Religie in Nederland

3 Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken

Geslacht

Tussen de bevolkingsgroepen zijn er grote verschillen in religieuze betrokkenheid. Zo rekenen vrouwen zich vaker tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing dan mannen: 57 tegenover 51 procent in 2019. Dit verschil van 6 procentpunt tussen de beide seksen is de afgelopen jaren vrij constant (Schmeets, 2018). Bij bijna alle hier onderscheiden religieuze groeperingen – katholieken, protestanten en moslims – zijn vrouwen vaker religieus dan mannen. Alleen bij de groep ‘andere gezindte’ is er nauwelijks verschil. Vrouwen gaan ook meer dan mannen regelmatig naar een gebedsdienst: 15 tegen 13 procent.

Leeftijd

Het aandeel personen dat zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing rekent, neemt toe met de leeftijd. Van de beide jongste leeftijdsgroepen (15 tot 25 jaar en 15 tot 35 jaar) behoort zo’n 35 procent tot een religieuze groepering, bij de middengroepen (35 tot 45 jaar en 45 tot 55 jaar) ligt dat aandeel rond de 40 procent. Vervolgens stijgt dit percentage van 53 bij de 55- tot 65-jarigen tot 68 bij de 75-plussers.

Bij de rooms-katholieken is in grote lijnen hetzelfde patroon te zien: het aandeel dat zich als katholiek definieert, loopt op van 11 procent in de twee jongste leeftijdsgroepen tot 38 procent bij de 75-plussers. Anders is dat bij de protestanten. Bij hen groeit het aandeel dat deze religie aanhangt pas in de drie leeftijdsgroepen na 55 jaar: van 17 tot 25 procent. In de vier leeftijdsgroepen tot 55 jaar ligt dit aandeel steeds tussen de 11 en 12 procent.
Bij moslims is er weer een ander patroon zichtbaar. Tot 45 jaar is er tussen de leeftijdsgroepen weinig verschil in het aandeel moslims. Dit varieert van 8 tot 9 procent. Boven de 45 jaar daalt dit percentage echter van 5 bij de 45- tot 55-jarigen, tot minder dan 2 bij de 65-plussers. Dit heeft te maken met de samenstelling van de moslimbevolking in Nederland die relatief veel jongeren en weinig ouderen telt.
Het aandeel van de groep die zich rekent tot een andere gezindte is het hoogst in de drie leeftijdsgroepen tussen de 35 en 65 jaar.

In de leeftijdsgroepen tot 65 jaar neemt tussen de 11 en 13 procent regelmatig deel aan een religieuze dienst. Daarna neemt dit aandeel toe tot 18 procent bij de 65- tot 75-jarigen, en 24 procent bij de 75-plussers.

3.1 Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken, personen van 15 jaar of ouder, 2019 (%)
GeenRooms-KatholiekProtestantIslamAndere gezindte Regelmatig bezoek religieuze dienst
Totaal Totaal54,220,114,85,05,913,9
GeslachtMan 56,918,314,04,76,013,3
GeslachtVrouw51,421,915,65,35,814,5
Leeftijd15 tot 25 jaar64,311,511,28,64,511,5
Leeftijd25 tot 35 jaar64,511,111,37,75,411,0
Leeftijd35 tot 45 jaar60,213,111,28,17,411,8
Leeftijd45 tot 55 jaar58,917,811,84,76,811,7
Leeftijd55 tot 65 jaar47,326,816,62,46,813,1
Leeftijd65 tot 75 jaar42,630,221,01,44,818,3
Leeftijd75 jaar en ouder31,737,625,20,45,124,4
OnderwijsniveauBasisonderwijs 39,126,415,212,46,919,5
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw, mbo 145,926,116,65,46,217,5
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo56,319,015,04,15,712,2
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor59,817,814,73,14,713,1
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor65,613,011,33,36,89,8

Onderwijsniveau

De religieuze binding neemt af met het onderwijsniveau. Van degenen die alleen basisonderwijs hebben afgerond, rekent 61 procent zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing, van de universitair geschoolden is dat 34 procent. Ook hier zijn er weer verschillen naar religie. Bij de katholieken zijn er duidelijk drie groepen te onderscheiden. Van de mensen met een afgeronde basis- of vmbo-opleiding is ruim een kwart katholiek, van degenen met een middelbare- of en hbo-opleiding is dat zo’n 18 procent en van de universitair geschoolden 13 procent. Bij de protestanten daarentegen, is er nauwelijks variatie: in vrijwel alle onderwijsniveaus is zo’n 16 procent protestants. Een uitzondering vormen de universitair geschoolden met 11 procent.
Van de groep met alleen basisonderwijs is 12 procent moslim. Dit aandeel is beduidend groter dan in de andere onderwijsniveaus waar dit 3 tot 5 procent is. Bij de groep ‘andere gezindte’ is er weinig verschil naar opleidingsniveau.

Bij het regelmatig bijwonen van een religieuze dienst is er sprake van een driedeling. Van de twee groepen met het laagste onderwijsniveau gaat bijna een op de vijf minstens een keer per maand naar een gebedsdienst, bij de middelbaar en hbo-geschoolden is dat een op de acht en bij de universitair geschoolden een op de tien.