Verkeersmobiliteit van 55-plussers, 2018/2019

1. Inleiding

De overheid wil met het programma ‘Langer Thuis’ ouderen stimuleren om langer thuis te blijven wonen (VWS, 2018). Hiermee wordt een sterker beroep gedaan op de zelfredzaamheid van ouderen. Mobiel zijn en kunnen gaan en staan waar je wilt, is een onderdeel van deze zelfredzaamheid (Mollenkopf en Walker, 2007). Dit artikel gaat daarom in op de mobiliteit van 55-plussers. Met name 75-plussers gaan per dag minder vaak de deur uit dan 55- tot 75-jarigen en leggen daarbij gemiddeld ook minder kilometers af (CBS StatLine, 2018). Deze jongere groep wordt in deze studie ook onderzocht, omdat de mobiliteit van deze aankomende generatie ouderen van belang is voor de toekomstige zelfredzaamheid. Het gaat in dit artikel om personen in particuliere huishoudens, personen in instellingen, inrichtingen of tehuizen, zoals verpleegtehuizen, zijn niet meegenomen in dit onderzoek.

Een beperkte mobiliteit kan veroorzaakt worden door gezondheidsproblemen, maar hangt ook af van de sociale en fysieke omgeving. Hebben mensen een partner of familie of vrienden die hen helpen met reizen? Zijn er voldoende voorzieningen in de buurt en goed openbaar vervoer? In dit kader is het concept ‘vervoersarmoede’ relevant. Volgens Kampert et al. (2019) gaat vervoersarmoede over het niet kunnen komen waar je wilt komen, waardoor deelname aan maatschappelijke activiteiten belemmerd wordt. Er zijn in Nederland diverse onderzoeken uitgevoerd die ingaan op de beleving van vervoersarmoede, maar deze zijn vaak zeer kleinschalig en/of gericht op specifieke regio’s (zie Kampert et al. (2019) voor een overzicht). Dit artikel is niet specifiek gericht op het meten van vervoersarmoede, maar stelt wel een groep met een verhoogd risico op vervoersarmoede centraal: 55-plussers. Centraal staan de werkelijke en ervaren verkeersmobiliteit van 55-plussers in Nederland: hoe vaak gebruiken ze bepaalde vervoermiddelen, wat zijn de redenen waarom zij bepaalde vervoermiddelen niet gebruiken en hoe tevreden zijn zij over de eigen mobiliteit? Kunnen mensen bepaalde plekken waar ze heen willen of moeten, bereiken? Hoe denken ze over de eigen (on)mogelijkheden en krijgen ze hulp van anderen?

Er worden meerdere bronnen gebruikt: het mobiliteitsonderzoek Onderweg in Nederland (ODiN) 2018 voor gegevens over autobeschikbaarheid, verkeersdeelname, afgelegde afstanden en gebruik van auto, fiets, trein, bus, tram of metro. En het onderzoek Belevingen 2019 voor gebruik van andere vervoermiddelen, fietsbezit, en gegevens over de ervaren mobiliteit. De gegevens van het Belevingen onderzoek zijn verrijkt met registergegevens over de nabijheid van voorzieningen. De gegevens uit ODiN hebben betrekking op 2018 en de gegevens uit Belevingen op 2019. Daarnaast worden registergegevens van de Dienst Wegverkeer (RDW) over het motorvoertuigenpark en het rijbewijzenregister gebruikt. In combinatie met gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) worden hiermee het autobezit van huishoudens en het rijbewijsbezit van personen berekend. De gegevens in dit artikel hebben betrekking op de periode vóór de coronacrisis. Inmiddels is duidelijk dat deze crisis gepaard gaat met veranderingen in de verkeersmobiliteit. Zo is er minder met het openbaar vervoer gereisd (CBS, 2020). Op dit moment zijn nog geen actuele gegevens beschikbaar over de verkeersmobiliteit van 55-plussers tijdens de coronacrisis. Dergelijke gegevens komen naar verwachting medio 2021 beschikbaar.

De onderzoeksresultaten zijn beschreven in paragraaf 2 en paragraaf 3 bevat de conclusies. Details over de onderzoeken, de methoden, gebruikte vraagstellingen en analyses staan in de technische toelichting. Gedetailleerde resultaten zijn te vinden in de tabellenbijlage.