Auteur: Marion van den Brakel, Daniël Herbers, Koos Arts

Financiële gevolgen van echtscheiding

Over deze publicatie

In dit artikel in de CBS-reeks Statistische Trends zijn voor mannen en vrouwen de veranderingen in het inkomen en vermogen door een echtscheiding in beeld gebracht.

1. Inleiding

Van de bijna 54 duizend in 2017 gescheiden mensen waren een op de vijf mannen en twee op de vijf vrouwen niet economisch zelfstandig. Economisch niet-zelfstandige mannen lopen zowel voor als na een scheiding een relatief groot risico op armoede.Voor vrouwen is dat vooral erna zo: zij zijn dan vaak aangewezen op een uitkering.Gemiddeld is het armoederisico van gescheiden vrouwen groter dan van gescheiden mannen. Ook hebben vrouwen te maken met koopkrachtverlies, terwijl mannen er bijeen scheiding op vooruit gaan. Wel is het koopkrachtverlies van vrouwen in vijf jaartijd afgenomen. De winst aan koopkracht van mannen daarentegen is kleiner geworden. Ook nam het armoederisico bij zowel gescheiden mannen als vrouwen af en beschikken er meer over een financiële buffer om een laag inkomen na een scheiding te compenseren.
Het kwijtraken van een partner door een scheiding is vaak niet alleen emotioneel ingrijpend maar brengt ook op financieel gebied veranderingen met zich mee. Uit eerder onderzoek bleek dat bij een echtscheiding het meestal vrouwen zijn die aan koopkracht inleveren, terwijl mannen er doorgaans op vooruit gaan (Bouman, 2004; Kalmijn en De Vries, 2008). Van den Brakel en Arts (2017) trokken dezelfde conclusie en zij toonden tevens aan dat mannen door een scheiding vaker interen op hun vermogen en dat vooral vrouwen risico lopen om in armoede terecht te komen.

De financiële gevolgen van een echtscheiding na 2014, toen het herstel van de economie inzette, zijn nog niet onderzocht. Ook de koopkrachtverandering en het risico op armoede bij echtscheiding in samenhang met economische zelfstandigheid zijn nog niet eerder bestudeerd. Van economische zelfstandigheid is sprake als het inkomen uit werk minimaal het bijstandsniveau bedraagt. Economische zelfstandigheid zou met name vrouwen bij een scheiding behoeden voor een armoedeval (TK, 2018). Centraal in dit artikel staat daarom de vraag hoe de financiële positie van economisch (niet-)zelfstandigen verandert door echtscheiding en wat de ontwikkelingen hierin waren in de laatste jaren. Hierbij komen de volgende deelvragen aan bod:

— Hoeveel mannen en vrouwen zijn voor een scheiding economisch zelfstandig, hoeveel zijn dat niet en hebben na de scheiding een uitkering?
— Hoe groot is de koopkrachtverandering van mannen en vrouwen die voor de scheiding economisch zelfstandig waren en dus in staat waren zichzelf financieel te onderhouden?
— Hoe ontwikkelde deze koopkrachtverandering bij scheidingen zich sinds 2011? Houdt ze verband met de ontwikkeling in economische zelfstandigheid?
— Hoeveel mensen lopen risico op armoede na een scheiding? Is dat meer of minder dan gemiddeld in Nederland? En in hoeverre speelt economische zelfstandigheid daarbij een rol?
— Hoe veranderen de inkomens- en vermogenspositie door een scheiding? Hoeveel mensen hebben na een scheiding weinig financiële buffers?

De gegevens voor dit onderzoek zijn afkomstig uit de Inkomens- en vermogensstatistiek, waarvoor belastinggegevens de belangrijkste bron zijn, en uit de Bevolkingsstatistiek van het CBS. In paragraaf 2 volgt eerst een toelichting op de gehanteerde methodiek om echtscheidingen af te bakenen en op de inkomens- en vermogensbegrippen die in dit artikel centraal staan. De onderzoeksresultaten worden beschreven in paragraaf 3 en afgesloten wordt met een conclusie in paragraaf 4.

2. Methode

2.1 Afbakenen van een echtscheiding

Bij het vaststellen van een echtscheiding en de financiële situatie voor en na de scheiding zijn in dit onderzoek de gegevens van drie opeenvolgende jaren t-1, t en t+1 als uitgangspunt genomen. De burgerlijke staat en huishoudenssituatie zijn op 1 januari vastgesteld, de inkomensindicatoren (zoals koopkracht, armoede en economische zelfstandigheid) op basis van de jaarinkomsten van het desbetreffende jaar, en het vermogen betreft de stand op 1 januari. Iemand wordt als gescheiden beschouwd wanneer hij of zij:

  • op 1 januari van jaar t deel uitmaakt van een paar dat de kern (hoofdkostwinner met partner) van het huishouden vormt;
  • op 1 januari t gehuwd is met of geregistreerd partner is van het andere kernlid;
  • op 1 januari van jaar t+1 alleenstaande hoofdkostwinner is of deel uitmaakt van een kernpaar maar een andere partner heeft dan een jaar eerder;
  • niet verweduwd is gedurende jaar t en niet alleen is komen te staan doordat de huwelijkspartner naar een instelling, inrichting of tehuis (bijvoorbeeld een verpleeghuis) ging.

Deze afbakening zorgt ervoor dat mensen die in jaar t uit elkaar gaan maar van wie de scheiding pas in t+1 geregistreerd wordt ook tot de onderzoekspopulatie behoren. Aandachtspunt is dat het in geval van een nieuwe partner gaat om de fiscale partner. Dit kan ook iemand uit de familie-, vrienden- of kennissenkring zijn; nieuwe samenwoonrelaties zijn op basis van de beschikbare gegevens niet vast te stellen. Vooronderzoek naar de financiële gevolgen van een echtscheiding is het echter vooral van belang of iemand na de scheiding een partner heeft die ook bijdraagt aan het inkomen en vermogen of juist alleen woont (eventueel met kinderen).

Volgens bovenstaande afbakening leven de ex-partners in ieder geval een deel van jaar t gescheiden en daarmee is het inkomen van dat jaar niet representatief voor de financiële positie voorafgaand aan de scheiding. Daarom is het inkomen in jaar t-1 als uitgangspunt hiervoor genomen. Bij vermogens speelt dit niet want daar gaat het om de stand op 1 januari. Voor het inkomen en vermogen na de scheiding is jaar t+1 het uitgangspunt.

In het onderzoek is geen rekening gehouden met andere demografische veranderingen (bijvoorbeeld kinderen die het huis uitgaan) of wijzigingen in de sociaaleconomische positie die het inkomen kunnen beïnvloeden (bijvoorbeeld een baan vinden of verliezen,of met pensioen gaan). Scheidingen onder de institutionele bevolking en scheidingen in huishoudens waarvan het inkomen niet vastgesteld kon worden uit de brongegevens vallen buiten dit onderzoek.

2.1.1 Huishoudenssituatie voor (1-1-2017) en na (1-1-2018) scheiding
   Alleenstaand na scheiding (% personen)Alleenstaande ouder na scheiding (% personen)Lid paar na scheiding (% personen)Anders (% personen)
Geen kinderen voor de scheidingMan6200700
Geen kinderen voor de scheidingVrouw5900200800
Wel kinderen voor de scheidingMan1120057001600300
Wel kinderen voor de scheidingVrouw2800157001200200

2.2 Inkomens- en vermogensbegrippen

Economische zelfstandigheid

Iemand is economisch zelfstandig als het individuele netto inkomen uit arbeid en eigen onderneming minimaal gelijk is aan 70 procent van het netto minimum loon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande. In 2018 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 960 euro per maand. Economische zelfstandigheid wordt alleen bepaald van mensen van 15 jaar tot AOW-leeftijd.

Persoonlijk inkomen

Het persoonlijk inkomen omvat loon, winst, uitkeringen 2) inkomensverzekeringen (zoals AOW en werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en sociale voorzieningen (zoals bijstandsuitkeringen en studiefinanciering), en de ontvangen partneralimentatie. Premies voor inkomensverzekeringen zijn in mindering gebracht. Inkomenscomponenten die niet aan een afzonderlijke persoon toegeschreven kunnen worden, blijven buiten beschouwing. Dit zijn inkomsten uit vermogen, huurtoeslag, rijksbijdrage eigen woning, betaalde partneralimentatie, tegemoetkoming studiekosten en kinderbijslag. Inkomstenbelasting blijft eveneens buiten schot, omdat die ook afhankelijk is van het inkomen van eventuele andere gezinsleden.

Koopkracht en koopkrachtmutatie

De koopkracht van een persoon wordt uitgedrukt aan de hand van het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen, aangepast voor prijsontwikkeling. In het besteedbaar huishoudensinkomen is het inkomen uit loon, winst, vermogen en uit ontvangen uitkeringen en andere toelagen van alle huishoudensleden opgeteld, en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Anders dan partneralimentatie is kinderalimentatie belastingvrij en ontbreekt daarom in het besteedbaar inkomen (zie verder paragraaf 3.2). Om de besteedbare inkomens van verschillende typen huishoudens onderling vergelijkbaar te maken, wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden (CBS, 2019b).

De koopkrachtmutatie van een persoon is de procentuele verandering in koopkracht tussen twee jaren. Voor de koopkrachtmutatie van een groep wordt niet uitgegaan van het gemiddelde maar van de mediaan (de middelste van de naar grootte gerangschikte koopkrachtmutaties van personen uit deze groep). Positieve en negatieve uitschieters hebben dan nauwelijks invloed op de uitkomst.

Vermogen

Het vermogen van een huishouden bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijke belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Het CBS beschikt niet over opgebouwde tegoeden voor aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken en deze zijn daarom niet in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Verder worden pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.

Relatieve inkomens- of vermogenspositie

De relatieve inkomens- of vermogenspositie is bepaald door de bevolking te ordenen op basis van respectievelijk het persoonlijk inkomen en het vermogen. Vervolgens worden de personen in 100 groepen van gelijke omvang verdeeld. De relatieve positie van een bevolkingsgroep komt neer op de gemiddelde percentielgroep van de personen binnen die groep. De gemiddelde percentielgroep van de gehele bevolking zou 50,5 zijn (personen zijn immers ingedeeld in even grote groepen, variërend van 1 tot 100). Dit gemiddelde is met behulp van een factor gecorrigeerd tot 50. Deze factor wordt vervolgens ook toegepast op de gemiddelde percentielgroep van bevolkingsgroepen.

Risico op armoede

Personen lopen risico op armoede als hun koopkracht minder is dan de lage-inkomensgrens. De lage-inkomensgrens is een vast bedrag dat voor alle typen huishoudens een gelijke koopkracht vertegenwoordigt. De hoogte ervan is geënt op de bijstandsuitkering van een alleenstaande in 1979. Sindsdien is de lage-inkomensgrens jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex.

2) Bij gezamenlijke uitkeringen krijgt ieder zijn/haar deel toegekend.

3. Resultaten

3.1 Inkomenspositie: persoonlijke inkomenssituatie

Het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen en mannen, in het bijzonder onder degenen met een partner, is vanaf 2014 voortdurend gestegen (CBS m/v-stat, 2019). Dit betekent dat een groeiend aandeel bij een scheiding een betere financiële uitgangssituatie heeft. In welke mate (de groei in) economische zelfstandigheid weerslag heeft op de inkomenspositie na de scheiding, is onderwerp van deze paragraaf.

Vrouwen na scheiding vaker in een uitkering dan ervoor

Vrouwen zijn na een scheiding relatief vaker economisch zelfstandig dan ervoor (63 versus 59 procent 3)). Deze stijging loopt in de pas met de gemiddelde groei in economische zelfstandigheid van vrouwen tussen 2016 en 2018. Daarmee zijn er niet alleen minder economisch onzelfstandige vrouwen, ook hun sociaaleconomische positie verandert bij een scheiding. Kwam de economische onzelfstandigheid van vrouwen voor de scheiding het vaakst doordat ze met werken te weinig verdienden, na de scheiding speelde de beperkte hoogte van uitkeringen de hoofdrol. De grootste groep uitkeringsontvangers had na de scheiding een bijstandsuitkering, gevolgd door een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze laatste werd meestal ook al voor de scheiding ontvangen.

Voor mannen verandert er weinig bij een scheiding. Voor en na de scheiding zijn ze vrijwel even vaak economisch zelfstandig (83 procent). Mannen die niet economisch zelfstandig waren, hadden zowel voor als na de scheiding meestal een uitkering. Daarbij ging het in de meeste gevallen om een uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Minder dan een tiende van de mannen en vrouwen die scheidden hebben de AOW-leeftijd bereikt. Van hen is de economische zelfstandigheid niet vastgesteld (zie paragraaf 2.2). Hun inkomen bestaat voornamelijk uit een pensioenuitkering; in sommige gevallen hebben AOW’ers hoofdzakelijk inkomen uit werk en speelt de AOW-uitkering niet de hoofdrol. In het vervolg van dit artikel worden AOW’ers beschouwd als respectievelijk economisch niet-zelfstandig met een uitkering en als economisch zelfstandig met werk.

3.1.1 Sociaaleconomische positie bij scheiding in 2017
   Economisch zelfstandig (%)Niet economisch zelfstandig - werk (%)Niet economisch zelfstandig - uitkering (%)Niet economisch zelfstandig - geen inkomen (%)AOW'er (%)
ManVoor scheiding78,54,2101,36
ManNa scheiding77,13,711,10,77,3
VrouwVoor scheiding58,61613,48,53,5
VrouwNa scheiding63,210,120,31,94,5

Persoonlijke inkomenspositie van vrouwen beter na de scheiding

Mannen hebben na de scheiding gemiddeld dezelfde inkomenspositie (zie paragraaf 2.2) als ervoor, vrouwen staan na de scheiding hoger op de inkomensladder. Bij vrouwen is de inkomenspositie van zowel economisch zelfstandigen als economisch niet-zelfstandigen beter na de scheiding. Bij mannen geldt dit alleen voor de economisch niet-zelfstandigen. Meestal hebben economisch niet-zelfstandige mannen een uitkering die in hoogte verandert doordat de huishoudenssituatie wijzigt. Een bijstandsuitkering bijvoorbeeld is voor een paar verhoudingsgewijs lager dan voor een eenpersoonshuishouden (zie tabel 1 in de Tabellenbijlage). Bij economisch niet-zelfstandige vrouwen is vooral van belang dat een deel van hen voorheen geen of een bescheiden inkomen uit werk had, dat na de scheiding is aangevuld met bijstand. Ook komt het voor dat ze na de scheiding (meer uren) zijn gaan werken (CBS, 2019a). Uitbreiding van de werkweek verklaart eveneens de ten opzichte van voor de scheiding licht gestegen inkomenspositie van economisch zelfstandige vrouwen.

3.1.2 Relatieve positie persoonlijk inkomen bij scheiding in 2017
   Voor scheiding (Gemiddelde (NL=50))Na scheiding (Gemiddelde (NL=50))
ManTotaal70,170,5
ManEconomisch zelfstandig78,677,2
ManNiet economisch zelfstandig38,144,9
VrouwTotaal44,351,6
VrouwEconomisch zelfstandig62,764,8
VrouwNiet economisch zelfstandig1832,6

3.2 Inkomenspositie: koopkrachtverandering

Koopkrachtverlies vrouwen bij scheiding groot

Hoewel hun persoonlijke inkomenssituatie verbetert, geldt dat niet voor de koopkracht van (het gezin van) gescheiden vrouwen. Vrouwen die in 2017 scheidden gingen er in doorsnee 24,1 procent in koopkracht op achteruit. Mannen daarentegen hadden door de scheiding te maken met een doorsnee koopkrachtwinst van bijna 4 procent.
Het zijn wel alleen de mannen die voor de scheiding economisch zelfstandig waren die erin koopkracht op vooruit gaan; de relatief kleine groep economisch niet-zelfstandige mannen heeft met achteruitgang te maken. Dit komt doordat het wegvallen van inkomen van de partner economisch niet-zelfstandige mannen verhoudingsgewijs harder raakt, aangezien de partner gemiddeld een ongeveer even hoog inkomen heeft (zie tabel 2). Bij vrouwen is het koopkrachtverlies van economisch zelfstandigen iets groter dan dat van economisch niet-zelfstandigen. Dat komt doordat de huwelijkspartner van een economisch zelfstandige vrouw veelal een hoger eigen inkomen heeft dan de huwelijkspartner van een economisch niet-zelfstandige vrouw. Ook is het eigen inkomen van economisch zelfstandige vrouwen na een scheiding minder gestegen dan dat van economisch niet-zelfstandige vrouwen (zie tabel 1). Het wegvallen van het inkomen van de partner raakt economisch zelfstandige vrouwen dan ook relatief hard in de portemonnee.

3.2.1 Koopkrachtmutatie bij een scheiding in 2017
 Man (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016)Vrouw (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016)
Totaal3,9-24,1
Economisch zelfstandig5,2-24,7
Niet economisch zelfstandig-0,8-22,6

Koopkrachtverlies vooral groot bij moeders die alleen komen te staan

Een nieuwe partner na de scheiding maakt veel uit: doorgaans betekent dit een vooruitgang in koopkracht. Bij degenen die alleen of als alleenstaande ouder verder gingen (verreweg de meesten, zie figuur 2.1.1) was vooral het koopkrachtverlies van vrouwen groot. Zoals eerder aangegeven treft het wegvallen van het inkomen van de partner vrouwen harder (zie tabel 2). Vaders die na de scheiding alleen woonden, hadden een koopkrachtwinst van ruim 14 procent. Zij hoefden hun inkomen immers niet meer volledig met partner en kind(eren) te delen. Kanttekening bij deze uitkomsten is dat wanneer de kinderen deels bij de vader wonen maar ingeschreven staan bij de ex-partner, zijn koopkrachtwinst overschat zal worden. Bovendien is alleen partneralimentatie in de koopkracht meegeteld; andere inkomensoverdrachten tussen ex-partners, zoals (de belastingvrije) kinderalimentatie, ontbreken in de Inkomensstatistiek (zie paragraaf 2.2 en CBS, 2019b). Wanneer op basis van een schatting rekening gehouden wordt met kinderalimentatie, blijkt uit eerder onderzoek dat de koopkrachtveranderingen van vrouwen en mannen bij een scheiding iets gematigder zijn (Van den Brakel en Arts, 2017).

3.2.2 Koopkrachtmutatie bij een scheiding in 2017
 Man (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016)Vrouw (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016)
Geen kinderen voor de scheiding
Alleenstaand-10,8-29,3
Met partner-0,2-1,5
Wel kinderen voor de scheiding
Alleenstaand14,1-26,1
Alleenstaande ouder-1,6-24,4
Met partner24,99,5

Koopkrachtontwikkeling bij scheiding gunstiger dan tijdens crisisjaren Tot 2010 hadden mannen die scheidden te maken met een koopkrachtverbetering (Van den Brakel en Arts, 2017). Tijdens de economische crisis sloeg dit om en werden zij, net als gescheiden vrouwen, geconfronteerd met een koopkrachtverlies. Na de crisis was er echter opnieuw sprake van koopkrachtwinst voor gescheiden mannen; vrouwen gingen er steeds minder op achteruit. In 2017 is dit weer anders. Vrouwen die in dat jaar scheidden gingen er meer in koopkracht op achteruit dan vrouwen die in 2016 een scheiding doormaakten. 

Ook was de koopkrachtverbetering voor mannen kleiner. De koopkrachtontwikkeling bleef voor beide seksen wel gunstiger dan tijdens de crisisjaren. De trend in de koopkrachtcijfers van gescheiden mannen en vrouwen volgt eenzelfde patroon als die in de gehele bevolking. Maar bij vrouwen is de ontwikkeling voorspoediger en de terugslag in 2017 is verhoudingsgewijs minder sterk dan bij mannen. Dat is terug te voeren op de steeds grotere bijdrage van vrouwen aan het gezinsinkomen en het daarmee kleiner worden de inkomensverschil met de partner (zie kader).

3.2.3 Ontwikeling koopkracht
 Bevolking (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)Gescheiden man (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)Gescheiden vrouw (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder)
2013-2,5-0,9-29,3
20140,73,1-25,6
20153,25,7-22
20164,58,2-20,4
20173,98,3-20,3
2018*1,13,9-24,1

3.3 Inkomenspositie: risico op armoede

Met economische zelfstandigheid minder risico op armoede

Tegenover het grotere koopkrachtverlies van economisch zelfstandige vrouwen staat dat zij na de scheiding een duidelijk minder groot risico op armoede hebben dan economisch niet-zelfstandige vrouwen: 4,4 tegen 37,7 procent. Bij mannen is dat 2,5 tegen 24,9 procent. Het risico op armoede na een scheiding voor vrouwen die niet economisch zelfstandig zijn, is dus groter dan voor dito mannen. Bovendien is het risico bij deze vrouwen substantieel groter dan voor de scheiding, toen het bijna 15 procent was (zie figuur 3.3.1). Dit komt vooral door de relatief grote groep moeders die na de scheiding hun inkomen moeten delen met hun kinderen. Een deel van hen (40 procent) was voor de scheiding economisch onzelfstandig en moest erna van een bijstandsuitkering rondkomen.

Financiële onafhankelijkheid zou een betere buffer tegen armoede van met name alleenstaande ouders moeten zijn dan economische zelfstandigheid, want daarbij wordt een hogere inkomensdrempel gehanteerd. Iemand is financieel onafhankelijk als het inkomen uit werk minimaal het netto minimum loon bedraagt. Met een dergelijk inkomen zouden mensen niet alleen zichzelf maar ook hun kind(eren) kunnen onderhouden (TK, 2018). Bijna de helft van de vrouwen is voor de scheiding financieel onafhankelijk (zie ook CBS StatLine 2019c). Van hen loopt 3 procent een risico op armoede na de scheiding. Financieel onafhankelijke mannen (circa drie kwart) lopen na de scheiding 2 procent armoederisico. De armoederisicopercentages zijn groter dan voor de scheiding maar kleiner dan het landelijk gemiddelde van 6,3 procent in 2018. Het staat vast dat mannen en vrouwen die voor de scheiding economisch zelfstandig maar niet financieel onafhankelijk waren meer risico op armoede lopen dan mannen en vrouwen die financieel onafhankelijk waren.

3.3.1 Risico op armoede bij een scheiding in 2017
   Niet economisch zelfstandig (%)Economisch zelfstandig, niet financieel onafhankelijk (%)Financieel onafhankelijk (%)
ManVoor scheiding24,313,70,7
ManNa scheiding24,915,91,9
Manwaarvan
Manalleenstaand26,918,62,1
Manalleenstaande ouder20,413,31,4
Manmet partner166,62,3
VrouwVoor scheiding14,82,70,7
VrouwNa scheiding37,710,93
Vrouwwaarvan
Vrouwalleenstaand39,614,53,2
Vrouwalleenstaande ouder40,310,83,2
Vrouwmet partner11,52,71,2

Vooral gescheiden vrouwen lopen steeds minder risico op armoede

De economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vooral vrouwen zijn sinds de crisis toegenomen (Herbers en Portegijs, 2018). Deze groei was er ook bij vrouwen die scheidden en dat zorgde er voor dat zij steeds minder risico op armoede liepen na de scheiding. De daling in armoederisico was bovendien sterker dan gemiddeld in de bevolking. Gescheiden mannen staan er wat dit betreft ook steeds beter voor, al was bij hen de daling van het armoederisico minder sterk.

3.3.2 Risico op armoede
 Gescheiden man (% personen)Gescheiden vrouw (% personen)Totale bevolking (% personen)
20139,225,37,4
20148,924,27,2
20158,120,66,9
20167,219,26,5
20176,617,96,3
2018*717,46,3

3.4 Vermogenspositie

Mannen na scheiding hoger op vermogensladder, vrouwen lager

Wat de vermogenspositie betreft is het beeld anders dan bij het risico op armoede. Voorafgaand aan een scheiding in 2017 had een echtpaar – gerekend in prijzen van 2018 – in doorsnee 10,6 duizend euro aan vermogen. Echtparen zonder kinderen hadden, doordat ze gemiddeld iets ouder zijn, meer vermogen dan echtparen met kinderen (ruim 18 tegen 8 duizend euro). Maar wel of geen kinderen, het vermogen van een echtpaar voor de scheiding is minder dan dat van een doorsnee (echt)paar (CBS, 2019b). Dit komt doordat scheiden vaker plaatsvindt onder jongeren, die relatief weinig vermogen hebben. Na de scheiding hadden mannen een doorsnee vermogen van 23,9 duizend euro en vrouwen 8,3 duizend euro. Mannen staan daarmee na de scheiding iets hoger op de vermogensladder, en vrouwen lager. Alleen van de kleine groep moeders die een nieuwe partner hebben verbetert de vermogenspositie.

3.4.1 Relatieve vermogenspositie bij een scheiding in 2017
   Voor scheiding (Gemiddelde (NL=50))Man - na scheiding (Gemiddelde (NL=50))Vrouw - na scheiding (Gemiddelde (NL=50))
Geen kinderen voor scheidingAlleenstaand464942
Geen kinderen voor scheidingMet partner465045
Wel kinderen voor scheidingAlleenstaand414341
Wel kinderen voor scheidingEenouder414837
Wel kinderen voor scheidingMet partner415047

Een daling op de vermogensladder ligt voor de hand want bij een scheiding heeft in de regel 4) ieder recht op de helft van het vermogen. Dat mannen desondanks klommen op de vermogensladder komt doordat zij na de scheiding vaker dan vrouwen in een koopwoning (blijven) wonen (zie figuur 4.2) en tussen 2016 en 2018 de woningwaarde sterk gegroeid is (CBS, 2019c). Vrouwen wonen na een scheiding juist dikwijls in een huurwoning en meestal krijgen ze dan huurtoeslag. Bij de stijging op de vermogensladder van mannen speelt verder mee dat ze vaker als zelfstandige werken en het veelal substantiële bedrijfsvermogen na een scheiding bij hen terecht kan komen. Het zijn met name vrouwen die na de scheiding alleen of met hun kinderen wonen (verreweg de grootste groep gescheiden vrouwen) die geconfronteerd worden met een achteruitgang in de vermogenspositie.

3.4.2 Woonsituatie bij een scheiding in 2017
   Eigen woning (%)Huurwoning zonder huurtoeslag (%)Huurwoning met huurtoeslag (%)
Voor scheiding74,210,415,3
Na scheidingMan6426,69,4
Na scheidingVrouw49,42430,1

Wanneer de eigen woning (waarde en hypotheekschuld) en het bedrijfsvermogen (ondernemingsvermogen en aanmerkelijk belang) buiten beschouwing blijven, resteren de liquide, dat wil zeggen direct beschikbare, vermogensmiddelen zoals bank- en spaartegoeden. Hoeveel mannen en vrouwen kunnen met hun inkomen en deze liquide vermogensmiddelen na een scheiding goed rondkomen? Voor hoeveel mannen en vrouwen met een laag inkomen (zie figuur 3.3.2) zijn de liquide vermogensmiddelen na de scheiding voldoende om dit lage inkomen te compenseren, en voor hoeveel niet? De antwoorden op deze vragen geven inzicht in de ‘werkelijke’ armoede onder gescheiden mannen en vrouwen op basis van de hoogte van hun inkomen en hun liquide vermogen. Armoede is hier conform Van den Brakel en Gidding (2019) afgebakend als het hebben van een laag inkomen én van een liquide vermogen tot de helft van de lage-inkomensgrens.

De liquide vermogensmiddelen van mannen en vrouwen waren na een scheiding in 2017 in doorsnee ruim 9,5 duizend euro. Bijna 12 procent van de gescheiden vrouwen had een laag inkomen en een liquide vermogen tot het gehanteerde vermogensplafond, en was daarmee arm. Bijna 6 procent oftewel een derde deel van de vrouwen met een laag inkomen na de scheiding had een vermogen boven dit plafond en daarmee voldoende liquide middelen om dit lage inkomen - althans tijdelijk - te compenseren. Bij mannen was dit aandeel bijna 29 procent. Bij een scheiding in 2012 kon nog maar ongeveer een kwart van de vrouwen en mannen hun lage inkomen met liquide middelen compenseren.

Vergeleken met 2012 zijn er na een scheiding in 2017 relatief minder mannen en vrouwen arm. De daling is sterker dan de gemiddelde daling van het armoedepercentage in Nederland (van 7 procent in 2013 naar 6,2 procent in 2018). Dat betekent dat een scheiding in 2017 minder vaak samenging met armoede dan een scheiding in 2012. Bij gescheiden vrouwen is de armoede relatief gezien bovendien meer afgenomen dan bij gescheiden mannen. Dat is deels terug te voeren op het onder vrouwen harder gedaalde aandeel met een laag inkomen (zie paragraaf 3.3).

3.4.3 Aandeel met (risico op) armoede naar jaar van scheiding
   Laag inkomen en weinig vermogen1) (%)Laag inkomen en voldoende vermogen1) (%)
Voor scheiding20124,72,1
Voor scheiding20174,81,3
Man na scheiding20126,92,3
Man na scheiding201752
Vrouw na scheiding201218,37
Vrouw na scheiding201711,75,7
1)Weinig vermogen betekent een gestandaardiseerd liquide vermogen tot de helft van de lage-inkomensgrens; boven dit plafond is sprake van voldoende vermogen .


3) Het CBS publiceert doorgaans over economische zelfstandigheid van mensen van 15 jaar tot AOW leeftijd (zie paragraaf 2.2), exclusief scholieren en studenten. Hier zijn scholieren en studenten wel meegenomen en tot de groep economisch niet-zelfstandigen zonder inkomen gerekend.

4) Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, wat tot de invoering van de nieuwehuwelijkswetgeving op 1 januari 2018 met circa driekwart de meest gebruikelijke vorm was.

4. Conclusie

Bij een scheiding verandert het persoonlijk inkomen van mannen niet, terwijl dat van vrouwen toeneemt. Dit laatste komt vooral doordat de groep vrouwen die voor de scheiding niet economisch zelfstandig waren na de scheiding een (aanvullende) uitkering krijgen. Een kleiner deel van de toename in inkomen bij vrouwen is toe te schrijven aan de uitbreiding van de werkweek. Desondanks hebben vrouwen die scheiden - economisch zelfstandig of niet - te maken met koopkrachtverlies, terwijl mannen er in koopkracht op vooruit gaan. Dat is ook zo als rekening gehouden wordt met kinderalimentatie. Het koopkrachtverlies van vrouwen komt doordat zij het gemiddeld hogere inkomen van hun partner na de scheiding moeten missen en de kinderen meestal bij haar wonen. Door het steeds kleiner wordende inkomensverschil tussen partners is het koopkrachtverlies van vrouwen evenals de koopkrachtwinst van mannen in vijf jaar tijd wel afgenomen.

Economische zelfstandigheid doet weliswaar niets af aan het koopkrachtverlies van vrouwen bij een echtscheiding, maar het zorgt wel voor een beduidend lager risico op armoede na de scheiding. Financiële onafhankelijkheid behoedt gescheiden mensen nog meer voor armoederisico na een scheiding. Met de toegenomen economische zelfstandigheid en vooral de toegenomen financiële onafhankelijkheid is het risico op armoede na een scheiding bij met name vrouwen steeds kleiner geworden. Daarnaast hebben gescheiden mannen en vrouwen met een laag inkomen vergeleken met vijf jaar eerder vaker een direct beschikbare financiële vermogensbuffer om het lage inkomen te compenseren. Als ook niet-liquide vermogensmiddelen (eigen woning en bedrijfsvermogen) meegeteld worden, is voor mannen de vermogenspositie na een scheiding beter dan ervoor, en voor vrouwen slechter. Vooral het eigenwoningbezit van gescheiden mannen speelt hierbij een rol.

Referenties

Alejandro Perez, S., M. van den Brakel en W. Portegijs (2018). Welke gevolgen heeft ouderschap voor werk en economische zelfstandigheid. In: Portegijs, W. en M. van den Brakel (red.). Emancipatiemonitor 2018. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek.

Bouman, A.M. (2004), Vrouwen na scheiding fors in koopkracht terug. CBS, 1 juni 2004.

Brakel, M. van den en K. Arts (2017). Trends in de financiële gevolgen van echtscheiding voor man en vrouw. In: Sociaal economische trends 2017/03.

Brakel, M. van den en K. Gidding (2019). Hoe is de financiële welvaart verdeeld? Statistische Trends 2019.

Brakel, M. van den, K. Gidding en B. Huynen (2018). Financiële situatie van een- en tweeverdieners. Statistische Trends, augustus 2018.

CBS (2019a). Onderzoek naar deeltijdwerkers t.b.v. IBO-deeltijdwerk.

CBS (2019b). Welvaart in Nederland 2019. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2019c). Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen. CBS-nieuwsbericht, 18 november 2019.

CBS m/v-stat (2019). Inkomen en economische zelfstandigheid; persoonskenmerken.

CBS StatLine (2019a). Huwen en huwelijksontbinding; geslacht, leeftijd (31 december), regio.

CBS StatLine (2019b). Welvaart van personen; kerncijfers.

CBS StatLine (2019c). Economische zelfstandigheid personen 15 jaar tot AOW-leeftijd; kenmerken.

Herbers, D. en W. Portegijs (2018). Hoeveel vrouwen zijn economisch zelfstandig? In:Portegijs, W. en M. van den Brakel (red.). Emancipatiemonitor 2018. Den Haag: Sociaal enCultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek.

Kalmijn, M. en J. de Vries (2008). Levensloopveranderingen in inkomen. De rol van partnerschaps- en ouderschapstransities bekeken met gegevens uit belastingen. In: Mens & maatschappij, jaargang 83, nr. 2.

TK (2018). Principes in de praktijk. Emancipatienota 2018-2021. Tweede Kamer,vergaderjaar 2017/2018, 29 maart 2018, 30420 nr. 270.

Tabellenbijlage

Tabel 1. Relatieve positie persoonlijk inkomen bij scheiding in 2017
ManVrouw
Voor scheidingNa scheidingVoor scheidingNa scheiding
Gemiddelde (NL=50)
Totaal70714452
Economisch zelfstandig79776365
Niet economisch zelfstandig38451833
werk16371632
bijstandsuitkering23322130
pensioenuitkering1)55542838
andere uitkering52523540
geen inkomen228126
1) De toename bij vrouwen komt doordat vrouwen met een partner relatief weinig aanvullend pensioen hebben en de AOW-uitkering bij hen overheerst. Bij mannen zijn AOW-uitkering en aanvullend pensioen vrijwel in balans (CBS, 2019b).

Tabel 2. Gemiddeld persoonlijk inkomen (partner) van gehuwden, 2018*
ManVrouw
Eigen inkomenInkomen partnerEigen inkomenInkomen partner
1000 euro
Totaal56,825,624,855,1
Economisch zelfstandig62,526,137,057,0
Niet economisch zelfstandig21,822,27,652,5
Voorlopige cijfers.