Auteur: Marion van den Brakel, Daniël Herbers

De inkomenssituatie na een scheiding

Over deze publicatie

Bij vrouwen die in 2014 scheidden, nam in de vijf jaren na de scheiding het aandeel economisch zelfstandigen fors toe. Dit kwam vooral doordat degenen die minder dan het bijstandsniveau van een alleenstaande verdienden meer uren gingen werken. Onder gescheiden mannen was de economische zelfstandigheid hoger dan bij de vrouwen, maar veranderde na de scheiding weinig. Vlak na de scheiding viel bij vrouwen de gemiddelde koopkracht flink terug, terwijl die bij mannen verder steeg. In de jaren daarna groeide de koopkracht bij de gescheiden vrouwen echter sterker dan bij de mannen. Behalve de toegenomen economische zelfstandigheid speelde daarbij ook een rol dat een deel van de gescheiden vrouwen opnieuw ging samenwonen wat een positief effect had op hun koopkracht. Vijf jaar na de scheiding ligt alleen de gemiddelde koopkracht van vrouwen zonder nieuwe partner nog onder het niveau van voor de scheiding.

Dit artikel maakt deel uit van een drieluik over scheiden. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de arbeidsmarktsituatie en de woonsituatie na een scheiding. In het najaar van 2021 verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.

1. Inleiding

De publicatiereeks

Ruim een op de drie huwelijken in Nederland strandt (CBS StatLine, 2021a). Bij mensen die ongehuwd samenwonen is de kans nog groter dat zij uit elkaar gaan. Het uit elkaar gaan heeft vaak grote emotionele en materiële consequenties. Om meer inzicht te krijgen in de consequenties van het uit elkaar gaan, heeft het CBS op basis van registers onderzoek gedaan naar de scheidingen die in 2014 hebben plaatsgevonden. Onder een scheiding wordt het beëindigen van een periode van samenwonen verstaan, ongeacht of de relatie was bekrachtigd middels een huwelijks of een geregistreerd partnerschap. In dit artikel komt de inkomenssituatie in de vijf jaar na de scheiding aan bod. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de woonsituatie (Kooiman, 2021) en de arbeidsmarktsituatie (Van Wijk, Brand en Verkooijen, 2021) na de scheiding. Verderop in 2021 verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.

Dit artikel

Een scheiding kan grote financiële consequenties hebben. Uit recent onderzoek bleek dat bij een echtscheiding het meestal vrouwen zijn die aan koopkracht inleveren, terwijl mannen er doorgaans op vooruit gaan (Van den Brakel, Herbers en Arts, 2020). De nadelige gevolgen voor de financiële situatie van vrouwen kwamen ook naar voren uit eerder onderzoek (Bouman, 2004; Kalmijn en De Vries, 2008). Wel is de situatie van gescheiden vrouwen de afgelopen jaren verbeterd: doordat vrouwen financieel steeds vaker op eigen benen staan, komen zij bij een scheiding steeds minder vaak in de armoede terecht (Van den Brakel et al., 2020). Het is ook om deze reden dat het bevorderen van de economische zelfstandigheid (het inkomen uit werk bedraagt minimaal het bijstandsniveau) onder vrouwen een belangrijke doelstelling van het emancipatiebeleid is.
Koopkrachtverlies na een scheiding blijkt echter, ook bij economische zelfstandigheid, niet altijd te vermijden. Het wegvallen van het doorgaans hogere inkomen van de partner raakt de meeste vrouwen, maar ook een deel van de mannen, in de portemonnee. Dat neemt niet weg dat de inkomenssituatie zich in de jaren na de scheiding kan verbeteren. Concentreerden de eerdere studies zich op de inkomenssituatie direct na de scheiding, in dit artikel staat de inkomensontwikkeling van gescheiden vrouwen en mannen in de vijf jaren na hun scheiding centraal. De nadruk ligt in dit artikel op vrouwen, aangezien zij financieel het meest geraakt worden bij een scheiding. Het artikel geeft antwoord op de volgende hoofdvragen:

  1. Hoe ontwikkelt de economische zelfstandigheid van vrouwen en mannen zich in de eerste vijf jaar na de scheiding?
  2. Hoe ontwikkelt de koopkracht van vrouwen en mannen zich in de vijf jaar na de scheiding?

Bij de eerste hoofdvraag wordt specifiek ingegaan op enkele deelvragen:

  • Hoeveel vrouwen en mannen zijn voor een scheiding economisch zelfstandig, hoeveel zijn dat niet en krijgen na de scheiding een (aanvullende) uitkering?
  • Welk deel weet vanuit een uitkeringssituatie in de jaren na de scheiding economische zelfstandigheid te bereiken? En vanuit een kleine baan of niet-werkzaamheid?

Bij de tweede hoofdvraag zijn de deelvragen:

  • Herstelt de koopkracht van gescheiden vrouwen zich, na de aanvankelijke terugval in het jaar direct na de scheiding?
  • Of blijft er een verschil bestaan met vrouwen die bij hun partner zijn gebleven? En hoe zit dit bij mannen?

Uitgangspunt van het artikel is een groep vrouwen en mannen die in 2014 scheidden van hun partner. Van deze vrouwen en mannen is de economische zelfstandigheid en de koopkracht in de twee jaren voor de scheiding, het jaar van de scheiding en de vijf jaren na de scheiding bepaald. Vervolgens zijn deze vergeleken met die van vrouwen en mannen die in de hele periode 2012-2019 bleven samenwonen met dezelfde partner. Voor het bepalen van de economische zelfstandigheid en de koopkracht is gebruik gemaakt van de CBS-Inkomensstatistiek.

2. Afbakening en kenmerken van gescheidenen

Om scheidingen en samenwoonrelaties te bepalen, zijn gegevens gebruikt uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker, Van Rooijen en Van Toor, 2014) van het CBS. De gehele onderzoekspopulatie bestaat uit personen die:

  • op 1 januari 2014 minimaal twee jaar samenwoonden met hun partner;
  • op 1 januari 2014 tussen 25 en 60 jaar oud waren;
  • tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2019 in een particulier huishouden in Nederland woonden;
  • ofwel gedurende 2014 uit elkaar zijn gegaan, ofwel gedurende de gehele periode 2012-2019 met hun partner bleven samenwonen.

Samenwoonrelatie

Van een samenwoonrelatie is sprake als iemand met een andere persoon die geen familie is op hetzelfde adres woont en daarnaast voldaan is aan ten minste een van de volgende criteria:

  • ze zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap;
  • ze hebben een of meer gezamenlijke juridische kinderen;
  • ze zijn gezamenlijk van een bepaald adres naar een ander adres verhuisd;
  • ze zijn fiscale partners of toeslagpartners.

Zodra een samenwoonrelatie op basis van deze criteria is vastgesteld, is het begin van de samenwoonperiode teruggelegd naar het moment dat beide partners op hetzelfde adres zijn gaan wonen.

Scheiding

Van een scheiding gedurende 2014 is sprake indien beide partners, die op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres woonden, op 1 januari 2015 op een verschillend adres in Nederland woonden en op 1 januari 2016 nog steeds. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding dus niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding) of het geregistreerd partnerschap, maar de praktische scheiding van tafel en bed. Het einde van een samenwoonrelatie door emigratie of het overlijden van één van de partners wordt niet beschouwd als een scheiding.

Verhuizing

Een verhuizing is bepaald op basis van inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP). Als het adres op 1 januari van jaar t+1 anders is dan het adres op 1 januari van het jaar t, dan is sprake van een verhuizing in jaar t. Er is daardoor maximaal één verhuizing per jaar waargenomen. Indien mensen verhuizen zonder het nieuwe adres bij de gemeente op te geven, wordt de verhuizing niet waargenomen. Dit betekent dat mensen die voor korte of lange tijd in een vakantieverblijf, bij hun ouders of in hun tweede woning gaan wonen, maar zich niet inschrijven volgens de registers niet zijn verhuisd.

Gescheidenen en samenblijvers

De op bovenstaande manier afgebakende gescheiden mannen en vrouwen worden verder aangeduid met ‘gescheidenen’ (zie ook Van Wijk et al., 2021; Kooiman, 2021). De groep die op basis van het bovenstaande in de hele periode 2012-2019 met dezelfde partner samenwoonden, zijn de ‘samenblijvers’. Voor het vergelijken van de jaarlijkse inkomenssituatie in de periode 2012-2019 blijven zoals gezegd gescheidenen en samenblijvers die op 1 januari 2014 jonger dan 25 jaar of ouder dan 60 jaar waren buiten beschouwing. Het onderzoek focust hiermee zoveel mogelijk op mensen die hun opleiding hebben afgerond en in de onderzoeksperiode niet de AOW-leeftijd bereikten. Bij de overgang van studie naar werk of van werk naar pensionering verandert immers de koopkracht en die verandering zou dan verweven kunnen zijn met de koopkrachtverandering bij een scheiding. Anders dan Van Wijk et al. (2021) en Kooiman (2021) beperkt deze studie zich bovendien tot mensen die hoofdkostwinner of partner van de hoofkostwinner zijn, oftewel tot de kern van het huishouden. Daarmee blijven bijvoorbeeld ook mensen die (tijdelijk) inwonen bij hun ouders (de kern) buiten beschouwing. Op deze manier is het inkomen van gescheidenen en samenblijvers het belangrijkste in het huishouden.

Kenmerken gescheidenen

Conform bovenstaande afbakening bestaat de groep gescheidenen uit bijna 85 duizend mensen, tegen ruim 4,4 miljoen samenblijvers. Vrijwel iedereen woont (voor de scheiding) samen met iemand van het andere geslacht: 97 procent van de gescheidenen en 99 procent van de samenblijvers. Gescheiden vrouwen en mannen zijn gemiddeld jonger dan samengebleven vrouwen en mannen. Verder zijn onder mannen de gescheidenen minder vaak hoogopgeleid dan de samenblijvers (zie ook Van Wijk et al., 2021), bij de vrouwen is er wat dat betreft nauwelijks verschil. Waar relevant zal in het vervolg van deze studie onderscheid worden gemaakt naar leeftijd en/of onderwijsniveau.

2.1 Kenmerken van gescheidenen en samenblijvers, 2014
Gescheiden vrouwenSamengebleven vrouwenGescheiden mannenSamengebleven mannen
Totaal (x 1 000)422290422117
Gemiddelde leeftijd (jaren)40444245
Aandeel hoogopgeleiden (%)32,032,332,235,8

Gescheidenen hadden op 1 januari 2014 iets vaker (62 procent) een minderjarig kind dan samenblijvers (57 procent). Een deel van de gescheidenen woont na verloop van tijd weer samen met een nieuwe partner, mannen wat vaker dan vrouwen (zie ook Wobma en De Graaf, 2010; Kooiman, 2021). Een derde van de gescheiden vrouwen is in 2019 alleenstaande moeder. Onder gescheiden mannen komt alleenstaand ouderschap met 8 procent duidelijk minder vaak voor (zie ook Kooiman, 2021). Uit de brongegevens voor deze studie is overigens alleen af te leiden of de kinderen op het woonadres van de moeder of de vader geregistreerd staan. Het sluit co-ouderschap echter niet uit. De meeste kinderen wonen volledig op het adres waarop zij geregistreerd staan en de kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen (co-ouderschap) staan meestal geregistreerd op het adres waar zij de meeste tijd doorbrengen (Van der Wiel en Kooiman, 2019). De aanwezigheid van kinderen in het huishouden maakt uit voor het inkomen, evenals het hebben van een partner (CBS StatLine, 2021b). In het vervolg van deze studie is de huishoudenssituatie daarom een belangrijke onderscheidende variabele. Dat is zoals gebruikelijk in de Inkomensstatistiek de situatie aan het begin van het jaar. Bij het onderscheid naar kinderen gaat het telkens om minderjarige kinderen die op het adres van de betreffende ouder(s) geregistreerd staan. Bij een gescheiden ouder kunnen dit ook kinderen zijn van de nieuwe partner, net zoals het bij een samengebleven ouder ook om kinderen van de partner uit een eerdere relatie kan gaan.

2.2 Huishoudenssituatie na scheiding in 2014
   Niet samenwonend, geen kinderen (%)Niet samenwonend, wel kinderen (%)Samenwonend, geen kinderen (%)Samenwonend, wel kinderen (%)
Vrouwen'1536,1517,55,4
Vrouwen'163548,39,87
Vrouwen'1733,342,312,511,9
Vrouwen'1832,537,214,515,7
Vrouwen'1932,733,21618,1
Mannen'1571,713,89,74,8
Mannen'1666,512,614,26,8
Mannen'1759,110,618,212,2
Mannen'1853,8920,816,4
Mannen'1950,77,82219,5

3. Economische zelfstandigheid gescheidenen

Sterke groei economische zelfstandigheid gescheiden vrouwen

Vrouwen die in 2014 scheidden, waren gedurende de hele periode 2012-2019 vaker economisch zelfstandig dan vrouwen die samen waren gebleven met dezelfde partner. Ook nam de economische zelfstandigheid bij gescheiden vrouwen toe, van 63 procent in 2012 tot 70 procent in 2019, terwijl die onder samengebleven vrouwen weinig groeide. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met die van de arbeidsdeelname en –duur van de gescheiden en samengebleven vrouwen. Niet alleen gingen gescheiden vrouwen vaker aan het werk, ook hun gemiddelde arbeidsduur nam toe, terwijl die bij samengebleven vrouwen vrijwel niet veranderde (Van Wijk et al., 2021). Van de gescheiden vrouwen die in 2015 werkten maar minder dan het bijstandsniveau verdienden, was bijna de helft in 2019 wel economisch zelfstandig. Bij samengebleven vrouwen was dit aandeel ruim 30 procent (zie tabel B.2a in de Tabellenbijlage).

3.1 Economische zelfstandigheid
 Gescheiden vrouwen (%)Samengebleven vrouwen (%)Gescheiden mannen (%)Samengebleven mannen (%)
'1263,161,68590,2
'13636183,489,1
'146460,782,588,5
'1565,560,78388,5
'1666,861,383,888,5
'1767,961,784,688,5
'1869,26284,888,2
19*70,262,284,687,4

Grootste toename onder gescheiden moeders zonder partner

De economische zelfstandigheid nam tussen 2015 en 2019 het meest toe onder gescheiden vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen die in beide jaren geen nieuwe partner hadden: van 61 procent naar 70 procent. Ook bij gescheiden moeders met een nieuwe partner en bij samengebleven moeders groeide het aandeel economisch zelfstandigen relatief sterk, bij beide met 6 procentpunt. Deze bevindingen zijn in lijn met de ontwikkelingen in arbeidsdeelname en -duur zoals geconstateerd door Van Wijk et al. (2021) en met uitkomsten uit recent onderzoek van CBS/SCP (2020).

In vrijwel alle hier onderscheiden huishoudenssituaties was zowel bij de gescheiden als de samengebleven vrouwen sprake van een toename van de economische zelfstandigheid. Alleen bij de samengebleven vrouwen die begin 2019 45 jaar of ouder waren en geen thuiswonende, minderjarige kinderen (meer) hadden, kromp het aandeel dat zichzelf financieel kon onderhouden. In deze groep begon een relatief klein deel na 2014 met werken en van degenen die daarvoor al werkten veranderde de arbeidsduur niet (Van Wijk et al., 2021).

3.2 Economische zelfstandigheid vrouwen1)
   2015 (%)2019* (%)
Gescheiden
zonder partner
<45 jaar74,577,1
Gescheiden
zonder partner
Kind-
eren
60,970
Gescheiden
zonder partner
>=45
jaar
61,363
Gescheiden
met partner
<45 jaar7881,2
Gescheiden
met partner
Kind-
eren
60,466,8
Gescheiden
met partner
>=45
jaar
6163,8
Samen-
gebleven
<45 jaar77,479,6
Samen-
gebleven
Kind-
eren
64,570,6
Samen-
gebleven
>=45
jaar
53,649,6
1)In beide jaren dezelfde huishoudenssituatie. Leeftijd op 1 januari 2019.

Verdubbeling vrouwen met uitkering na scheiding

Twee jaar voor de scheiding (in 2012) had 10 procent van de gescheiden vrouwen een uitkering, in 2015 was dat opgelopen tot 22 procent om daarna weer af te nemen tot 19 procent in 2019. Hiermee was een uitkering de meeste voorkomende inkomensbron onder economisch niet-zelfstandige gescheiden vrouwen. Onder de vrouwen die bij dezelfde partner bleven, steeg het percentage met een uitkering in 2012-2019 van 8 naar 11 procent. De economisch niet-zelfstandige samengebleven vrouwen hadden meestal geen inkomen of verdienden met werken minder dan het bijstandsniveau.

De verdubbeling van het aandeel uitkeringsontvangers bij de gescheiden vrouwen kwam vooral voor rekening van degenen die voor de scheiding geen inkomen hadden en erna een uitkering kregen (tabel B.1a). Daarbij ging het meestal om een bijstandsuitkering. Ook ontving 28 procent van de vrouwen die voor de scheiding in 2012 met werken minder dan het bijstandsniveau verdienden, in 2015 een (aanvullende) uitkering.

3.3a Sociaaleconomische positie gescheiden vrouwen
 Economisch zelfstandig (%)Werk (%)Uitkering (%)Geen inkomen (%)
'1263,118,210,38,4
'136317,911,47,7
'146414,118,63,3
'1565,511,321,71,5
'1666,810,221,61,5
'1767,99,820,61,7
'1869,29,519,41,9
19*70,2918,91,9

3.3b Sociaaleconomische positie samengebleven vrouwen
 Economisch zelfstandig (%)Werk (%)Uitkering (%)Geen inkomen (%)
'1261,618,77,911,9
'136118,28,512,2
'1460,717,69,312,4
'1560,717,19,612,7
'1661,316,19,912,7
'1761,715,610,112,6
'186215,310,212,5
19*62,214,610,812,4

Economische zelfstandigheid gescheiden mannen vrij constant

Zo’n 85 procent van de in 2014 gescheiden mannen was twee jaar voor de scheiding economisch zelfstandig. Het jaar na de scheiding was dat met 83 procent iets minder, maar in 2019 lag het aandeel weer nagenoeg op het niveau van voor de scheiding (figuur 3.1). Dezelfde ontwikkeling is zichtbaar bij mannen die bleven samenwonen en hangt samen met de conjuncturele ontwikkeling (CBS/SCP, 2020). Wel zijn samengebleven mannen vaker economisch zelfstandig dan gescheiden mannen. Dat komt doordat ze gemiddeld hoger opgeleid en iets ouder zijn (CBS m/v-stat, 2020). Ook vindt scheiden vaker plaats onder mannen met een relatief laag inkomen (Van Gaalen en Kooiman, 2021).

Meeste economisch niet-zelfstandige mannen ontvangen uitkering

Zowel gescheiden als samengebleven mannen die economisch niet-zelfstandig zijn, hebben meestal een uitkering. Tussen 2012 en 2015 groeide het aandeel uitkeringsontvangers in beide groepen conform de landelijke ontwikkeling (CBS StatLine, 2021c). De toename bij gescheiden mannen was vooral in 2014 en 2015 sterk. Dat kwam door de groep mannen zonder eigen inkomen of met te weinig werkinkomen om economisch zelfstandig te zijn: na de scheiding hadden zij recht op een bijstandsuitkering (zie tabel B.3a). Na 2015 daalde het aandeel uitkeringsontvangers onder gescheiden mannen licht, doordat een deel van hen economisch zelfstandig werd (tabel B.4a).

3.4a Sociaaleconomische positie gescheiden mannen
 Economisch zelfstandig (%)Werk (%)Uitkering (%)Geen inkomen (%)
'128557,62,4
'1383,459,32,3
'1482,54,611,41,6
'1583412,20,8
'1683,83,611,90,6
'1784,63,411,30,7
'1884,83,311,20,7
19*84,63,311,30,8

3.4b Sociaaleconomische positie samengebleven mannen
 Economisch zelfstandig (%)Werk (%)Uitkering (%)Geen inkomen (%)
'1290,23,25,61
'1389,13,26,71
'1488,53,27,31
'1588,53,17,31
'1688,52,97,51,1
'1788,52,77,71,1
'1888,22,781,1
19*87,42,78,61,2

4. Koopkrachtontwikkeling gescheidenen

Gemiddelde koopkracht vrouwen neemt kort na scheiding af

De ontwikkeling van de gemiddelde koopkracht verliep bij de vrouwen die in 2014 scheidden anders dan bij de mannen die in dat jaar uit elkaar gingen. Bij vrouwen viel kort na de scheiding in 2015 de koopkracht fors terug, om zich in de vier jaar daarna weer grotendeels te herstellen. Bij mannen nam de koopkracht in de jaren na de scheiding toe, zij het minder sterk. Tot 2015 ging de koopkracht van beide groepen nog gelijk op. Daarbij moet opgemerkt worden dat de jaarlijkse koopkracht geënt wordt op de huishoudenssituatie op 1 januari en dat op 1 januari 2014 nog sprake was van samenwonen (paragraaf 2). De toename van de koopkracht van 2013 op 2014 had vooral te maken met het aantrekken van de economie in dat jaar (CBS, 2020).

4.1 Gemiddelde koopkracht gescheidenen
 Vrouwen (1 000 euro (in prijzen van 2019))Mannen (1 000 euro (in prijzen van 2019))
'1230,530,3
'1330,530,4
'1433,333,1
'1523,833,3
'1625,435,8
'172736
'1828,136,3
19*2936,5

Vooral vrouw zonder nieuwe partner levert vlak na scheiding in

De koopkracht van de gescheiden vrouwen was na de scheiding in 2015 in doorsnee met bijna een vijfde gedaald ten opzichte van het jaar voor de scheiding (2013). Vrouwen die in het jaar na de scheiding (nog) geen nieuwe partner hadden (verreweg de meesten, zie figuur 2.2), gingen er bijna 23 procent in koopkracht op achteruit. Bij vrouwen met een nieuwe partner daarentegen, verbeterde de koopkracht met bijna 10 procent. Mannen gingen er bij de scheiding op vooruit, ongeacht of er een nieuwe partner was of niet. Hun mediane koopkrachtverbetering bedroeg bijna 6 procent.

4.2 Mediane1) koopkrachtontwikkeling bij scheiding in 2014
 Totaal (%-mutatie 2015 t.o.v. 2013)Niet samenwonend
na scheiding (%-mutatie 2015 t.o.v. 2013)
Samenwonend na scheiding (%-mutatie 2015 t.o.v. 2013)
Vrouwen-19,9-22,99,7
Mannen5,84,315,2
1)De mediane koopkrachtmutatie is niet gelijk aan de verandering van de gemiddelde koopkracht tussen 2013 en 2015.
 

Koopkrachtverlies vrouwen door wegvallen inkomen ex

De koopkrachtterugval van gescheiden vrouwen komt doordat het doorgaans hogere inkomen van de ex-partner weggevallen is en eventuele kinderen meestal bij de moeder wonen (zie figuur 2.2 en Kooiman, 2021). Zij moet dan (met haar kinderen) rondkomen van een beduidend lager inkomen, terwijl mannen hun inkomen niet meer volledig met partner en kind(eren) hoeven te delen (zie Van den Brakel, Herbers en Arts, 2020). Kanttekening hierbij is dat wanneer de kinderen deels bij de vader wonen, maar ingeschreven staan bij de ex-partner, zijn koopkracht overschat zal worden. Bovendien ontbreekt (de belastingvrije) kinderalimentatie in de Inkomensstatistiek. In eerder onderzoek kon wel rekening gehouden worden met kinderalimentatie en bleek dat de koopkrachtveranderingen van vrouwen en mannen bij een scheiding iets gematigder zijn (Van den Brakel en Arts, 2017). Partneralimentatie, uitkeringen wegens kinderen (zie kader) en eventueel bijstand komen gescheiden vrouwen weliswaar tegemoet, maar bij de meesten gaat de koopkracht per saldo achteruit.

Relatief sterke koopkrachtstijging bij gescheiden vrouwen na 2015

Na de scheiding steeg de gemiddelde koopkracht van vrouwen sterker dan die van mannen (figuur 4.1). De stijging is voor een groot deel toe te schrijven aan hun toegenomen economische zelfstandigheid (paragraaf 3). Maar ook speelt een rol dat ieder jaar een groep gescheiden vrouwen weer ging samenwonen (jaarlijks bijna een tiende van alle gescheiden vrouwen), wat in de regel gepaard gaat met een verhoudingsgewijs grote koopkrachtverbetering.

Zo ging de koopkracht van gescheiden vrouwen die begin 2017 nog alleen woonden en in 2018 samenwoonden er in doorsnee bijna 60 procent op vooruit. Koopkrachttoenames in die orde vonden in 2015-2019 jaarlijks plaats en stuwden de koopkracht mede op. Tegelijkertijd vond door (opnieuw) uit elkaar gaan meestal een koopkrachtdaling plaats. Niet veel gescheiden vrouwen maakten dit mee (ruim 2 procent in 2017). De daling was bovendien beduidend lager en deed weinig af aan de stijging van degenen die een partner vonden. Voor de meeste gescheiden vrouwen veranderde de huishoudenssituatie niet van het ene op het andere jaar. Bij gescheiden vrouwen die twee jaar op rij alleen dan wel samen bleven, was er sprake van een beperkte koopkrachttoename.

Bij de mannen veranderde het aandeel economisch zelfstandigen na de scheiding nauwelijks, zoals bleek uit paragraaf 3. Bovendien werden bij hen jaarlijkse koopkrachtstijgingen door te gaan samenwonen meer dan bij vrouwen gedempt door dalingen bij het (opnieuw) alleen komen te staan. Hierdoor nam de koopkracht van mannen na de scheiding minder sterk toe en werd het verschil met vrouwen kleiner. Was de gemiddelde koopkracht in 2015 nog bijna 29 procent groter dan die van gescheiden vrouwen, in 2019 was dit teruggelopen tot 21 procent (figuur 4.1).

4.3 Mediane koopkrachtontwikkeling gescheidenen, 2018
 Vrouwen (%-mutatie t.o.v. 2017)Mannen (%-mutatie t.o.v. 2017)
Beide jaren niet samenwonend0,60,6
Beide jaren samenwonend0,91,1
Gaan samenwonen58,616,4
Uit elkaar gegaan-29-11,8


5. Koopkrachtverschil met samenblijvers

Een nieuwe partner maakt het verschil

Hoewel er bij sommigen sprake was van achteruitgang, nam de gemiddelde koopkracht van de in 2014 gescheiden vrouwen zonder nieuwe samenwoonpartner na 2015 jaarlijks per saldo toe. Vijf jaar na de scheiding zitten ze echter nog ruim onder het koopkrachtniveau van voor de scheiding en ook onder dat van samenblijvers. Gescheiden vrouwen met een nieuwe partner daarentegen, hebben in 2019 bijna dezelfde koopkracht als samenblijvers. Ook bij gescheiden mannen maakt een nieuwe partner uit, al is het verschil met de groep samenblijvers minder uitgesproken dan bij vrouwen. Verder valt op dat de gemiddelde koopkracht van mannen die een nieuwe partner krijgen voor de scheiding groter is dan die van mannen die alleen blijven (zie ook Van Gaalen en Kooiman, 2021).
5.1 Gemiddelde koopkracht
 Gescheiden vrouwen zonder partner (1 000 euro (in prijzen van 2019))Gescheiden vrouwen met partner (1 000 euro (in prijzen van 2019))Gescheiden mannen zonder partner (1 000 euro (in prijzen van 2019))Gescheiden mannen met partner (1 000 euro (in prijzen van 2019))Samenblijvers (1 000 euro (in prijzen van 2019))
'1230,530,429,531,133,7
'1330,630,529,431,333,5
'1433,632,932,234,135,3
'1522,334,132,736,635
'1623,335,934,839,736,8
'172436,634,639,537,9
'1824,336,834,14037,8
19*24,837,234,239,838,5

Ook levensfase maakt uit

Niet alleen een nieuwe partner verkleint het koopkrachtverschil met samenblijvers, ook de leeftijd en of er minderjarige kinderen in het huishouden zijn, spelen een rol. Gemiddeld genomen hebben mannen met een nieuwe partner vijf jaar na de scheiding meer koopkracht dan samenblijvers. Dat geldt met name voor degenen die begin 2019 45 jaar of ouder waren en geen thuiswonende minderjarige kinderen hadden. Het komt vooral doordat uitkeringen inkomensverzekeringen, zoals een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, een groter deel uitmaken van het bruto inkomen van samenblijvers zonder kinderen uit (zie kader in paragraaf 4). De koopkracht van gescheiden mannen tot 45 jaar zonder kinderen en van gescheiden vaders is, als er een nieuwe partner is, vergelijkbaar met die van samenblijvers in dezelfde levensfase. Dat is eveneens het geval bij de jongere vrouwen zonder kinderen maar in wat mindere mate bij moeders, wanneer er een nieuwe partner is.

Is er vijf jaar na de scheiding geen nieuwe partner, dan komt de koopkracht van alleenstaande vaders en 45-plus-mannen zonder thuiswonende kinderen het meest in de buurt van samenblijvers in dezelfde levensfase (12 procent verschil). Bij mannen tot 45 jaar zonder kinderen is het verschil met samenblijvers bijna een kwart. Bij vrouwen die vijf jaar na de scheiding geen nieuwe partner hebben, bedraagt het verschil met samenblijvers in elke levensfase ongeveer 35 procent.
5.2 Koopkracht gescheidenen1), 2019*
 Vrouwen (Samenblijvers=100)Mannen (Samenblijvers=100)
Zonder partner
Totaal64,488,8
Tot 45 jaar,
geen kinderen
64,676,5
Kinderen63,687,6
45 jaar of ouder,
geen kinderen
65,688
Met partner
Totaal96,6103,4
Tot 45 jaar,
geen kinderen
102,4102,1
Kinderen93,6100,2
45 jaar of ouder,
geen kinderen
97,6106,4
1)Leeftijd op 1 januari 2019.

6. Conclusie

Onder vrouwen die in 2014 scheidden van hun partner verdubbelde het aandeel uitkeringsontvangers kort na de scheiding. Bij de groep die voor de scheiding geen uitkering had, betrof het vaak een (aanvullende) bijstandsuitkering. In de jaren na de scheiding ging een deel van de vrouwen met een uitkering werken en bereikten daarmee economische zelfstandigheid: ze verdienden met werken minimaal het bijstandsniveau van een alleenstaande. Nog vaker kwam het voor dat gescheiden vrouwen met een kleine baan meer uren gingen werken en zo economisch zelfstandig werden. Onder de gescheiden vrouwen nam daardoor de economische zelfstandigheid tussen 2012 en 2019 meer toe dan bij vrouwen die in die periode samenwoonden met dezelfde partner.

Bij de gescheiden mannen veranderde door de scheiding maar weinig in hun sociaaleconomische positie. Het aandeel uitkeringsontvangers nam na kort na de scheiding wat toe, terwijl het aandeel economisch zelfstandigen licht daalde. Vijf jaar na de scheiding waren de mannen echter weer vrijwel even vaak economisch zelfstandig als voor de scheiding.

De gemiddelde koopkracht van vrouwen ging in het jaar na de scheiding flink achteruit, terwijl die bij mannen verder toenam. In de jaren daarna herstelde de koopkracht van de gescheiden vrouwen zich grotendeels weer. Hun koopkracht steeg toen sterker dan die van de gescheiden mannen. Dat kwam niet alleen door de forse groei van het aandeel economisch zelfstandigen, ook het vinden van een nieuwe partner zorgde bij hen voor relatief grote koopkrachtverbeteringen. Vijf jaar na de scheiding was de koopkracht van gescheiden vrouwen die opnieuw waren gaan samenwonen bijna even groot als die van samenblijvers. Bij gescheiden mannen met een nieuwe partner was deze zelfs hoger dan die van mannen die bij dezelfde partner gebleven waren. Zonder nieuwe partner haalden vrouwen de aanvankelijke koopkrachtterugval niet meer in.

Referenties

Bakker, B. F. M., J. van Rooijen en L. van Toor (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: an integral approach to the production of register-based social statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1-14.

Bouman, A. M. (2004). Financiële gevolgen van echtscheiding voor man en vrouw. Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2004 (PDF). https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2004/23/financiele-gevolgen-van-echtscheiding-voor-man-en-vrouw

Brakel, M. van den, en K. Arts (2017). Trends in de financiële gevolgen van echtscheiding voor man en vrouw. Sociaaleconomische trends 2017/03. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/08/trends-in-de-financiele-gevolgen-van-een-echtscheiding

Brakel, M. van den, D. Herbers en K. Arts (2020). Financiële gevolgen van een echtscheiding. Statistische Trends, juli. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2020/financiele-gevolgen-van-echtscheiding

CBS m/v-stat (2020). Inkomen en economische zelfstandigheid; persoonskenmerken. Geraadpleegd op 21 april 2021 via https://mvstat.cbs.nl/#/MVstat/nl/dataset/26018NED/table?dl=51544

CBS (2020). Materiële Welvaart in Nederland 2020. https://longreads.cbs.nl/materiele-welvaart-in-nederland-2020/inkomen-van-huishoudens/

CBS/SCP (2020). Emancipatiemonitor 2020. https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2020/50/emancipatiemonitor-2020

CBS StatLine (2021a). Huwelijksontbindingen: door echtscheiding en door overlijden. Geraadpleegd 9 september 2021 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/37425ned/table?fromstatweb

CBS StatLine (2021b). Inkomen van huishoudens; inkomensklassen, huishoudenskenmerken. Geraadpleegd 28 april 2021 via https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83932NED/table?dl=51AF3

CBS StatLine (2021c). Welvaart van personen; kerncijfers. Geraadpleegd op 21 april 2021 via https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83740NED/table?dl=5154C

Gaalen, R. van en N. Kooiman (2021). Hoge scheidingskans onder lager opgeleiden met een laag inkomen. Demos 37(2), pp. 5-7. https://nidi.nl/demos/hoge-scheidingskans-onder-lager-opgeleiden-met-een-laag-inkomen/

Kalmijn, M. en J. de Vries (2008). Levensloopveranderingen in inkomen. De rol van partnerschaps- en ouderschapstransities bekeken met gegevens uit belastingen. In: Mens & Maatschappij, jaargang 83, nr. 2.

Kooiman, N. (2021). De woonsituatie na een scheiding. Statistische Trends, september. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/de-woonsituatie-na-een-scheiding

Wiel, R. van der, en N. Kooiman (2019). Children of separated parents: registered versus reported place of residence. CBS-paper, mei.

Wijk, M. van, C. Brand en L. Verkooijen (2021). De arbeidsmarktsituatie na een scheiding. Statistische Trends, september. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/de-arbeidsmarktsituatie-na-een-scheiding

Wobma, E. en A. de Graaf (2010). Scheiden en weer samenwonen. Bevolkingstrends, maart 2010. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2010/10/scheiden-en-weer-samenwonen

Tabellenbijlage

B.1a Sociaaleconomische positie van gescheiden vrouwen in 2012 en 2015 (%)
20152015201520152015
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2012Economisch zelfstandig89,44,16,20,3100
2012Niet economisch zelfstandig - werk33,636,328,31,9100
2012Niet economisch zelfstandig - uitkering10,98,080,11,0100
2012Niet economisch zelfstandig - geen inkomen21,415,652,810,1100

B.1b Sociaaleconomische positie van samengebleven vrouwen in 2012 en 2015 (%)
20152015201520152015
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2012Economisch zelfstandig90,25,03,90,9100
2012Niet economisch zelfstandig - werk21,163,16,89,0100
2012Niet economisch zelfstandig - uitkering7,510,269,313,0100
2012Niet economisch zelfstandig - geen inkomen5,412,23,778,6100

B.2a Sociaaleconomische positie van gescheiden vrouwen in 2015 en 2019 (%)
20192019201920192019
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2015Economisch zelfstandig91,23,44,80,5100
2015Niet economisch zelfstandig - werk49,234,713,13,1100
2015Niet economisch zelfstandig - uitkering20,811,465,22,7100
2015Niet economisch zelfstandig - geen inkomen33,320,118,528,0100
 

B.2b Sociaaleconomische positie van samengebleven vrouwen in 2015 en 2019 (%)
20192019201920192019
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2015Economisch zelfstandig90,34,14,51,0100
2015Niet economisch zelfstandig - werk30,954,16,09,0100
2015Niet economisch zelfstandig - uitkering13,110,267,98,8100
2015Niet economisch zelfstandig - geen inkomen7,014,84,374,0100

B.3a Sociaaleconomische positie van gescheiden mannen in 2012 en 2015 (%)
20152015201520152015
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2012Economisch zelfstandig91,62,26,00,2100
2012Niet economisch zelfstandig - werk48,927,921,31,8100
2012Niet economisch zelfstandig - uitkering18,96,374,20,6100
2012Niet economisch zelfstandig - geen inkomen46,612,721,419,3100

B.3b Sociaaleconomische positie van samengebleven mannen in 2012 en 2015 (%)
20152015201520152015
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2012Economisch zelfstandig95,01,53,20,2100
2012Niet economisch zelfstandig - werk47,039,58,64,8100
2012Niet economisch zelfstandig - uitkering18,06,672,53,0100
2012Niet economisch zelfstandig - geen inkomen31,412,76,549,5100

B.4a Sociaaleconomische positie van gescheiden mannen in 2015 en 2019 (%)
20192019201920192019
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2015Economisch zelfstandig93,81,93,80,5100
2015Niet economisch zelfstandig - werk62,123,511,23,2100
2015Niet economisch zelfstandig - uitkering29,75,563,81,0100
2015Niet economisch zelfstandig - geen inkomen59,211,78,320,8100

B.4b Sociaaleconomische positie van samengebleven mannen in 2015 en 2019 (%)
20192019201920192019
Economisch zelfstandigNiet economisch zelfstandig - werkNiet economisch zelfstandig - uitkeringNiet economisch zelfstandig - geen inkomenTotaal
2015Economisch zelfstandig94,81,33,60,3100
2015Niet economisch zelfstandig - werk53,334,77,15,0100
2015Niet economisch zelfstandig - uitkering22,54,570,72,3100
2015Niet economisch zelfstandig - geen inkomen24,513,48,753,4100