Religie in Nederland

6 Conclusies

In dit artikel is een beeld geschetst van de religieuze betrokkenheid van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder. Daarbij zijn in 2018 en 2019 drie verschillende vraagstellingen gebruikt: de reguliere, traditionele, variant en twee alternatieven waarbij meerdere kleinere christelijke groeperingen zijn opgenomen. Alle vraagstellingen hebben gemeen dat ze behoren tot de eentrapsvraagstellingen. Al deze varianten leveren een fors grotere groep op die zich rekent tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering dan de tweetrapsvraagstelling (zie kader bij de inleiding). Blijkbaar maakt het niet uit of de vraag is toegespitst op het (formeel) behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep, de ‘rekent u zichzelf tot’ vraag, of dat een subjectievere vraag wordt gebruikt, de ‘ziet u zichzelf als’ vraag. Dit betekent dat bij het gebruik van de tweetrapsvraagstelling een substantieel deel van de religieus betrokken personen niet wordt waargenomen.

Uit de vergelijking van de resultaten van de verschillende vraagstellingen om de geloofsgroepen af te bakenen, blijkt dat de hoofdstromingen qua omvang nauwelijks afwijken: ongeveer een op de vijf Nederlanders van 15 jaar of ouder is katholiek, een op de zeven is protestant, een op de twintig is moslim en een op de twintig rekent zich tot een ‘andere’ geloofsgroep. Daarnaast geeft iets meer dan de helft aan niet te behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep.
Het toepassen van de twee alternatieve vraagstellingen blijkt vooral consequenties te hebben voor het beeld bij de protestanten. Het aandeel PKN-ers wordt groter, vooral ten faveure van de groep die bij de traditionele vraag kiest voor ‘Nederlands hervormd’, maar bij de alternatieve vraagstellingen min of meer gedwongen worden om te kiezen voor de PKN. Het aandeel dat te kennen geeft te behoren tot een gereformeerde kerk blijft vrijwel hetzelfde.

Opvallend is dat – ondanks het doorvragen naar de kleinere, vooral protestantse kerken – ook bij de alternatieve vraagstellingen een aanzienlijke groep overblijft die zich niet tot een van de uitgevraagde kerken rekent. Dit duidt op een grote diversiteit aan geloofsgroepen in Nederland. Naast zo’n tien kleinere protestantse groepen zijn er nog zo’n twintig groepen af te bakenen, zoals humanisten, apostolischen, agnosten, evangelisten, spiritualisten, doopsgezinden, jehova getuigen, remonstranten en aanhangers van diverse orthodoxe- en immigrantenkerken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat vele, zeer kleine, kerken en geloofsstromingen, niet opgepakt worden in het steekproefonderzoek. De alternatieve vragen, inclusief vervolgvragen, zijn in 2018 en 2019 voorgelegd aan zo’n 5 duizend personen. Met grotere steekproeven zouden nog meer, zeer kleine, geloofsgroepen in beeld worden gebracht.

Het toepassen van alternatieve vraagstellingen in 2018 en 2019 heeft dus nauwelijks geleid tot een trendbreuk ten opzicht van de traditionele vraagstelling. Vanaf 2021 wordt gekozen voor de vraagstelling die in 2019 is opgenomen en waarbij het sterkst wordt aangesloten bij de traditionele vraagstelling, maar waarbij wel een groot aantal kleinere christelijke geloofsgroepen wordt onderscheiden.

Het aandeel dat zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekent, neemt al decennia af. Deze ontwikkeling zette ook in 2018 en 2019 door. In 2019 is 46 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder religieus. Vrouwen, ouderen en lager opgeleiden zijn dat vaker dan mannen, jongeren en hoger opgeleiden. Ook het samen praktiseren van het geloof in gebedsdiensten is een activiteit die steeds zeldzamer wordt. In 2012 bezocht nog 17 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder regelmatig een religieuze dienst, in 2019 is dat verder afgebrokkeld tot 14 procent. Het zijn vooral ouderen en lager opgeleiden die nog regelmatig naar de kerk gaan. Ook zijn onder protestanten meer trouwe kerkgangers te vinden dan onder katholieken.

Er is ook onderzocht of personen die zich rekenen tot een kerkelijke gezindte en niet of minder dan een keer per maand aan een religieuze bijeenkomst deelnemen wellicht op een andere manier regelmatig met geloofsgenoten bijeenkomen om het geloof te delen, door bijvoorbeeld het bestuderen van de Bijbel of andere religieuze teksten, of het vieren van religieuze feesten. Dit blijkt echter nauwelijks het geval te zijn.

Toch is God voor de meerderheid van de bevolking op een of andere wijze aanwezig. Een kwart van de Nederlanders van 15 jaar of ouder gelooft zonder enige twijfel in God, terwijl ruim 40 procent niet weet of hij bestaat, hierover twijfelt of gelooft in een hogere macht. Een derde denkt dat God niet bestaat, van wie een deel zichzelf als atheïst beschouwt. Moslims geloven niet alleen het vaakst zonder twijfel in het bestaan van God, bij hen is ook het verschil in dit geloof tussen degenen die wel en niet regelmatig naar een religieuze dienst gaan het kleinst: 92 tegen 82 procent. Bij protestanten is dat respectievelijk 80 tegen 33 procent en bij katholieken 54 tegen 20 procent.