Bevolkingsprognose 2020-2070:

3. Veranderingen ten opzichte van vorige prognoses

Voor de demografische prognoses werkt het CBS met een driejaarlijkse publicatiecyclus. In december 2017 werd de Bevolkingsprognose 2017–2060 gepubliceerd, een nieuwe prognose voor de bevolking naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond (Stoeldraijer, Van Duin en Huisman, 2017a en 2017b). In december 2018 werd de Kernprognose 2018–2060 gepubliceerd (Stoeldraijer en Van Duin, 2018). Dit was een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060, waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden. Tegelijkertijd met de Kernprognose 2018–2060 werd de Huishoudensprognose 2019–2060 gepubliceerd, een prognose van de toekomstige huishoudenssamenstelling van de bevolking (Te Riele, Van Duin en Stoeldraijer, 2018). In september 2019 hebben het CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een prognose van huishoudens en de bevolking in Nederlandse gemeenten uitgebracht (Te Riele, Huisman, Stoeldraijer, De Jong, Van Duin en Husby, 2019). In december 2019 werd de Kernprognose 2019–2060 gepubliceerd (Van Duin, Stoeldraijer en Huisman, 2019), opnieuw een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060 waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden.

Op basis van recente ontwikkelingen en meer kennis over het verleden, worden de prognoses regelmatig aangepast om beter aan te sluiten bij de werkelijkheid. De Bevolkingsprognose 2020–2070 is op vier belangrijke punten aangepast ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2017–2060. Ten eerste wordt rekening gehouden met het effect van het nieuwe coronavirus op de bevolkingsontwikkeling. Daarnaast is de prognosehorizon verschoven. Ook is de indeling naar migratieachtergrond uitgebreid en als laatste wordt geen gebruik meer gemaakt van migratiemotief. Deze punten worden achtereenvolgens in dit hoofdstuk behandeld.

3.1 Effect van het nieuwe coronavirus op de bevolkingsontwikkeling

Het nieuwe coronavirus heeft sinds maart 2020 een grote invloed op de bevolkingsontwikkeling. Ook in de nabije toekomst zal dit effect hebben. Op het moment dat de Bevolkingsprognose 2020–2070 is opgesteld, in het najaar van 2020, is nog veel onzeker over de verspreiding en de impact van het nieuwe coronavirus, evenals over het beleid. Dit maakt het lastig om de invloed ervan op de toekomstige bevolkingsontwikkeling te voorspellen.

Op basis van cijfers over de afgelopen maanden zijn er schattingen te maken van de effecten gerelateerd aan corona. Denk aan de verhoogde sterfte in april en mei van 2020, gerelateerd aan de oplopende besmettingen in die periode. Maar ook de toename van de immigratie toen in de zomermaanden de maatregelen versoepelden en reisrestricties werden opgeheven. Daarnaast zijn op basis van de relatie tussen bevolkingsontwikkeling en economie en de economische voorspellingen die het Centraal Planbureau (CPB) maakt, voor de komende jaren schattingen te maken over de economische gevolgen voor de bevolkingsontwikkeling. In de Bevolkingsprognose 2020–2070 is daarom rekening gehouden met de effecten van corona op de korte termijn.

Voor de lange termijn is het echter nog onbekend in hoeverre demografische ontwikkelingen zullen veranderen vanwege het nieuwe coronavirus. Hierover kan op dit moment alleen gespeculeerd worden. Om die reden wordt voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 zo veel mogelijk vastgehouden aan de langetermijnontwikkelingen zoals deze in de Kernprognose 2019–2060 zijn opgesteld. Wanneer in de toekomst nieuwe gegevens beschikbaar komen die duiden op veranderingen in de bevolkingsontwikkeling, dan zullen de nieuwe langetermijnontwikkelingen worden opgesteld. De vernieuwde langetermijnontwikkelingen zullen in dat geval worden meegenomen in volgende edities van de jaarlijkse prognose van het CBS.

3.2 Langer vooruitkijken

De nieuwe Bevolkingsprognose loopt tot 2070, tien jaar verder dan de vorige prognose. De prognose beschrijft nu opnieuw 50 jaar van de toekomst. Tien jaar geleden, bij de Bevolkingsprognose 2010–2060 is de prognosehorizon ook verschoven, van 2050 naar 2060. Het verschuiven van de prognosehorizon geeft beleidsmakers en andere gebruikers van de prognose inzicht in de ontwikkelingen op de lange termijn.

Naarmate we verder in de toekomst kijken, zijn de ontwikkelingen onzekerder. Bij de prognose worden daarom prognose-intervallen weergegeven, een marge (onder- en bovengrens) rond een prognose. Deze marge geeft een indruk van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose.

Met het verschuiven van de prognosehorizon zijn ontwikkelingen te zien die op het eerste gezicht niet zo vanzelfsprekend zijn. Zo zal na 2060 de babyboomgeneratie, de kinderen die na de Tweede Wereldoorlog werden geboren, grotendeels zijn overleden. De sterfte zal in de jaren erna lager zijn, want de volgende generaties zijn minder groot. Het gevolg is dat de groei van de bevolking toeneemt: het aantal geboortes is dan weer groter dan het aantal overledenen.

3.3 Uitgebreide indeling migratieachtergrond

In de Bevolkingsprognose wordt onderscheid gemaakt naar migratieachtergrond, opgedeeld in een aantal groepen. Reden hiervoor is dat deze groepen een eigen migratiegeschiedenis kennen, met verschillende motieven om naar Nederland te komen, en verschillen vertonen in demografisch gedrag, zoals vruchtbaarheid en relatievorming. Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2017–2060 is het aantal groepen in de Bevolkingsprognose 2020–2070 uitgebreid met twee. De Europese Unie (EU) is opgesplitst in een westelijk deel (inclusief het Verenigd Koninkrijk) en een oostelijk deel. Het Verenigd Koninkrijk is vanwege het gedeelde verleden en uit praktische overwegingen nog tot het westelijk deel van de EU gerekend. Azië is opgesplitst in ’Aziatisch Midden-Oosten’ en ’Oostelijk Azië’ omdat het een relatief grote en diverse groep is. Voor Aziatisch Midden-Oosten is asiel een belangrijk motief voor immigratie naar Nederland, terwijl dat voor Oostelijk Azië vooral arbeid en studie is.

Bij de Bevolkingsprognose 2020–2070 zijn de volgende groepen onderscheiden:
  1. ​West-Europese landen in de EU (inclusief Verenigd Koninkrijk)
  2. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en later)
  3. Overig Europa (exclusief EU, Verenigd Koninkrijk en Turkije)
  4. Turkije
  5. Marokko
  6. Antillen (voormalige Nederlandse Antillen en Aruba, inclusief Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die de status van speciale Nederlandse gemeente hebben)
  7. Indonesië
  8. Suriname
  9. Afrika (exclusief Marokko)
  10. Aziatisch Midden-Oosten
  11. Oostelijk Azië (exclusief Indonesië en Japan)
  12. Latijns-Amerika (exclusief Suriname en Antillen)
  13. Overig buiten Europa (Japan, Noord-Amerika en Oceanië)
  14. Nederlandse achtergrond

Onder mensen met een migratieachtergrond is daarnaast onderscheid gemaakt tussen mensen die zelf in het buitenland zijn geboren (eerste generatie) en mensen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie).

3.4 Migratiemotief niet meer gebruikt bij veronderstellingen

In de Bevolkingsprognose 2017–2060 waren de verschillende migratiemotieven (arbeid, asiel, gezin en studie) leidend bij het opstellen van de migratieveronderstellingen. Voor mensen die van buiten de EU afkomstig waren, was onderscheid gemaakt tussen arbeidsmigranten, asielmigranten, gezinsmigranten, studiemigranten en mensen met een overig migratiemotief. Voor de EU, waarvoor geen migratiemotief hoeft worden doorgegeven, werden aparte schattingen gemaakt.

Voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 wordt een meer gedetailleerde indeling van landen gebruikt (zie paragraaf 3.3). De indeling sluit aan bij het onderzoek ’Bevolking 2050 in beeld. Drukker, diverser en dubbelgrijs’ dat is uitgevoerd door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het CBS (NIDI en CBS, 2020). Het voordeel van deze indeling ten opzichte van die uit de Bevolkingsprognose 2017–2060 is dat een meer gedetailleerde prognose voor immigratie gemaakt kan worden. Ook kan het migratiemotief gevoelig zijn voor het toelatingsbeleid; dit laatste kan door de jaren heen verschillen. Immigratiecijfers naar migratiemotief kunnen daardoor over de tijd veranderen naar gelang het beleid. Daarnaast is de informatie over immigratie naar migratieachtergrond sneller beschikbaar dan die naar migratiemotief; er kan dus beter gebruik gemaakt worden van recente data. De aanpassing werkt ook door in de veronderstellingen van de emigratie; deze zijn eveneens uitsluitend gebaseerd op de migratieachtergrond van de immigrant.