Religie in Nederland

Over deze publicatie

De religieuze betrokkenheid in Nederland is tussen 2017 en 2019 verder afgenomen. In 2017 rekende voor het eerst iets minder dan de helft (49 procent) van de Nederlanders van 15 jaar of ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, in 2019 was dat 46 procent. De katholieken vormen de grootste groep met 20 procent van de bevolking, gevolgd door de protestanten (15 procent) en de moslims (5 procent). Bijna 6 procent rekent zich tot een overige gezindte. Ook het aandeel dat regelmatig een religieuze dienst bijwoont, is geslonken: van 16 procent in 2017 naar 14 procent in 2019. Over het bestaan van God zijn de meningen verdeeld. Zo zegt een op de drie niet in God te geloven, terwijl een kwart dat wel doet. De rest weet niet of God bestaat, twijfelt hierover of gelooft wel in een hogere macht.

1 Inleiding

Het religieuze landschap in Nederland is de afgelopen decennia sterk veranderd. Waar in 1960 nog rond ruim 80 procent van de bevolking katholiek of protestants (vooral hervormd, en een klein deel gereformeerd of anderszins) was, is dat nu geheel anders. De belangrijkste verschuiving is dat een meerderheid van de Nederlanders nu te kennen geeft niet te behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering. De afnemende invloed van religie – ofwel secularisering (Stark en Iannaccone, 1994; Kregting, Scheepers, Vermeer en Hermans, 2018) – heeft hiertoe bijgedragen. Ook vond een proces van de-institutionalisering plaats: gelovigen gingen zich steeds minder schikken naar de traditionele voorschriften van hun kerkgemeenschap (Knippenberg, 1992; 2018). Een andere ontwikkeling is dat de diversiteit in religieuze stromingen fors is toegenomen (Van der Bie, 2009; Van Herten, 2009; Aarts, 2010). Dit geldt vooral voor de vele protestantse stromingen. Hoewel in 2004 de meeste hervormde, gereformeerde en lutherse kerken zijn verenigd in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), geeft desgevraagd nog steeds een aanzienlijk deel van de protestanten aan te behoren tot de Nederlands hervormde of gereformeerde kerken (Schmeets, 2019). Ook heeft de diversiteit een belangrijke impuls gekregen van de veranderende bevolkingssamenstelling. Niet alleen werd na de Tweede Wereldoorlog de toestroom van migranten groter, ze kwamen ook steeds meer uit verschillende landen (Jennisen, Engbersen, Bokhorst en Bovens, 2018). Dit zorgde voor nieuwe religies en religieuze stromingen, waaronder de islam en de immigrantenkerken.

Hoewel de invloed van religie in de Nederlandse samenleving is afgenomen, komt uit verschillende onderzoeken naar voren dat deze nog steeds een onderscheidende factor is voor diverse facetten van de leefsituatie, zoals de financiële positie en het vermogen (Arts, Otten en Lok, 2013), de sociale cohesie in de samenleving (De Hart, 2014; Putnam en Campbell, 2012; Schmeets, 2015; 2019; Huijnk, 2018), het geefgedrag (Bekkers, Schuyt en Gouwenberg, 2017), orgaandonatie (Schmeets en Peters, 2016) en het ervaren geluk (Coumans, 2014). Ook blijkt dat de religieuze betrokkenheid sterk verschilt tussen regionale gebieden en gemeenten (Schmeets, 2016).

In dit artikel wordt de religieuze betrokkenheid in Nederland beschreven voor de jaren 2018 en 2019. Speciale aandacht is daarbij voor de diversiteit van de religieuze stromingen, met name de protestantse. Eerst wordt in paragraaf 2 een aantal algemene ontwikkelingen van de religieuze betrokkenheid besproken: het behoren tot een geloofsgroep en het praktiseren van het geloof in zowel kerkelijk verband als daarbuiten. In paragraaf 3 komen de verschillen tussen de bevolkingsgroepen, zoals mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, en lager en hoger opgeleiden, aan bod. Daarna worden in paragraaf 4 de resultaten van de drie vraagstellingen in 2018 en 2019 met elkaar vergeleken waarmee tevens de religieuze diversiteit in beeld komt. Vervolgens wordt in paragraaf 5 besproken wie nog in God gelooft, wie niet, en wie daarover twijfelt. Het artikel sluit af met enkele conclusies.

De gegevens over religie zijn vooral ontleend aan het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (S&W) waar in de periode 2012-2019 meer dan 61 duizend personen van 15 jaar of ouder aan hebben meegewerkt. De gegevens zijn verzameld met behulp van het internet, telefonisch en met een bezoek aan huis. In 2018 en 2019 is voor het eerst doorgevraagd naar een groot aantal, vooral protestantse, religieuze groepen en stromingen.

2 Ontwikkelingen in religieuze betrokkenheid

Kerkelijke gezindte

Eind jaren negentig rekende nog 60 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing, in 2010 was dit percentage gedaald tot 54,7 om daarna elk jaar iets terug te lopen (CBS StatLine, 2020). In 2017 waren er voor het eerst iets minder religieuzen dan niet-religieuzen: 49,3 procent. Dat blijkt uit cijfers van Sociale samenhang en Welzijn (S&W) over 2012-2017 en uit gegevens van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) over 2010-2015 (zie Schmeets, 2018).

In 2018 en 2019 nam het aandeel religieuzen weer verder af. In 2018 rekende 48,2 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, in 2019 was dat 45,9 procent. Deze cijfers zijn afkomstig van S&W en zijn gebaseerd op een samenvoeging van drie verschillende vraagstellingen (zie kader bij de inleiding en paragraaf 5).

Ontwikkeling per gezindte

De katholieken vormen de grootste groep gelovigen. Wel is hun aandeel de afgelopen jaren weer verder gekrompen. In de periode 2012-2015 beschouwde nog ruim een kwart van de bevolking van 15 jaar of ouder zichzelf als katholiek, in 2019 was dat een vijfde. De protestanten staan op de tweede plaats. Ook bij hen was er sprake van een afname: van 17,2 procent in 2012 naar 14,8 procent in 2019. Bij moslims daarentegen, is het beeld redelijk stabiel. In 2012 gaf 4,5 procent te kennen zich tot de islamitische geloofsgroep te rekenen, in 2019 is dat 5,0 procent. De omvang van de overige geloofsgroepen, samengevoegd onder ‘andere gezindte’, schommelde in deze periode tussen de 5,3 en 6,5 procent.

2.1 Kerkelijke gezindte, personen van 15 jaar of ouder (%)
Geen Rooms-katholiekProtestantsIslamAndere gezindte
201246,225,617,24,56,5
201346,226,416,84,75,9
201447,525,416,54,75,9
201548,225,315,44,66,5
201649,724,115,65,15,5
201750,723,615,05,15,6
20181)51,822,116,04,95,3
20191)54,120,114,85,05,9
1) In 2018 en 2019 zijn de vraagformuleringen gewijzigd.
 

Deelname aan religieuze diensten

Niet alleen het bevolkingsdeel dat behoort tot een denominatie is afgenomen, ook het bezoek aan religieuze diensten liep aanzienlijk terug. In 1971 ging nog 37 procent van de volwassen bevolking regelmatig – minstens eens per maand – naar een gebedsdienst. Van de 15-plussers in 2012 bezocht 17,3 procent regelmatig de kerk, moskee of synagoge. In 2019 is dit afgekalfd tot 13,9 procent.

Zo’n 8,6 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder begeeft zich wekelijks naar een gebedsdienst, 3,0 procent doet dit meerdere keren per maand en 2,2 procent eens per maand. Iets meer dan 6 procent gaat minder dan één keer per maand. Vier op de vijf nemen zelden of nooit deel aan een religieuze dienst.

2.2 Bezoek religieuze diensten, personen van 15 jaar of ouder (%)
1 keer per week of vaker2 tot 3 keer per maand1 keer per maandMinder dan 1 keer per maandZelden of nooit
201210,33,23,78,074,8
20139,83,63,07,276,4
201410,03,53,27,176,2
20159,83,73,06,976,6
20169,23,42,97,077,5
20179,63,22,86,677,8
20188,53,42,86,878,4
20198,63,02,26,379,8

Deelname aan religieuze diensten per gezindte

Er zijn grote verschillen in het regelmatig bijwonen van religieuze diensten tussen de geloofsgroepen. Onder katholieken is het aandeel dat regelmatig een kerkdienst bezoekt het laagst van alle hier onderscheiden religies. Een op de zeven gaat minstens een keer per maand naar de kerk. Bij protestanten, die het vaakst van alle religies regelmatig een gebedsdienst bijwonen, is dat de helft. Van zowel de moslims als van de personen met een ‘andere gezindte’ neemt rond een derde regelmatig deel aan religieuze diensten

Dit komt ook tot uitdrukking in figuur 2.3 die de samenstelling van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder naar religieuze betrokkenheid toont. Hoewel de katholieken de grootste geloofsgroep vormen, is maar 3,0 procent een regelmatig kerkbezoekende katholiek. Het aandeel protestanten dat minstens een keer per maand naar de kerk gaat, is tweeëneenhalf keer zo groot (7,6 procent). Moslims en personen met een andere gezindte die regelmatig deelnemen aan een religieuze dienst, zijn goed voor respectievelijk 1,7 en 1,8 procent van de bevolking.

Dat ook een groot deel van de religieuzen niet naar de kerk, moskee of synagoge gaat om samen met anderen hun geloof te praktiseren, zou er op kunnen wijzen dat er op een andere wijze het geloof wordt gedeeld, zoals door het bestuderen van de Bijbel of andere religieuze teksten, of door deelname aan religieuze feesten. Het blijkt echter dat dergelijke samenkomsten niet of nauwelijks fungeren als vervanging voor gebedsdiensten in de kerk, moskee of synagoge. Zowel in 2018 als in 2019 geeft slechts 0,9 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan (vrijwel) nooit naar een dienst te gaan, maar wel regelmatig (minstens een keer per maand) het geloof met anderen te praktiseren op een andere manier.
2.3 Religieuze betrokkenheid, 2019
Gezindte Religieuze dienstaandeel (% personen van 15 jaar of ouder )
Geen kerkelijke gezindte 54,1
Totaal kerkelijke gezindte45,9
Rooms-katholiek wel3,0
Rooms-katholiek niet17,5
Protestantswel7,6
Protestantsniet7,5
Islam wel1,7
Islam niet3,1
Andere gezindtewel1,8
Andere gezindteniet3,5
Wel = bezoekt regelmatig religieuze dienst Niet = bezoekt niet regelmatig religieuze dienst

3 Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken

Geslacht

Tussen de bevolkingsgroepen zijn er grote verschillen in religieuze betrokkenheid. Zo rekenen vrouwen zich vaker tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing dan mannen: 57 tegenover 51 procent in 2019. Dit verschil van 6 procentpunt tussen de beide seksen is de afgelopen jaren vrij constant (Schmeets, 2018). Bij bijna alle hier onderscheiden religieuze groeperingen – katholieken, protestanten en moslims – zijn vrouwen vaker religieus dan mannen. Alleen bij de groep ‘andere gezindte’ is er nauwelijks verschil. Vrouwen gaan ook meer dan mannen regelmatig naar een gebedsdienst: 15 tegen 13 procent.

Leeftijd

Het aandeel personen dat zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing rekent, neemt toe met de leeftijd. Van de beide jongste leeftijdsgroepen (15 tot 25 jaar en 15 tot 35 jaar) behoort zo’n 35 procent tot een religieuze groepering, bij de middengroepen (35 tot 45 jaar en 45 tot 55 jaar) ligt dat aandeel rond de 40 procent. Vervolgens stijgt dit percentage van 53 bij de 55- tot 65-jarigen tot 68 bij de 75-plussers.

Bij de rooms-katholieken is in grote lijnen hetzelfde patroon te zien: het aandeel dat zich als katholiek definieert, loopt op van 11 procent in de twee jongste leeftijdsgroepen tot 38 procent bij de 75-plussers. Anders is dat bij de protestanten. Bij hen groeit het aandeel dat deze religie aanhangt pas in de drie leeftijdsgroepen na 55 jaar: van 17 tot 25 procent. In de vier leeftijdsgroepen tot 55 jaar ligt dit aandeel steeds tussen de 11 en 12 procent.
Bij moslims is er weer een ander patroon zichtbaar. Tot 45 jaar is er tussen de leeftijdsgroepen weinig verschil in het aandeel moslims. Dit varieert van 8 tot 9 procent. Boven de 45 jaar daalt dit percentage echter van 5 bij de 45- tot 55-jarigen, tot minder dan 2 bij de 65-plussers. Dit heeft te maken met de samenstelling van de moslimbevolking in Nederland die relatief veel jongeren en weinig ouderen telt.
Het aandeel van de groep die zich rekent tot een andere gezindte is het hoogst in de drie leeftijdsgroepen tussen de 35 en 65 jaar.

In de leeftijdsgroepen tot 65 jaar neemt tussen de 11 en 13 procent regelmatig deel aan een religieuze dienst. Daarna neemt dit aandeel toe tot 18 procent bij de 65- tot 75-jarigen, en 24 procent bij de 75-plussers.

3.1 Religieuze betrokkenheid naar achtergrondkenmerken, personen van 15 jaar of ouder, 2019 (%)
GeenRooms-KatholiekProtestantIslamAndere gezindte Regelmatig bezoek religieuze dienst
Totaal Totaal54,220,114,85,05,913,9
GeslachtMan 56,918,314,04,76,013,3
GeslachtVrouw51,421,915,65,35,814,5
Leeftijd15 tot 25 jaar64,311,511,28,64,511,5
Leeftijd25 tot 35 jaar64,511,111,37,75,411,0
Leeftijd35 tot 45 jaar60,213,111,28,17,411,8
Leeftijd45 tot 55 jaar58,917,811,84,76,811,7
Leeftijd55 tot 65 jaar47,326,816,62,46,813,1
Leeftijd65 tot 75 jaar42,630,221,01,44,818,3
Leeftijd75 jaar en ouder31,737,625,20,45,124,4
OnderwijsniveauBasisonderwijs 39,126,415,212,46,919,5
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw, mbo 145,926,116,65,46,217,5
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo56,319,015,04,15,712,2
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor59,817,814,73,14,713,1
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor65,613,011,33,36,89,8

Onderwijsniveau

De religieuze binding neemt af met het onderwijsniveau. Van degenen die alleen basisonderwijs hebben afgerond, rekent 61 procent zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwing, van de universitair geschoolden is dat 34 procent. Ook hier zijn er weer verschillen naar religie. Bij de katholieken zijn er duidelijk drie groepen te onderscheiden. Van de mensen met een afgeronde basis- of vmbo-opleiding is ruim een kwart katholiek, van degenen met een middelbare- of en hbo-opleiding is dat zo’n 18 procent en van de universitair geschoolden 13 procent. Bij de protestanten daarentegen, is er nauwelijks variatie: in vrijwel alle onderwijsniveaus is zo’n 16 procent protestants. Een uitzondering vormen de universitair geschoolden met 11 procent.
Van de groep met alleen basisonderwijs is 12 procent moslim. Dit aandeel is beduidend groter dan in de andere onderwijsniveaus waar dit 3 tot 5 procent is. Bij de groep ‘andere gezindte’ is er weinig verschil naar opleidingsniveau.

Bij het regelmatig bijwonen van een religieuze dienst is er sprake van een driedeling. Van de twee groepen met het laagste onderwijsniveau gaat bijna een op de vijf minstens een keer per maand naar een gebedsdienst, bij de middelbaar en hbo-geschoolden is dat een op de acht en bij de universitair geschoolden een op de tien.

4 Diversiteit religieuze stromingen

4.1 Nieuwe vraagstellingen

Het CBS werkt aan een nieuwe vraagstelling om de religieuze betrokkenheid vast te stellen. De belangrijkste aanpassing is om in plaats van de driedeling bij de protestanten (PKN, Nederlands hervormd, gereformeerd) eerst te vragen of men christelijk is en zo ja, door te vragen waarbij aan de respondent een groot aantal christelijke stromingen wordt voorgelegd.
Naast de bestaande vraag (1) zijn twee nieuwe varianten in het onderzoek van 2018 opgenomen. In de eerste nieuwe variant (2) wordt gevraagd tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering men zich rekent met een vervolgvraag voor de groep die christelijk is. Bij de tweede nieuwe variant (3) is nagegaan hoe iemand zichzelf ziet met vergelijkbare antwoordopties (en doorvraag bij christelijk) als bij de eerste variant. Hiermee wordt dus minder gerefereerd aan de kerk als instituut (kerkelijke gezindte) en ook minder aan het behoren/zich rekenen tot een specifieke levensbeschouwelijke groepering.
In 2019 is de tweede nieuwe variant vervangen door een vraag (4) die sterker lijkt op de reguliere variant, waarbij echter wel een vervolgvraag is gesteld aan niet-katholieke christenen om de protestantse geloofsgroepen in beeld te brengen. Tevens is een aparte categorie voor de immigrantenkerken toegevoegd.

Om de resultaten van de reguliere, traditionele variant en de beide nieuwe varianten optimaal met elkaar te kunnen vergelijken, is zowel in 2018 als in 2019 op toevalsbasis aan de bijna 8 duizend deelnemers aan het onderzoek een van de drie varianten ter beantwoording voorgelegd. Dit betekent dat de resultaten van elke variant gebaseerd zijn op iets meer dan 2,6 duizend personen van 15 jaar of ouder.
Een kanttekening bij de resultaten is dan ook dat deze gebaseerd zijn op kleinere groepen en dat er daarom rekening gehouden moet worden met relatief grotere betrouwbaarheidsmarges dan in 2017 en eerdere jaren het geval was.

4.2 Resultaten in 2018

Variant 1

Volgens de reguliere, traditionele, vraagstelling behoort 47,4 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder in 2018 tot een kerkelijke gezindte (tabel 4.1, 2018 variant 1). Van hen is 22,3 procent katholiek, terwijl 15,2 procent zich tot de protestanten rekent: 6,3 procent is Nederlands hervormd, 5,9 procent behoort tot de PKN en 3,0 procent is gereformeerd. Daarnaast is 4,7 procent moslim(a), 0,5 procent hindoe, 0,3 procent joods en 0,3 procent boeddhist. Zo’n 4,1 procent geeft aan tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering te behoren.
4.2.1 Kerkelijke gezindte, personen van 15 jaar of ouder, met drie variante vraagstellingen in 2018 en 2019 (%)
201820182018201920192019
variant 1variant 2variant 3variant 1variant 2variant 4
Totaal100100100100100100
Geen52,652,649,953,653,055,8
Christenen 39,842,8 39,4
Rooms-katholiek22,3 20,4 19,6
Een protestantse of andere christelijke kerk of groep 15,5
Nederlands hervormd6,3 6,1
Gereformeerde kerken3,0 3,1
Protestantse Kerk in Nederland (PKN)5,9 5,1
Islam4,75,15,15,75,14,3
Joods0,30,20,30,20,20,1
Hindoe0,5 1,0 0,7
Boeddhist0,3 0,4 0,8
Andere gezindte4,12,31,84,42,33,2
NB Wanneer het gezindte bij de hoofdvraag niet is opgenomen als antwoordoptie, is de cel leeggelaten.
1 = Reguliere, traditionele, vraag
2 = Rekent u zichzelf, alternatief A
3 = Ziet u zichzelf
4 = Rekent u zichzelf, alternatief B

Variant 2

Bij de eerste alternatieve vraagstelling is eerst een grovere indeling gehanteerd, met de vraag: ‘Rekent u zich tot een van de onderstaande godsdienstige of levensbeschouwelijke groepen?’ In totaal zegt 52,6 procent in 2018 zich tot geen van deze groepen te rekenen, en dus 47,4 procent wel (tabel 4.1, 2018 variant 2). Het merendeel van de laatste groep, 39,8 procent, beschouwt zichzelf als christen. Daarnaast geeft 5,1 procent aan moslim(a) te zijn, 0,3 procent is joods en 2,3 procent zegt zich tot een andere religieuze of levensbeschouwelijke groepering te rekenen. Uit de vervolgvraag blijkt dat het hier onder andere gaat om het boeddhisme, hindoeïsme, humanisme, jehova’s en het spiritualisme.

De 39,8 procent christenen zijn als volgt opgedeeld (tabel 4.2, 2018 variant 2). Van hen behoort 20,9 procent tot de rooms-katholieke kerk en 10,2 procent tot de PKN. Alle andere christelijke geloofsgroepen, in totaal 7,6 procent, zijn klein in omvang. Zo zegt 1,2 procent zich te rekenen tot de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV), 1,0 procent tot de pinkster- of evangeliegemeenten en 0,9 procent tot de Nederlands gereformeerde kerken (NGK). Daarnaast behoort 0,8 procent tot de christelijke gereformeerde kerken (CGK), nog eens 0,8 procent tot de gereformeerde gemeenten en 0,7 procent tot de hersteld hervormde kerk. Andere christelijke groepen zijn nog kleiner, waaronder de (oud) gereformeerde gemeenten en de baptistengemeenten.
Zo’n 1,4 procent rekent zich tot een andere christelijke geloofsgroep. Op de vervolgvraag welke groep dit betreft worden onder meer het apostolisch genootschap, evangelische kerken, jehova’s, het humanistisch verbond en vrijzinnig hervormden genoemd.

4.2.2 Christelijke gezindte, personen van 15 jaar of ouder, met twee variante vraagstellingen in 2018 en 2019 (%)
2018201820192019
variant 2variant 3variant 2variant 4
Totaal 39,842,839,435,2
Rooms-Katholieke Kerk1)20,922,920,319,6
Protestantse Kerk in Nederland (PKN) 10,211,59,08,3
Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK)0,80,70,81,0
Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV)1,21,11,11,0
Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK)0,90,60,50,9
Hersteld Hervormde Kerk0,70,60,80,5
Gereformeerde Gemeenten0,80,50,50,3
Gereformeerde Gemeenten in Nederland0,20,00,20,1
Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland0,10,00,20,0
Baptistengemeenten0,40,60,50,4
Pinkstergemeenten en Evangeliegemeenten1,00,91,00,7
Internationaal christelijke kerken, zoals Grieks of Russisch orthodox 0,20,2
Protestants christelijk, niet nader gespecificeerd 1,40,9
Andere christelijke gezindte 1,41,61,70,9
Onbekend / weigert 1,21,81,20,4
NB Wanneer het gezindte in de vraagstelling niet is opgenomen als antwoordoptie, is de cel leeggelaten.
2 = Rekent u zichzelf, alternatief A
3 = Ziet u zichzelf
4 = Rekent u zichzelf, alternatief B
1) Aandeel rooms-katholieken bij variant 4 uit hoofdvraag.

Variant 3

De tweede alternatieve vraagstelling luidt: ‘De volgende vragen gaan over geloof en religie. Ziet u zichzelf als: christen (zoals rooms-katholiek, protestant enzovoorts), moslim(a), jood, behorend tot een andere godsdienstige of levensbeschouwelijke groep, geen van deze’. Bij deze vraag zegt 49,9 procent in 2018 tot geen enkele groep te behoren (tabel 4.1, 2018 variant 3). Van de overige 50,1 procent beschouwt 42,8 zichzelf als christen, 5,1 procent als moslim(a), 0,3 procent als jood en 1,8 procent als ‘anders’. Het gaat dan vooral om boeddhisme en hindoeïsme. Daarnaast worden ook aleviet, jehova, doopsgezind, sikh, soefi, spiritueel, humanist en joods messiaans genoemd.

Aan de christenen is doorgevraagd ‘om welke christelijke kerk of groep gaat het dan?’. Op basis van deze vervolgvraag komt naar voren dat 22,9 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder zichzelf als rooms-katholiek bestempeld en 11,5 procent als PKN’er (tabel 4.2, 2018 variant 3). Verder geeft 6,7 procent aan tot een van de kleinere christelijke groepen te behoren. Evenals bij variant 2 hebben de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV) en de pinkster- en evangeliegemeenten onder hen de meeste aanhangers: respectievelijk 1,1 en 0,9 procent. Daarna volgen de christelijke gereformeerde kerken (CGK) met 0,7 procent. Bij de overige uitgevraagde kleine christelijke kerken zijn de percentages 0,6 of lager.
Zo’n 1,6 procent behoort tot een ‘andere’ christelijke geloofsgroep. De vervolgvraag naar welke andere christelijke groepen levert een bonte waaier aan antwoorden op, zoals hersteld apostolisch zendingskerk, Armeense kerk, christelijk orthodox, christen gemeenschap, Church of England, doopsgezind, Evangelische Broeder Gemeente, jehova’s, leger des heils, Molukse kerk en remonstranten.

4.3 Resultaten in 2019

De inzichten in 2018 hebben er mede toe geleid dat in 2019 de tweede alternatieve vraagstelling (zichzelf zien als, variant 3) is vervangen door een alternatief (variant 4) waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de reguliere vraag, waaronder ook de aparte opname van de categorie ‘rooms-katholiek’, gevolgd door ‘overige christelijke gezindten of levensbeschouwelijke groepen’. Daarnaast is de term moslim(a) weer hersteld naar islam en zijn de opties jood, hindoe en boeddhist toegevoegd. Ook is in de vervolgvraag naar welke christelijke groep de categorie ‘immigrantenkerken’ opgenomen. Tevens is de volgorde van de antwoordopties aangepast door als eerste optie de categorie ‘geen’ op te nemen.

Variant 1

Op basis van de reguliere vraag blijkt dat 53,6 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder zich in 2019 niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekent (tabel 4.1, 2019 variant 1). De katholieken vormen het grootste kerkelijke gezindte met 20,4 procent. Daarnaast geeft 14,3 procent aan te behoren tot een protestantse kerk: 6,1 procent is Nederlands hervormd, 3,1 procent gereformeerd en 5,1 procent behoort tot de PKN. Verder is 5,7 procent moslim, 1,0 procent hindoe, 0,4 procent boeddhist en 0,2 procent joods. Ten slotte geeft 4,4 procent te kennen tot een andere godsdienstige of levensbeschouwelijke groep te behoren.

Variant 2

Bij de eerste alternatieve vraagstelling wordt gestart met de vraag: ‘Rekent u zich tot een van de onderstaande godsdienstige of levensbeschouwelijke groepen?’. Van de Nederlanders van 15 jaar of ouder zegt 53,0 procent in 2019 zich tot geen van deze groepen te rekenen en 47,0 procent wel (tabel 4.1, 2019 variant 2). Tot de christenen rekent zich 39,4 procent. Met 20,3 procent behoort meer dan de helft van hen tot de rooms-katholieke kerk en 9,0 procent tot de PKN (tabel 4.2, 2019 variant 2). Alle andere christelijke geloofsgroepen zijn beperkt in omvang. De aanhangers van de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV) vormen hiervan met 1,1 procent de grootste groep, gevolgd door pinkster- en evangeliegemeenten (1,0 procent), de christelijke gereformeerde kerken (CGK) en de hersteld hervormde kerk (beide 0,8 procent). De categorie ‘andere christelijke gezindten’ is goed voor 1,7 procent. Het gaat dan bijvoorbeeld om jehova, leger des heils, specifieke orthodoxe kerken, doopsgezindten, Molukse kerk, vrij evangelische gemeente en remonstranten.

Naast de christelijke groeperingen geeft 5,1 procent aan moslim(a) te zijn en 5,7 procent zegt tot een ‘andere’ religieuze of levensbeschouwelijke groep te behoren. Het betreft vooral boeddhisme, hindoeïsme en humanisme.

Variant 4

Bij de aangepaste tweede alternatieve vraagstelling in 2019 komt naar voren dat 55,8 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder zich niet en 44,2 procent zich wèl rekent tot een religieuze groepering (tabel 4.1, 2019 variant 4). Van de 15-plussers is 19,6 procent katholiek en behoort 14,1 procent tot een van de ‘overige christelijke gezindten of levensbeschouwelijke groepen’. Verder is 4,3 procent moslim, 0,8 procent boeddhist, 0,7 procent hindoe en 0,1 procent joods. Zo’n 3,2 procent zegt tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep te behoren, waarbij onder meer agnost, atheïst, spiritueel, jehova, natuurreligie en humanisme worden genoemd.

Uit de vervolgvraag bij de niet-katholieke christenen blijkt dat 8,3 procent zich rekent tot de PKN (tabel 4.2, 2019 variant 4). Alle overige christelijke geloofsgroepen zijn wederom klein in omvang, waarbij de christelijke gereformeerde kerken (CGK), de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV) (beide 1,0 procent) en de Nederlands gereformeerde kerken (NGK) (0,9 procent) de meeste volgelingen hebben. Zo’n 0,9 procent rekent zich tot een ‘andere’ christelijke kerk, zoals doopsgezindten, Molukse kerk, leger des heils en apostolisch.

4.4 Totaalbeeld 2018 en 2019

In tabel 4.4.1 zijn de resultaten over kerkelijke gezindte in 2018 en 2019 op een rij gezet, waarbij telkens de reguliere, traditionele, vraagstelling (variant 1) vergeleken wordt met twee alternatieven. Dit betreft in beide jaren de ‘rekent u zich’ vraag, met de doorvraag aan christenen om welke christelijke groepering het gaat (variant 2).
In 2018 is de ‘ziet u zichzelf’ vraag opgenomen met eveneens een doorvraag bij christenen (variant 3). Deze werd in 2019 vervangen door een nieuwe versie van de ‘rekent u zich’ vraag die sterk op de reguliere variant lijkt. Bij deze versie wordt alleen doorgevraagd bij niet-katholieke christenen (variant 4). De combinatie van de vraagstellingen resulteert in het totaalbeeld voor beide jaren.

4.4.1 Kerkelijke gezindte, personen van 15 jaar of ouder, met drie variante vraagstellingen en totaal in 2018 en 2019 (%)
GeenRooms-katholiekProtestantsIslamAndere gezindte
2018variant 152,622,315,14,75,3
2018variant 252,620,916,35,15,1
2018variant 349,922,916,65,15,5
2018totaal 51,822,116,04,95,3
2019variant 153,620,414,35,76,0
2019variant 253,020,316,05,15,7
2019variant 455,819,614,14,36,2
2019totaal 54,120,114,85,05,9

5 God in Nederland

Geloof in God

Over het bestaan van God zijn de meningen verdeeld. Zo zegt ruim een derde van de Nederlanders van 15 jaar of ouder in 2019 niet in God te geloven, terwijl een kwart wel in het bestaan van God gelooft. Het overige deel zegt het niet te weten, twijfelt of gelooft wel in een hogere macht. Zo geeft 15 procent aan niet te weten of er een God is, gelooft 6 procent soms wel in God en soms niet en zegt 7 procent wel in God te geloven maar toch twijfels te hebben. Ten slotte zegt 14 procent niet te geloven in een God die zich met mensen persoonlijk bezighoudt, maar wel in een of andere hogere macht.

Aan de groep die niet gelooft in God is de vervolgvraag gesteld of ze zichzelf zien als atheïst: 62 procent van hen geeft aan dat dit het geval is. Dit betekent dat van de bevolking van 15 jaar of ouder bijna een op de vijf zichzelf als atheïst beschouwt.

5.1 Geloof in God, 2019
Geloof aandeel (% personen van 15 jaar of ouder)
Ik geloof in God 24,6
Ik geloof in God, al heb ik mijn twijfels7,1
Op sommige momenten geloof ik in
God, op andere momenten niet
6,3
Ik geloof niet in een God die zich met
ieder van ons persoonlijk
bezighoudt, maar ik geloof wel in
één of andere hogere macht
14,0
Ik weet niet of er een God is en ik
geloof niet dat er een manier is
om dat te weten te komen
14,8
Ik geloof niet in God33,2

Geloof in God naar religieuze betrokkenheid

Van de Nederlanders van 15 jaar of ouder die zich niet tot godsdienstige of levensbeschouwelijke groep rekent, zegt ruim de helft niet in God geloven. Slechts 3 procent gelooft wel in God, en de rest twijfelt of gelooft in een hogere macht. Moslims geloven met bijna negen op de tien het vaakst in het bestaan van God, gevolgd door de protestanten van wie twee op de drie in hem geloven. Onder katholieken is het aandeel dat in God gelooft met bijna een op de drie het laagst. Van degenen die behoren tot een andere godsdienstige of levensbeschouwelijke groep gelooft de helft in God.

Niet alleen is er een relatie tussen de denominatie en het geloof in God, ook maakt het uit of het geloof al dan niet gepraktiseerd wordt. Het sterkst komt dat naar voren bij de protestanten: van de regelmatige kerkgangers gelooft 80 procent in God, van degenen die niet ten minste één keer per maand een religieuze dienst bezoeken, is dat 33 procent. Bij katholieken is dit respectievelijk 54 tegenover 20 procent, bij moslims 92 tegenover 82 procent, en bij de groep met een overige religie 67 tegenover 38 procent.

Niet geloven in God naar religieuze betrokkenheid

Een op de tien katholieken geeft aan niet in God te geloven, een even groot aandeel als bij de groep ‘andere gezindte’. Bij de protestanten en moslims is dat aandeel met 2 procent beduidend kleiner. Ook voor het niet geloven in God is het regelmatig bijwonen van een gebedsdienst onderscheidend. Bij alle geloofsgroepen zegt nagenoeg iedereen die minstens eens per maand een religieuze dienst bezoekt al dan niet met twijfel in God te geloven.
Indien echter minder vaak wordt deelgenomen aan een religieuze dienst dan blijft de mening dat God niet bestaat bij protestanten beperkt tot 5, bij moslims tot 3, bij katholieken tot 12 en bij de ‘andere gezindten’ tot 14 procent. Blijkbaar betekent het behoren tot een geloofsgroep in veruit de meeste gevallen ook dat er op een of andere wijze een band met God is. Dit geldt dus ook voor de katholieken van wie een grote meerderheid slechts sporadisch of (vrijwel) nooit naar een kerkdienst gaan.

Geloof in God naar achtergrondkenmerken

Niet alleen zijn er verschillen tussen de diverse geloofsgroepen wat betreft het geloof in God, ook is er onderscheid naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Vrouwen geloven niet alleen vaker dan mannen in het bestaan van God (27 tegen 21 procent), ze denken ook minder dikwijls dat hij niet bestaat (28 tegen 38 procent). Het sekseverschil komt eveneens tot uitdrukking in het aandeel atheïsten: van de vrouwen beschouwt 15 procent zichzelf als atheïst, van de mannen 23 procent.

Naast geslacht is ook leeftijd sterk gerelateerd aan de opvattingen over het bestaan van God. Van de jongeren van 15 tot 25 jaar gelooft 20 procent in God, van de 75-plussers is dat 36 procent. Bij het aandeel dat denkt dat God niet bestaat, zijn de leeftijdsverschillen iets minder pregnant. Bij de vier leeftijdsgroepen tussen de 15 en 55 jaar varieert dit steeds tussen de 36 ten 39 procent, om in de daarop volgende leeftijdscategorieën gestaag af te nemen tot 22 procent bij de 75-plussers. Het sterkst zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen in de proporties atheïsten. Zo is het percentage bij de 25- tot 35-jarigen dat zichzelf als atheïst ziet drie keer zo hoog als onder de 75-plussers.

Het meest onderscheidend voor het geloof in God is het onderwijsniveau. Van de laagst opgeleiden gelooft bijna 40 procent dat God bestaat, bij de hoogst opgeleiden is dit aandeel met 15 procent aanmerkelijk lager. Ook denkt 27 procent van de laagst opgeleiden dat God niet bestaat, tegenover 39 procent van de hoogst opgeleiden. Het aandeel dat naar eigen zeggen atheïst is, neemt geleidelijk toe van 11 procent bij de groep met alleen basisonderwijs tot 29 procent bij de universitair geschoolden.

5.2 Geloof in God naar achtergrondkenmerken, personen van 15 jaar of ouder, 2019 (%)
Geloof in GodGeloof in GodGeloof in GodAtheïstAtheïst
Wel TwijfelNietWel Niet
Totaal Totaal24,642,233,218,981,1
GeslachtMan 21,740,138,223,077,0
GeslachtVrouw27,444,228,415,085,0
Leeftijd15 tot 25 jaar19,944,136,022,877,2
Leeftijd25 tot 35 jaar21,939,039,125,174,9
Leeftijd35 tot 45 jaar24,437,737,822,477,6
Leeftijd45 tot 55 jaar23,040,836,219,480,6
Leeftijd55 tot 65 jaar24,146,029,916,783,3
Leeftijd65 tot 75 jaar27,946,126,012,887,2
Leeftijd75 jaar en ouder36,442,121,58,391,7
OnderwijsniveauBasisonderwijs 38,834,227,111,488,6
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw, mbo 128,941,429,613,586,5
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo22,843,833,419,780,3
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor20,442,736,921,578,5
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor15,345,639,129,071,0

6 Conclusies

In dit artikel is een beeld geschetst van de religieuze betrokkenheid van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder. Daarbij zijn in 2018 en 2019 drie verschillende vraagstellingen gebruikt: de reguliere, traditionele, variant en twee alternatieven waarbij meerdere kleinere christelijke groeperingen zijn opgenomen. Alle vraagstellingen hebben gemeen dat ze behoren tot de eentrapsvraagstellingen. Al deze varianten leveren een fors grotere groep op die zich rekent tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering dan de tweetrapsvraagstelling (zie kader bij de inleiding). Blijkbaar maakt het niet uit of de vraag is toegespitst op het (formeel) behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep, de ‘rekent u zichzelf tot’ vraag, of dat een subjectievere vraag wordt gebruikt, de ‘ziet u zichzelf als’ vraag. Dit betekent dat bij het gebruik van de tweetrapsvraagstelling een substantieel deel van de religieus betrokken personen niet wordt waargenomen.

Uit de vergelijking van de resultaten van de verschillende vraagstellingen om de geloofsgroepen af te bakenen, blijkt dat de hoofdstromingen qua omvang nauwelijks afwijken: ongeveer een op de vijf Nederlanders van 15 jaar of ouder is katholiek, een op de zeven is protestant, een op de twintig is moslim en een op de twintig rekent zich tot een ‘andere’ geloofsgroep. Daarnaast geeft iets meer dan de helft aan niet te behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep.
Het toepassen van de twee alternatieve vraagstellingen blijkt vooral consequenties te hebben voor het beeld bij de protestanten. Het aandeel PKN-ers wordt groter, vooral ten faveure van de groep die bij de traditionele vraag kiest voor ‘Nederlands hervormd’, maar bij de alternatieve vraagstellingen min of meer gedwongen worden om te kiezen voor de PKN. Het aandeel dat te kennen geeft te behoren tot een gereformeerde kerk blijft vrijwel hetzelfde.

Opvallend is dat – ondanks het doorvragen naar de kleinere, vooral protestantse kerken – ook bij de alternatieve vraagstellingen een aanzienlijke groep overblijft die zich niet tot een van de uitgevraagde kerken rekent. Dit duidt op een grote diversiteit aan geloofsgroepen in Nederland. Naast zo’n tien kleinere protestantse groepen zijn er nog zo’n twintig groepen af te bakenen, zoals humanisten, apostolischen, agnosten, evangelisten, spiritualisten, doopsgezinden, jehova getuigen, remonstranten en aanhangers van diverse orthodoxe- en immigrantenkerken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat vele, zeer kleine, kerken en geloofsstromingen, niet opgepakt worden in het steekproefonderzoek. De alternatieve vragen, inclusief vervolgvragen, zijn in 2018 en 2019 voorgelegd aan zo’n 5 duizend personen. Met grotere steekproeven zouden nog meer, zeer kleine, geloofsgroepen in beeld worden gebracht.

Het toepassen van alternatieve vraagstellingen in 2018 en 2019 heeft dus nauwelijks geleid tot een trendbreuk ten opzicht van de traditionele vraagstelling. Vanaf 2021 wordt gekozen voor de vraagstelling die in 2019 is opgenomen en waarbij het sterkst wordt aangesloten bij de traditionele vraagstelling, maar waarbij wel een groot aantal kleinere christelijke geloofsgroepen wordt onderscheiden.

Het aandeel dat zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekent, neemt al decennia af. Deze ontwikkeling zette ook in 2018 en 2019 door. In 2019 is 46 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder religieus. Vrouwen, ouderen en lager opgeleiden zijn dat vaker dan mannen, jongeren en hoger opgeleiden. Ook het samen praktiseren van het geloof in gebedsdiensten is een activiteit die steeds zeldzamer wordt. In 2012 bezocht nog 17 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder regelmatig een religieuze dienst, in 2019 is dat verder afgebrokkeld tot 14 procent. Het zijn vooral ouderen en lager opgeleiden die nog regelmatig naar de kerk gaan. Ook zijn onder protestanten meer trouwe kerkgangers te vinden dan onder katholieken.

Er is ook onderzocht of personen die zich rekenen tot een kerkelijke gezindte en niet of minder dan een keer per maand aan een religieuze bijeenkomst deelnemen wellicht op een andere manier regelmatig met geloofsgenoten bijeenkomen om het geloof te delen, door bijvoorbeeld het bestuderen van de Bijbel of andere religieuze teksten, of het vieren van religieuze feesten. Dit blijkt echter nauwelijks het geval te zijn.

Toch is God voor de meerderheid van de bevolking op een of andere wijze aanwezig. Een kwart van de Nederlanders van 15 jaar of ouder gelooft zonder enige twijfel in God, terwijl ruim 40 procent niet weet of hij bestaat, hierover twijfelt of gelooft in een hogere macht. Een derde denkt dat God niet bestaat, van wie een deel zichzelf als atheïst beschouwt. Moslims geloven niet alleen het vaakst zonder twijfel in het bestaan van God, bij hen is ook het verschil in dit geloof tussen degenen die wel en niet regelmatig naar een religieuze dienst gaan het kleinst: 92 tegen 82 procent. Bij protestanten is dat respectievelijk 80 tegen 33 procent en bij katholieken 54 tegen 20 procent.

Referenties

Aarts, O. (2010). Religious Diversity and Religious Involvement: A Study of Religious Markets in Western Societies at the End of the Twentieth Century. Nijmegen, Universiteit Nijmegen.

Becker, J. (2003). De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes. 40% of 60% buitenkerkelijken? Werkdocument 92. Den Haag: SCP.

Bekkers, R., T. Schuyt en B. Gouwenberg (red.) (2017). Geven in Nederland, 2017. Amsterdam: Lenthe.

CBS Statline (2020). Kerkelijke gezindte en kerkbezoek; vanaf 1849; 18 jaar en ouder

Coumans, M. (2014). Meer religie, meer welzijn? Bevolkingstrends, juli 2014. 

Hart, J. de (2014). Geloven binnen en buiten verband. Den Haag: SCP.

Hart, J. de, en P. van Houwelingen (2018). Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid. Den Haag: SCP. 

Herten, M. van (2009). Het aantal islamieten in Nederland. In: H. Schmeets en R. van der Bie (red.) Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS, 35-40. 

Huijnk, W. (2018). De religieuze beleving van moslims in Nederland. Den Haag: SCP. 

Jennissen, R., G. Engbersen, M. Bokhorst en M. Bovens (2018). De nieuwe verscheidenheid. Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Putnam, R.D., en D.E. Campbell (2012). American Grace. How Religion Divides and Unites Us. New York: Simon & Schuster.

Knippenberg, H. (1992). De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Assen/Maastricht: Van Gorcum.

Knippenberg, H. (2018). The changing religious landscape of the Netherlands, 1971-2016. In: P. Puschmann, en T. Riswick (red.) Building Bridges. Arnhem: Valkhof Pers, 385-420.

Kregting, J. Scheepers, P., Vermeer, P. en C. Hermans (2018). Why God has left The Netherlands. Explanations for the decline of institutional Christianity in The Netherlands between 1966 and 2015. Journal for the Scientific Study of Religion, 57 (1), 58-79.

Otten, F., K. Arts en R. Lok (2013). Protestantse ethiek en financiële positie. ESB 98 (9673), 704-707.

Oudhof J., en J. Pannekoek (1988). De vraag naar kerkelijke gezindte: een methodologisch dilemma. Sociaal-Culturele Berichten, 88–2. Voorburg/Heerlen: CBS.

Schmeets, H. (2010). Het belang van de religieuze binding in sociale statistieken. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 2010-3, 29–41. 

Schmeets, H. (2016). De religieuze kaart van Nederland, 2010-2015. Bevolkingstrends, december 2016. 

Schmeets, H. (2018). Wie is religieus, en wie niet? Statistische Trends, oktober 2018. 

Schmeets, H. (2019). Religie en sociale cohesie. Statistische Trends, oktober 2019. 

Schmeets, H., en F. Peters (2016). De rol van religie in orgaandonatie. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 2016-3, 24–35. 

Stark, R., en L. R. Iannaccone (1994). A supply-side reinterpretation of the secularization of Europe. Journal for the Scientific Study of Religion, 33 (3), 230-252.