en ouderschapstransities bekeken met gegevens uit belastingen. In: Mens & Maatschappij, jaargang 83, nr. 2.

SVB (2021). Anw home. Geraadpleegd op 18 januari 2021.

Tabellenbijlage

Tabel 1. Persoonlijk inkomen (partner) 1) van gehuwden (x 1 000 euro), 2019*
ManManVrouwVrouw
Eigen inkomenInkomen partnerEigen inkomenInkomen partner
Tot AOW-leeftijd58,126,725,956,3
Vanaf AOW-leeftijd31,815,014,530,9
1) Nul-inkomens doen mee in het gemiddelde.