Auteur: Lenny Stoeldraijer, Sabrina de Regt, Coen van Duin, Corina Huisman en Saskia te Riele

Bevolkingsprognose 2020-2070:

bevolking groeit langzamer door corona

Over deze publicatie

De corona-epidemie heeft sinds maart 2020 een grote invloed op de bevolkingsontwikkeling: meer mensen overleden en minder mensen migreerden. De bevolking groeide daardoor minder snel in 2020. De nieuwe Bevolkingsprognose van het CBS verwacht dat, vanwege de corona-epidemie, ook de komende jaren de bevolking minder snel groeit dan eerder werd gedacht: er overlijden nog steeds meer mensen en de migratie blijft langer lager. Ook wordt verwacht dat de komende jaren minder kinderen worden geboren dan eerder werd gedacht. Op de lange termijn zijn de effecten van de corona-epidemie op de bevolkingsontwikkeling echter nog onzeker.

Volgens de Bevolkingsprognose 2020–2070 groeit de Nederlandse bevolking tot 20,4 miljoen inwoners in 2070. Internationale migratie speelt een belangrijke rol bij de toekomstige bevolkingsgroei. Nederland telt in de toekomst meer ouderen en mensen met een migratieachtergrond.

1. Inleiding

De bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS gebruikt hiervoor een simulatiemodel, waarbij op onderzoek gebaseerde veronderstellingen over geboorte, sterfte, immigratie en emigratie als basis dienen. De prognosecijfers zijn met onzekerheden omgeven. Zo kan het aantal migranten van jaar op jaar sterk fluctueren. Ook is niet zeker of de stijging van de levensverwachting in de toekomst in hetzelfde tempo door zal zetten en of Nederlanders een voorkeur voor gezinnen met twee kinderen blijven houden.

Sinds begin 2020 heeft de corona-epidemie een grote invloed op de Nederlandse samenleving. Ook de bevolkingsontwikkeling wordt erdoor geraakt: meer mensen overleden en minder mensen migreerden. Dit laatste vanwege economische veranderingen, reisrestricties en onzekerheden. Bij het opstellen van de prognose is duidelijk dat de effecten van het nieuwe coronavirus (SARS-CoV-2) op de bevolkingsontwikkeling nog niet voorbij zijn. Er is daardoor nog veel onzeker over hoe groot deze effecten in de nabije toekomst zullen zijn. Ook is onbekend of op de lange termijn effecten te verwachten zijn.

Dit artikel beschrijft de uitkomsten en veronderstellingen van de Bevolkingsprognose 2020–2070, die in december 2020 is gepubliceerd. Het gaat om een nieuwe prognose voor de bevolking naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond. Ten opzichte van de vorige prognose is de prognosehorizon verschoven van 2060 naar 2070; tevens is de indeling naar migratieachtergrond uitgebreid. In december 2017 werd de Bevolkingsprognose 2017–2060 (Stoeldraijer, Van Duin en Huisman, 2017a) gepubliceerd en in december 2019 de Kernprognose 2019–2060 (Van Duin, Stoeldraijer en Huisman, 2019). De laatste is een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060 waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden.

In paragraaf 2 worden de belangrijkste uitkomsten van de Bevolkingsprognose 2020–2070 beschreven. Paragraaf 3 beschrijft de grootste veranderingen van de huidige prognose ten opzichte van de vorige prognoses. In paragraaf 4 worden de veronderstellingen voor sterfte, geboorte en migratie beschreven die ten grondslag liggen aan de Bevolkingsprognose 2020–2070. Paragraaf 5 gaat in meer detail in op de uitkomsten van de prognose en paragraaf 6 bevat de conclusie.

2. Belangrijkste uitkomsten

In maart 2016 passeerde het inwonertal van Nederland de 17 miljoen. De grens van 18 miljoen inwoners wordt volgens de huidige inzichten in 2026 gepasseerd. In 2038 zal de grens van 19 miljoen worden gepasseerd; in 2063 telt Nederland naar verwachting 20 miljoen inwoners.

De komende jaren groeit de bevolking naar verwachting minder snel dan eerder gedacht. Dit heeft te maken met veranderingen die wereldwijd hebben plaatsgevonden door de corona-epidemie. Het nieuwe coronavirus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt, kan tot de dood leiden, waardoor meer mensen zullen overlijden. Door de corona-epidemie is het leven onzekerder geworden. Het krijgen van kinderen wordt mede hierdoor naar verwachting uitgesteld. Daarnaast zullen reisrestricties en economische krimp naar alle waarschijnlijkheid ook in de nabije toekomst nog tot minder migratie leiden.

0201


De bevolking groeit al een aantal jaren relatief snel. Tussen 2013 en 2016 verdubbelde het aantal inwoners dat er jaarlijks bij kwam van 49 duizend tot 103 duizend. In 2019 volgde een verdere stijging en kwamen er 125 duizend inwoners bij. De groei kwam grotendeels doordat meer mensen naar Nederland immigreerden. Tussen 2013 en 2016 leverde de asielmigratie hieraan een belangrijke bijdrage, maar ook de immigratie uit andere Europese landen en de immigratie van mensen met een Nederlandse achtergrond nam toe. Vanaf 2016 daalde het aantal asielmigranten dat naar Nederland kwam, maar het totale aantal immigranten bleef toenemen. In 2018 immigreerden 244 duizend mensen, in 2019 zelfs 269 duizend. Tegelijkertijd nam ook de emigratie toe, maar minder sterk. In 2019 emigreerden 161 duizend mensen. Het aantal levend geboren kinderen bleef in de periode na 2013 op een relatief laag niveau; jaarlijks werden bijna 170 duizend kinderen geboren. Het aantal overledenen nam licht toe, van zo’n 140 duizend tot 152 duizend. De bijdrage van het geboorteoverschot aan de totale bevolkingsgroei nam daardoor af.

Als gevolg van de corona-epidemie daalde in 2020 de immigratie. Het totale aantal immigranten wordt voor 2020 geraamd op 211 duizend, 22 procent minder dan in 2019. Ook de emigratie nam af, maar minder sterk. Deze wordt geraamd op 152 duizend (6 procent minder dan in 2019). Het aantal mensen dat overleed kwam relatief hoog uit en wordt geraamd op 164 duizend (8 procent meer dan in 2019). Het aantal kinderen dat wordt geboren in 2020 wordt geraamd op 168 duizend (1 procent minder dan in 2019). De totale bevolkingsgroei wordt geraamd op 63 duizend en komt de helft lager uit dan in 2019.

De verwachting is dat de bevolking ook in de toekomst blijft groeien doordat gemiddeld meer mensen immigreren dan emigreren. Immigratie en emigratie zullen naar verwachting na 2020 weer gaan toenemen. Het aantal kinderen dat de komende jaren geboren zal worden, ligt naar verwachting hoger dan het aantal mensen dat zal overlijden. Hierdoor groeit de bevolking ook. Doordat het aantal overledenen jaarlijks toeneemt, ligt vanaf 2040 het aantal overledenen hoger dan het aantal kinderen dat geboren wordt. Na 2055 daalt het jaarlijks aantal overledenen. Vanaf 2061 worden weer meer kinderen geboren dan dat er mensen overlijden.

0202

3. Veranderingen ten opzichte van vorige prognoses

Voor de demografische prognoses werkt het CBS met een driejaarlijkse publicatiecyclus. In december 2017 werd de Bevolkingsprognose 2017–2060 gepubliceerd, een nieuwe prognose voor de bevolking naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond (Stoeldraijer, Van Duin en Huisman, 2017a en 2017b). In december 2018 werd de Kernprognose 2018–2060 gepubliceerd (Stoeldraijer en Van Duin, 2018). Dit was een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060, waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden. Tegelijkertijd met de Kernprognose 2018–2060 werd de Huishoudensprognose 2019–2060 gepubliceerd, een prognose van de toekomstige huishoudenssamenstelling van de bevolking (Te Riele, Van Duin en Stoeldraijer, 2018). In september 2019 hebben het CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een prognose van huishoudens en de bevolking in Nederlandse gemeenten uitgebracht (Te Riele, Huisman, Stoeldraijer, De Jong, Van Duin en Husby, 2019). In december 2019 werd de Kernprognose 2019–2060 gepubliceerd (Van Duin, Stoeldraijer en Huisman, 2019), opnieuw een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060 waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden.

Op basis van recente ontwikkelingen en meer kennis over het verleden, worden de prognoses regelmatig aangepast om beter aan te sluiten bij de werkelijkheid. De Bevolkingsprognose 2020–2070 is op vier belangrijke punten aangepast ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2017–2060. Ten eerste wordt rekening gehouden met het effect van het nieuwe coronavirus op de bevolkingsontwikkeling. Daarnaast is de prognosehorizon verschoven. Ook is de indeling naar migratieachtergrond uitgebreid en als laatste wordt geen gebruik meer gemaakt van migratiemotief. Deze punten worden achtereenvolgens in dit hoofdstuk behandeld.

3.1 Effect van het nieuwe coronavirus op de bevolkingsontwikkeling

Het nieuwe coronavirus heeft sinds maart 2020 een grote invloed op de bevolkingsontwikkeling. Ook in de nabije toekomst zal dit effect hebben. Op het moment dat de Bevolkingsprognose 2020–2070 is opgesteld, in het najaar van 2020, is nog veel onzeker over de verspreiding en de impact van het nieuwe coronavirus, evenals over het beleid. Dit maakt het lastig om de invloed ervan op de toekomstige bevolkingsontwikkeling te voorspellen.

Op basis van cijfers over de afgelopen maanden zijn er schattingen te maken van de effecten gerelateerd aan corona. Denk aan de verhoogde sterfte in april en mei van 2020, gerelateerd aan de oplopende besmettingen in die periode. Maar ook de toename van de immigratie toen in de zomermaanden de maatregelen versoepelden en reisrestricties werden opgeheven. Daarnaast zijn op basis van de relatie tussen bevolkingsontwikkeling en economie en de economische voorspellingen die het Centraal Planbureau (CPB) maakt, voor de komende jaren schattingen te maken over de economische gevolgen voor de bevolkingsontwikkeling. In de Bevolkingsprognose 2020–2070 is daarom rekening gehouden met de effecten van corona op de korte termijn.

Voor de lange termijn is het echter nog onbekend in hoeverre demografische ontwikkelingen zullen veranderen vanwege het nieuwe coronavirus. Hierover kan op dit moment alleen gespeculeerd worden. Om die reden wordt voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 zo veel mogelijk vastgehouden aan de langetermijnontwikkelingen zoals deze in de Kernprognose 2019–2060 zijn opgesteld. Wanneer in de toekomst nieuwe gegevens beschikbaar komen die duiden op veranderingen in de bevolkingsontwikkeling, dan zullen de nieuwe langetermijnontwikkelingen worden opgesteld. De vernieuwde langetermijnontwikkelingen zullen in dat geval worden meegenomen in volgende edities van de jaarlijkse prognose van het CBS.

3.2 Langer vooruitkijken

De nieuwe Bevolkingsprognose loopt tot 2070, tien jaar verder dan de vorige prognose. De prognose beschrijft nu opnieuw 50 jaar van de toekomst. Tien jaar geleden, bij de Bevolkingsprognose 2010–2060 is de prognosehorizon ook verschoven, van 2050 naar 2060. Het verschuiven van de prognosehorizon geeft beleidsmakers en andere gebruikers van de prognose inzicht in de ontwikkelingen op de lange termijn.

Naarmate we verder in de toekomst kijken, zijn de ontwikkelingen onzekerder. Bij de prognose worden daarom prognose-intervallen weergegeven, een marge (onder- en bovengrens) rond een prognose. Deze marge geeft een indruk van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose.

Met het verschuiven van de prognosehorizon zijn ontwikkelingen te zien die op het eerste gezicht niet zo vanzelfsprekend zijn. Zo zal na 2060 de babyboomgeneratie, de kinderen die na de Tweede Wereldoorlog werden geboren, grotendeels zijn overleden. De sterfte zal in de jaren erna lager zijn, want de volgende generaties zijn minder groot. Het gevolg is dat de groei van de bevolking toeneemt: het aantal geboortes is dan weer groter dan het aantal overledenen.

3.3 Uitgebreide indeling migratieachtergrond

In de Bevolkingsprognose wordt onderscheid gemaakt naar migratieachtergrond, opgedeeld in een aantal groepen. Reden hiervoor is dat deze groepen een eigen migratiegeschiedenis kennen, met verschillende motieven om naar Nederland te komen, en verschillen vertonen in demografisch gedrag, zoals vruchtbaarheid en relatievorming. Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2017–2060 is het aantal groepen in de Bevolkingsprognose 2020–2070 uitgebreid met twee. De Europese Unie (EU) is opgesplitst in een westelijk deel (inclusief het Verenigd Koninkrijk) en een oostelijk deel. Het Verenigd Koninkrijk is vanwege het gedeelde verleden en uit praktische overwegingen nog tot het westelijk deel van de EU gerekend. Azië is opgesplitst in ’Aziatisch Midden-Oosten’ en ’Oostelijk Azië’ omdat het een relatief grote en diverse groep is. Voor Aziatisch Midden-Oosten is asiel een belangrijk motief voor immigratie naar Nederland, terwijl dat voor Oostelijk Azië vooral arbeid en studie is.

Bij de Bevolkingsprognose 2020–2070 zijn de volgende groepen onderscheiden:
  1. ​West-Europese landen in de EU (inclusief Verenigd Koninkrijk)
  2. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en later)
  3. Overig Europa (exclusief EU, Verenigd Koninkrijk en Turkije)
  4. Turkije
  5. Marokko
  6. Antillen (voormalige Nederlandse Antillen en Aruba, inclusief Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die de status van speciale Nederlandse gemeente hebben)
  7. Indonesië
  8. Suriname
  9. Afrika (exclusief Marokko)
  10. Aziatisch Midden-Oosten
  11. Oostelijk Azië (exclusief Indonesië en Japan)
  12. Latijns-Amerika (exclusief Suriname en Antillen)
  13. Overig buiten Europa (Japan, Noord-Amerika en Oceanië)
  14. Nederlandse achtergrond

Onder mensen met een migratieachtergrond is daarnaast onderscheid gemaakt tussen mensen die zelf in het buitenland zijn geboren (eerste generatie) en mensen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie).

3.4 Migratiemotief niet meer gebruikt bij veronderstellingen

In de Bevolkingsprognose 2017–2060 waren de verschillende migratiemotieven (arbeid, asiel, gezin en studie) leidend bij het opstellen van de migratieveronderstellingen. Voor mensen die van buiten de EU afkomstig waren, was onderscheid gemaakt tussen arbeidsmigranten, asielmigranten, gezinsmigranten, studiemigranten en mensen met een overig migratiemotief. Voor de EU, waarvoor geen migratiemotief hoeft worden doorgegeven, werden aparte schattingen gemaakt.

Voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 wordt een meer gedetailleerde indeling van landen gebruikt (zie paragraaf 3.3). De indeling sluit aan bij het onderzoek ’Bevolking 2050 in beeld. Drukker, diverser en dubbelgrijs’ dat is uitgevoerd door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het CBS (NIDI en CBS, 2020). Het voordeel van deze indeling ten opzichte van die uit de Bevolkingsprognose 2017–2060 is dat een meer gedetailleerde prognose voor immigratie gemaakt kan worden. Ook kan het migratiemotief gevoelig zijn voor het toelatingsbeleid; dit laatste kan door de jaren heen verschillen. Immigratiecijfers naar migratiemotief kunnen daardoor over de tijd veranderen naar gelang het beleid. Daarnaast is de informatie over immigratie naar migratieachtergrond sneller beschikbaar dan die naar migratiemotief; er kan dus beter gebruik gemaakt worden van recente data. De aanpassing werkt ook door in de veronderstellingen van de emigratie; deze zijn eveneens uitsluitend gebaseerd op de migratieachtergrond van de immigrant.

4. Veronderstellingen

De prognose beschrijft de verwachte ontwikkeling van de Nederlandse bevolking in de toekomst. Dit wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dat is een simulatiemodel waarbij de bevolking aan het eind van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte, migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar. Door dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Input voor het model zijn kansen die bepalen hoeveel vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen, hoeveel mensen zullen sterven en hoeveel er zullen emigreren. Daarnaast zijn aantallen nodig over hoeveel mensen zullen immigreren. Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden geformuleerd over het toekomstige kindertal, de levensduur en de omvang en richting van de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt door te kijken naar ontwikkelingen in het verleden. Analyseren van demografische ontwikkelingen is daarom een belangrijk onderdeel van het maken van een prognose. De veronderstellingen voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 worden hieronder beschreven.

4.1 Sterfte

Ontwikkeling in sterfte

In 2019 overleden 152 duizend Nederlanders. Dit is het dubbele van het aantal overledenen in 1950. Door het toenemend aantal ouderen neemt het aantal overledenen jaarlijks toe, met zo nu en dan fluctuaties van jaar op jaar. Ook voor de toekomst is de verwachting dat het aantal overledenen blijft toenemen.

Het aantal mensen dat overlijdt wordt beïnvloed door de veranderende bevolkingsopbouw en het feit dat mensen steeds ouder worden. Om de ontwikkelingen in de sterfte te volgen wordt in plaats van naar de absolute aantallen overledenen gekeken naar de levensverwachting, welke daar niet door wordt beïnvloed (Stoeldraijer en Harmsen, 2017). De levensverwachting, die ook de periode-levensverwachting of virtuele levensduur wordt genoemd, geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.

De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend (Stoeldraijer, 2020b). In 1980 gold voor mannen een levensverwachting van 72,5 jaar en voor vrouwen van 79,2 jaar. In 2019 was dit gestegen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. Wel is sprake van schommelingen in de levensverwachting. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 zeer beperkt ten opzichte van 2017 vanwege de hoge sterfte tijdens de lange griepepidemie aan het begin van het jaar. Ook voor de lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer leefstijl, gezondheidszorg en economie. Voor de toekomst wordt vooral gekeken naar de ontwikkelingen over een lange periode.

De levensverwachting van Nederlandse mannen lag in 2017 met 80,1 jaar 0,4 jaar boven het gemiddelde in andere West-Europese landen (Denemarken, Duitsland, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland). De levensverwachting van Nederlandse vrouwen, die tot 1992 hoger was dan het gemiddelde van andere West-Europese vrouwen, lag in 2017 met 83,3 jaar 0,9 jaar onder het gemiddelde. Ondanks de verschillen, waren de trends in de sterfte van West-Europese landen in de afgelopen 50 jaar redelijk vergelijkbaar. Het rookgedrag in het verleden heeft een belangrijke rol gespeeld in de verschillen in trends tussen West-Europese landen (Janssen, 2019). De trend in de levensverwachting voor het totaal van West-Europese landen is stabieler dan de trend in Nederland. Om die reden is eerstgenoemde een goede aanvulling om de toekomstige trend van de levensverwachting voor Nederland te bepalen.

Het rookgedrag heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de verschillen in levensverwachting tussen mannen en vrouwen. Tot midden jaren tachtig van de vorige eeuw nam het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen toe, daarna nam het verschil af. Dit is het gevolg van verschillend rookgedrag onder mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen.

040101

Model en veronderstellingen voor de sterfte

Sinds half februari 2020 kreeg Nederland te maken met het nieuwe coronavirus (CBS, 2020a). Een maand later waren de gevolgen terug te zien in de sterfte, waarbij het wekelijks aantal overledenen opliep van 3 104 in week 10 naar 5 084 in week 14. Een aantal weken nadat de eerste coronamaatregelen waren ingevoerd (Rijksoverheid, 2020), daalde het aantal overledenen. Na week 19 lag het wekelijks aantal overledenen iets onder het niveau dat normaal zou zijn geweest als er geen corona-epidemie was geweest. Begin oktober begon de sterfte opnieuw toe te nemen, samenvallend met de opkomende tweede golf van de corona-epidemie. De hogere sterfte in 2020 zal tot een lagere (periode-)levensverwachting leiden dan wanneer er geen corona was geweest. Zolang er geen oplossing voor corona is, zoals een vaccin, medicijn of behandelmethode, zal ook in de eerstkomende jaren de sterfte hoger liggen en daarmee de levensverwachting voor die jaren lager.

Bij het opstellen van de Bevolkingsprognose 2020–2070 is in dit opzicht nog veel onzeker. Er zijn verschillende schattingen van de dodelijkheid van het virus. Bovendien bestaat nog veel onduidelijkheid over de rol van risicofactoren en co-morbiditeit in relatie tot sterfte aan COVID-19. Er zijn vaccins in ontwikkeling, maar de effectiviteit zal pas op een later moment goed duidelijk worden. Het moment waarop deze beschikbaar komen en de tijd die het kost om mensen te vaccineren, liggen nog niet vast. Ook zijn de gezondheidseffecten van het virus op de lange termijn nog niet te overzien. Daarnaast is nog veel onbekend over effecten op de sterfte die niet direct door het virus worden veroorzaakt, zoals uitgestelde behandelingen en doktersbezoeken en de economische situatie. Hoewel het voorstelbaar is dat deze indirecte gevolgen een effect zouden kunnen hebben op de levensverwachting in de (nabije) toekomst, is het nog te vroeg om deze mogelijkheden te kwantificeren.

Uit eerder onderzoek blijkt bovendien dat het waarschijnlijk is dat, hoewel de corona-epidemie een grote impact heeft op de huidige sterfte, de stijgende lijn in de levensverwachting op de langere termijn niet nadelig beïnvloed zal worden (Stoeldraijer, 2020a). Na eerdere perioden met hoge sterfte, zoals bij de Spaanse griep en de Tweede Wereldoorlog, was de levensverwachting weer snel terug op het oude niveau. Vervolgens zette de trend van voor de periode met hoge sterfte door. Die aanname, dat de levensverwachting weer naar het oude niveau terugkeert, is gemaakt in de Bevolkingsprognose 2020–2070. Voor de eerstkomende jaren, waarbij het zeer waarschijnlijk is dat de corona-epidemie tot meer sterfte leidt, is de levensverwachting wel aangepast.

Het CBS gebruikt voor de prognose van de sterftekansen een extrapolatiemodel: er wordt van uitgegaan dat de toekomstige trends een voortzetting zijn van de trends uit het verleden (Stoeldraijer, Van Duin en Janssen, 2013). In het model wordt niet alleen uitgegaan van de trends in Nederland, maar ook van de meer stabiele trends in andere West-Europese landen. Tijdelijke versnellingen en vertragingen die voorkomen in de Nederlandse trends hebben zo een minder groot effect op de toekomstverwachtingen. Het model houdt ook rekening met het effect van rookgedrag op de sterfte, wat voor Nederland met name belangrijk is om de verschillen tussen mannen en vrouwen in sterftetrends goed te beschrijven.

Voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 zijn, ten opzichte van de Kernprognose 2019–2060, extra waarnemingen voor de totale sterfte en longkankersterfte in 2019 in Nederland meegenomen bij het schatten van de sterftetrend. Ook zijn de West-Europese sterftedata aangevuld met gegevens van 2016 en 2017. De modeluitkomsten van de sterftekansen voor Nederland worden bij de Bevolkingsprognose 2020–2070 geëxtrapoleerd vanaf het gemiddelde niveau in 2018 en 2019. Vanwege de hogere sterfte door corona in 2020 wordt deze keer niet geijkt aan de raming van 2020. Deze wijkt immers af van de langetermijntrend en wordt daarom niet gebruikt in het model om de langetermijntrend te bepalen.

De sterftekansen voor 2020-2022 zijn aangepast, rekening houdend met de hogere sterfte vanwege het nieuwe coronavirus. De aannames hebben betrekking op het aantal mensen dat op jaarbasis overlijdt bovenop wat het model verwacht voor dat jaar. Dit aantal is lager dan het aantal mensen dat op basis van de doodsoorzakenstatistiek aan corona overlijdt. Dat komt omdat na periodes van verhoogde sterfte doorgaans minder mensen overlijden. Cijfers over de doodsoorzaak COVID-19 in het eerste halfjaar van 2020 zijn wel gebruikt om het leeftijdspatroon van de extra sterfgevallen vanwege de corona-epidemie te schatten.

Voor 2020 is verondersteld dat 10 duizend mensen meer overlijden dan met de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde model, voor 2021 nog eens 3 duizend mensen meer en voor 2022 nog duizend mensen meer. Deze aantallen zijn gebaseerd op schattingen van besmettingen in Nederland, het geschatte overlijdenspercentage en het aantal sterfgevallen tot eind oktober 2020. Dit is gecombineerd met de aanname dat de sterfte vanwege de corona-epidemie steeds verder zal afnemen vanwege maatregelen, meer kennis over het virus, nieuwe medicijnen en behandelmethodes, en uiteindelijk een vaccin. Hogere sterfte in het ene jaar betekent dat in de jaren daarna minder mensen zijn die kunnen overlijden. De hier genoemde extra sterfteaantallen zijn exclusief dit effect. Vanaf 2023 zijn de sterftekansen weer gelijk aan de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde model.

Voor Europese landen wordt geschat dat het overlijdenspercentage na besmetting met het nieuwe coronavirus, op basis van gegevens uit de eerste golf, uitkomt tussen de 0,5 en 1,4 procent (Hauser, Counotte, Margossian, Konstantidoudis, Low, Althaus et al. 2020). Op basis van eerdere studies kwam het gemiddelde uit op 0,68 procent (Meyerowitz-Katz en Merone, 2020). Volgens onderzoek van Sanquin naar antistoffen bij Nederlandse bloeddonoren (Sanquin, 3 juni 2020) was tot eind mei 5,5 procent van de bevolking, ongeveer een miljoen mensen, besmet geweest met het nieuwe coronavirus. Sinds begin september loopt het aantal besmettingen op, maar minder snel: tot eind oktober zijn in totaal ruim 300 duizend besmettingen gemeld in Nederland. Dit is een derde van het aantal dat in maart tot en met mei besmet is geraakt. Aangenomen dat de testen sinds juni een betrouwbaar beeld geven van de besmettingen en de trend zich voorzet, zal tegen het eind van het jaar een aantal van ongeveer 1,5 miljoen mensen besmet zijn geweest. Als daarvan 0,68 procent overlijdt, komt dat neer op ongeveer 10 duizend sterfgevallen in 2020.

Begin oktober lag de cumulatieve sterfte voor 2020 ruim 7 duizend hoger dan werd verwacht voor die periode als er geen corona-epidemie was geweest. Nog eens 3 duizend extra overledenen in de laatste maanden van 2020 lijkt realistisch gezien de toename van de sterfte sinds begin oktober (CBS, 2020a). Vanwege de tijd tussen besmetting en overlijden zullen ook in de eerste maanden van 2021 nog mensen overlijden aan de gevolgen van het nieuwe coronavirus. De verwachting is dat in het voorjaar van 2021, net zoals na de eerste golf van 2020, de sterfte weer zal afnemen. Voor het najaar, waarbij mogelijk nog niet voldoende mensen zijn gevaccineerd, is de verwachting dat de besmettingen evenals de sterfte weer zullen toenemen. Daarom worden voor 2021 en 2022 ook nog extra sterfgevallen verondersteld.

Toekomstige ontwikkeling in sterfte

Volgens de Bevolkingsprognose 2020–2070 stijgt de levensverwachting verder naar 87,5 jaar voor mannen en 91,1 jaar voor vrouwen in 2070. Dat is ruim 7 jaar meer dan in 2019, toen de levensverwachting 80,5 jaar was voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. De levensverwachting in 2020 wordt geschat op 80,1 jaar voor mannen en 83,3 jaar voor vrouwen.

040102


Bij zowel mannen als vrouwen was de levensverwachting voor 2019 iets te hoog geraamd in de Kernprognose 2019–2060. Het toevoegen van extra data voor Nederland en de West-Europese landen heeft geen effect op de langetermijnontwikkeling voor mannen en een licht negatief effect op de langetermijnontwikkeling voor vrouwen. In 2060 is de levensverwachting bij geboorte voor mannen 0,01 jaar hoger dan in de Kernprognose 2019–2060 en voor vrouwen 0,15 lager.

4.2 Geboorte

Ontwikkeling in geboorte

Na de scherpe daling in de jaren zeventig en het dieptepunt in de jaren tachtig, schommelde het aantal kinderen dat jaarlijks geboren wordt lang tussen de 180 en 200 duizend. Sinds 2010 is het aantal geboorten echter duidelijk gedaald; inmiddels ligt dit al enkele jaren rond de 170 duizend per jaar.

Hoeveel kinderen geboren worden, hangt onder andere af van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Een cijfer dat daarvoor corrigeert, is het totale vruchtbaarheidscijfer (TFR). De TFR wordt berekend door het aantal kinderen dat in een jaar bij vrouwen van een bepaalde leeftijd wordt geboren te delen door het aantal vrouwen van die leeftijd in de bevolking. Op deze manier komen leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers tot stand, die vervolgens bij elkaar worden opgeteld. De som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers valt te interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar van hun vijftiende tot hun vijftigste zouden gelden. Hoewel de TFR dus niet afhangt van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd, wordt deze wel beïnvloed door de timing van de geboorten. In perioden waarin het krijgen van kinderen wordt uitgesteld, ligt de TFR tijdelijk lager; wanneer vrouwen op latere leeftijd alsnog kinderen krijgen, ligt de TFR tijdelijk hoger. De TFR kan daardoor van jaar op jaar sterke schommelingen laten zien.

Ook de TFR is sinds 2010 gedaald, van 1,80 kind per vrouw naar 1,57 in 2019. In eerste instantie werd de verklaring voor deze daling gezocht in de neergaande economische conjunctuur in de jaren na 2008. Eerdere schommelingen in de TFR leken ook met conjuncturele schommelingen samen te hangen (De Beer, 2012). De TFR daalde echter verder na 2013, toen de Nederlandse economie er juist steeds beter voor kwam te staan (De Beer en Latten, 2018). Dit wijst erop dat andere, meer structurele veranderingen een rol moeten spelen.

De afname sinds 2010 in de TFR heeft vooral betrekking op het aantal geboorten bij twintigers en jonge dertigers. Geboorten bij oudere dertigers en veertigers zijn wel op peil gebleven. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen voor het eerst moeder worden, is verder opgeschoven van 29,2 in 2010 naar 30,1 in 2019. Vrouwen beginnen dus later aan kinderen. Ook in andere opzichten lijken jongere generaties er langer over te doen om ‘gesetteld’ te raken. Twintigers van nu gaan later uit huis en later samenwonen, volgen langer onderwijs en hebben minder snel een vaste baan en een koopwoning (CBS, 2019a). Ze hebben in toenemende mate te maken met onzekerheid. De flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt tot meer inkomens- en baanonzekerheid, terwijl een stabiel en voldoende hoog inkomen een belangrijke voorwaarde wordt gevonden om aan kinderen te beginnen (Loozen en Kloosterman, 2019). Betaalbare woningen voor starters zijn schaars en hypotheken zijn met de aangescherpte normen moeilijker te krijgen (SER, 2019). 

4.2.1 Gemiddeld kindertal per vrouw naar leeftijd voor enkele geboortegeneraties
Leeftijd1935 (gemiddeld kindertal)1945 (gemiddeld kindertal)1955 (gemiddeld kindertal)1965 (gemiddeld kindertal)1975 (gemiddeld kindertal)1985 (gemiddeld kindertal)1990 (gemiddeld kindertal)1995 (gemiddeld kindertal)
150,0000,0010,0010,0000,0000,0010,0000,000
160,0010,0030,0040,0020,0020,0020,0010,001
170,0060,0120,0150,0060,0060,0060,0040,003
180,0200,0350,0360,0140,0130,0140,0090,007
190,0480,0770,0660,0280,0260,0260,0190,014
200,0930,1410,1050,0500,0440,0440,0340,025
210,1600,2360,1640,0820,0680,0680,0540,040
220,2550,3670,2410,1260,1000,1000,0810,061
230,3860,5330,3400,1850,1410,1430,1170,089
240,5560,7300,4580,2550,1940,1980,1640,126
250,7500,9280,5950,3430,2630,2690,222
260,9701,1180,7410,4460,3470,3540,295
271,1951,2910,8830,5580,4490,4550,382
281,4121,4341,0170,6820,5670,5690,483
291,6141,5521,1470,8150,6980,7000,596
301,7921,6491,2700,9510,8380,836
311,9431,7281,3831,0860,9840,978
322,0701,7901,4841,2141,1221,114
332,1761,8391,5681,3351,2551,241
342,2661,8771,6391,4391,3741,353
352,3411,9091,7011,5321,479
362,3941,9331,7491,6041,562
372,4311,9511,7861,6601,627
382,4551,9641,8141,7021,675
392,4711,9751,8331,7321,712
402,4811,9821,8471,7531,738
412,4881,9871,8561,7671,756
422,4921,9911,8611,7751,768
432,4951,9931,8641,7791,775
442,4971,9941,8661,7821,778
452,4971,9951,8671,783
462,4981,9961,8671,784
472,4981,9961,8671,784
482,4991,9961,8671,785
492,4991,9961,8671,785
502,4991,9971,8671,785

Veronderstellingen voor de geboorte

In de cijfers is nog niet zichtbaar dat jonge dertigers alsnog kinderen krijgen en aan een inhaalslag zijn begonnen. De daling in de TFR zet verder door. Voor 2020 wordt deze geraamd op 1,54, opnieuw lager dan het jaar ervoor. De Kernprognose 2019–2060 veronderstelde voor 2020 een TFR van 1,55 (Van Duin, Stoeldraijer en Huisman, 2019). Uitstel van het krijgen van kinderen kan echter tot afstel leiden en hoewel de verschillen tussen de huidige raming en de veronderstellingen van de Kernprognose 2019–2060 klein zijn, zijn deze toch verder bijgesteld. In de Kernprognose 2019–2060 is het uiteindelijk kindertal van 1,75 kind per vrouw op de lange termijn verlaagd naar 1,70. Dat kindertal gold voor vrouwen geboren vanaf 1995. In de Bevolkingsprognose 2020–2070 wordt verwacht dat het kindertal al vanaf generatie 1988 op 1,70 uitkomt. Dat betekent dat vooral vrouwen die nu begin dertig zijn, minder kinderen zullen krijgen dan in de Kernprognose 2019–2060 werd verwacht. Vrouwen geboren in de vroege jaren tachtig, die nu achterin de dertig zijn, zullen naar verwachting nog op gemiddeld 1,81 kind per vrouw uitkomen.

De veronderstellingen ten aanzien van de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van een kind zijn gelijk gebleven aan die van de Kernprognose 2019–2060. Voor de lange termijn wordt een verdere stijging verondersteld naar 32 jaar vanaf 2031.

Ook bij geboorte speelt de corona-epidemie op de korte termijn een rol. Wat de invloed precies zal zijn, is nog niet duidelijk. In de cijfers tot en met 2020 zijn de effecten van de corona-epidemie op het geboortecijfer nog niet zichtbaar. Eventuele veranderingen zullen pas vanaf begin 2021 te zien zijn. Het is mogelijk dat het aantal geboorten aan het begin van 2021 tijdelijk hoger komt te liggen door de strenge lockdown tijdens de eerste golf. Mensen brachten veel tijd thuis door en het openbare leven kwam stil te liggen. Daarnaast kan de verwachting dat in de toekomst meer thuisgewerkt wordt voor stellen aanleiding zijn om juist nu aan kinderen te beginnen, ook omdat een verhuizing verder van het werk naar een woning die geschikter is voor kinderen tot de mogelijkheden behoort. Daar staat tegenover dat vruchtbaarheidsbehandelingen mogelijk zijn uitgesteld door de druk op de gezondheidszorg. Ook kunnen stellen het geen goed moment voor een zwangerschap vinden, bijvoorbeeld omdat ze liever niet naar de huisarts of het ziekenhuis gaan, of doordat ze zorgen hebben over de beschikbaarheid van medische zorg tijdens de zwangerschap. De corona-epidemie brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft negatieve effecten voor de economie. De werkloosheid zal naar verwachting verder oplopen, het is onzeker hoe lang de corona-epidemie nog duurt en wat de toekomstige gevolgen zullen zijn. Dit kunnen redenen zijn om het krijgen van kinderen uit te stellen. Uit een studie van Luppi, Arpino en Rosina (2020) in Duitsland, Spanje, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bleek bijvoorbeeld dat een groot deel van de respondenten tot 35 jaar, die begin 2020 nog plannen hadden voor gezinsuitbreiding, deze plannen aan het begin van de corona-epidemie voor kortere of langere tijd uit wilden stellen.

Voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 wordt verondersteld dat de corona-epidemie op de korte termijn leidt tot een verdere daling van het jaarlijkse aantal geboorten. De TFR daalt van 1,54 in 2020 tot 1,47 in 2021 en 1,49 in 2022. Voor 2024 en 2025 wordt een inhaalslag verwacht: jongere generaties die eerder uitstelden, krijgen hun kinderen alsnog. Omdat het de verwachting is dat dit uitstel niet meer volledig ingehaald zal worden, stijgt de TFR daarna door naar 1,70 kind per vrouw in 2031. Bij de Bevolkingsprognose 2017–2060 was dat nog 1,75.

040202

4.3 Immigratie

Ontwikkeling in immigratie

Het aantal immigranten dat zich in Nederland vestigt, kent een grillig verloop. Uiteenlopende politieke en economische gebeurtenissen zorgden voor golfbewegingen in de internationale migratie. Enkele belangrijke gebeurtenissen die een grote invloed hadden op het aantal immigranten zijn de onafhankelijkheid van Indonesië en Suriname, de immigratie uit de zogenoemde wervingslanden (onder andere Marokko en Turkije), internationale conflicten zoals in voormalig Joegoslavië en Syrië en uitbreiding van de EU. In 2019 kwamen 269 duizend immigranten naar Nederland.

4.3.1 Immigratie
JaarImmigratie
194529074
1946107373
194754426
194846278
194936319
195070602
195158016
195233666
195335449
195442418
195552069
195651756
195750143
195867957
195937185
196045407
196155082
196266035
196355127
196467079
196576572
196681842
196755784
196864486
196976359
197090829
197197054
197283329
197386691
197495796
1975119264
197682953
197783899
197889184
1979104553
1980112504
198180183
198270740
198366762
198466907
198579362
198687387
198795935
198891157
198998914
1990117350
1991120249
1992116926
1993119154
199499311
199596099
1996108749
1997109860
1998122407
1999119151
2000132850
2001133404
2002121250
2003104514
200494019
200592297
2006101150
2007116819
2008143516
2009146378
2010154432
2011162962
2012158374
2013164772
2014182949
2015204615
2016230739
2017234957
2018243700
2019269064

Model en veronderstellingen voor de immigratie

De immigranten die naar Nederland komen, zijn globaal in drie groepen te onderscheiden. Ten eerste zijn er immigranten die niet in Nederland geboren zijn en vanwege asiel naar Nederland komen. Daarnaast zijn er immigranten die niet in Nederland geboren zijn en om andere redenen naar Nederland komen. Als derde groep zijn er immigranten die in Nederland geboren zijn. Voor iedere groep worden aparte modellen en veronderstellingen opgesteld.

Voor de schatting van het aantal asielmigranten wordt vanwege het ’waterbedeffect’ gekeken naar het gemiddeld aantal asielimmigranten in meerdere Europese landen (CBS Statline, 2020) en niet enkel naar de Nederlandse situatie. Met het waterbedeffect wordt bedoeld dat wanneer een land de immigratiewetten strenger maakt asielzoekers mogelijk eerder geneigd zullen zijn asiel aan te vragen in een buurland. Vervolgens maken de buurlanden de immigratiewetten weer strenger waardoor opnieuw een verschuiving in asielimmigratie tussen Europese landen plaatsvindt. Op basis van deze gegevens worden in de toekomst 18 duizend asielmigranten per jaar verwacht. Het aantal asielmigranten wordt in de prognose constant verondersteld omdat internationale conflicten zich niet laten voorspellen door modellen. Voor de verdeling van het aantal asielimmigranten per prognosegroep wordt voor de korte termijn gebruik gemaakt van de verdeling van het aantal asielimmigranten in het laatste jaar. Voor de langere termijn (na 5 jaar) wordt gebruik gemaakt van de verdeling van het aantal asielimmigranten over een langere periode (1995-2019).

De veronderstelling van het toekomstige aantal asielmigranten (18 duizend) is hoger dan in de Bevolkingsprognose 2017–2060 werd verondersteld (13,5 duizend). Dat komt omdat recent meer mensen met een hogere toekenningskans (bijvoorbeeld Syriërs) asiel hebben aangevraagd. Daarnaast is de samenstelling van de asielcijfers (waargenomen cijfers) aangepast. Zo worden nareizigers nu gekenmerkt als asielmigrant terwijl ze eerder ingedeeld werden bij de gezinsmigranten.

Voor immigranten die om andere redenen dan asiel naar Nederland komen en niet in Nederland zijn geboren, wordt per prognosegroep (zie paragraaf 3.3) een apart model opgesteld om te voorspellen hoeveel mensen in de toekomst uit deze landen naar Nederland zullen immigreren. Hiervoor wordt eerst gekeken welke factoren de immigratie in het verleden bepaald hebben. Vervolgens worden aannames gedaan over hoe sterk en hoe lang deze factoren ook in de toekomst invloed zullen hebben op het aantal immigranten. Meer informatie over de gebruikte modellen is te lezen in De Regt, Van Duin en Stoeldraijer (te verschijnen).

De derde groep immigranten bestaat uit mensen die in Nederland zijn geboren (mensen met een Nederlandse achtergrond of met een tweede generatie migratieachtergrond) en die, nadat zij naar het buitenland geëmigreerd zijn, na verloop van tijd terugkomen naar Nederland. Het aantal in Nederland geboren immigranten wordt geschat op basis van het percentage dat in het verleden is teruggekeerd, naar duur van emigratie, gecombineerd met de veronderstellingen over het aantal in Nederland geboren emigranten.

Een belangrijke extra factor voor de Bevolkingsprognose 2020–2070 is het nieuwe coronavirus. De aanwezigheid van het nieuwe coronavirus en de maatregelen die daarvoor zijn genomen, hebben een sterke invloed gehad op de immigratie in 2020. Ook voor de komende jaren wordt verwacht dat er nog effecten van de corona-epidemie op de immigratie zullen zijn. Op dit moment is nog zeer onzeker of de corona-epidemie ook op langere termijn de migratie zal beïnvloeden. Daarom is voor deze prognose verondersteld dat er geen directe langetermijneffecten zijn (zie paragraaf 3.1). Dit is ook in lijn met het effect op de immigratie dat in het verleden zichtbaar was rondom crises.

Op basis van de maandcijfers van het aantal immigranten tot en met oktober 2020 is per prognosegroep het effect geschat dat de corona-epidemie had op het aantal immigranten dat naar Nederland kwam, het ’directe’ corona-effect. Dit is gedaan door te vergelijken met de aantallen immigranten in dezelfde maanden een jaar eerder, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen door algemene trends en economische factoren. Recente immigratiecijfers tonen dat het corona-effect tijdens de tweede golf beduidend minder sterk was dan tijdens de eerste golf. Het is daarom aannemelijk dat het effect van de corona-epidemie in de toekomst niet meer zo groot zal zijn als in de eerste golf. Daarom wordt het meest recente corona-effect, die van oktober 2020, als uitgangspunt genomen voor het toekomstige corona-effect in de modellen. Bij het opstellen van de prognose is eerst het aantal immigranten berekend waarbij geen rekening is gehouden met de corona-epidemie. Vervolgens is het corona-effect toegepast op dat aantal. Het corona-effect wordt naar de toekomst toe afgebouwd op basis van aannames over een vaccin (wat ervoor zal zorgen dat er geen direct effect meer is van corona op immigratie) en andere ontwikkelingen.

Net als bij de Macro Economische Verkenning (CPB, 2020) wordt voor het vaccin uitgegaan van een gunstig en ongunstig scenario. Het gunstig scenario gaat ervan uit dat in het voorjaar van 2021 een goed werkend vaccin beschikbaar komt en dat de Nederlandse bevolking een jaar later voldoende gevaccineerd zal zijn. Het ongunstig scenario gaat ervan uit dat het enkele jaren langer (tot 2025) duurt alvorens een goedwerkend en effectief vaccin beschikbaar is en  voldoende mensen ingeënt zijn. Op basis van recente informatie en inzichten (zo zouden twee effectieve vaccins op korte termijn toegelaten worden in de EU, NOS 20 november 2020) wordt het gunstig scenario waarschijnlijker geacht dan het ongunstig scenario. Daarom is bij het opstellen van de prognose voor immigratie meer gewicht toegekend aan dit gunstig scenario.

Naast het vaccin zijn er ook andere ontwikkelingen die ervoor zorgen dat de impact van het nieuwe coronavirus op de immigratie in de (nabije) toekomst geringer zal zijn dan in 2020 is waargenomen. Zo kunnen zogenaamde sneltesten het vrij(er) reizen, en dus ook immigreren, bevorderen. Ook is te verwachten dat overheden vanwege het leereffect in de toekomst minder snel beslissingen zoals het volledig sluiten van grenzen zullen nemen en eerder zullen zoeken naar maatwerk. Verder is het aannemelijk dat mensen die graag zouden willen immigreren manieren vinden om dit, ondanks het nieuwe coronavirus, alsnog te realiseren. Met andere woorden, hoe langer het nieuwe coronavirus aanwezig is, hoe groter de kans dat gewenning ontstaat en dat overheden en mensen zo veel en zo snel mogelijk proberen het ’gewone’ leven op te pakken. Dat maakt het aannemelijk dat effect van de corona-epidemie op immigratie geleidelijk af zal nemen, ook wanneer er nog geen vaccin is.

Na de eerste golf heeft de immigratie naar Nederland uit Europese landen (inclusief Turkije) en de Antillen zich sneller hersteld dan die uit bestemmingen buiten Europa. Voor de prognose wordt daarom aangenomen dat het effect van de corona-epidemie op de immigratie uit Europese bestemmingen een half jaar minder langer aanhoudt dan op die uit bestemmingen buiten Europa.

Om rekening te houden met migranten die vanwege de corona-epidemie migratie hebben uitgesteld en op termijn alsnog naar Nederland kunnen komen, zijn aparte modellen opgesteld. Hiervoor is gekeken naar de reden waarom immigranten doorgaans naar Nederland komen. Mensen die vanwege gezinsvormende redenen naar Nederland zouden komen, zijn waarschijnlijk eerder geneigd om alsnog naar Nederland te komen dan mensen die voor een bepaalde baan of studie naar Nederland zouden komen. Verder is aangenomen dat mensen alleen alsnog naar Nederland zullen komen (gewogen naar immigratiereden) indien de coronarestricties in een bepaald jaar minder zijn dan in het jaar ervoor. Ook is aangenomen dat hoe langer het duurt voordat mensen (kunnen) immigreren, hoe minder vaak zij dit uiteindelijk ook zullen doen.

Naast het directe corona-effect (of mensen kunnen en willen immigreren) is ook de economie een belangrijke voorspeller voor het aantal immigranten dat naar Nederland komt. Het nieuwe coronavirus heeft impact gehad op de economie (CBS, 2020b) en dit wordt ook in de nabije toekomst nog verwacht (Adema, Van den Berge en Zulkarnain, 2020). Hier is rekening mee gehouden bij de schattingen van de invloed van de corona-epidemie op de toekomstige immigratie.

Toekomstige ontwikkeling in immigratie

De immigratie uit Europese landen naar Nederland werd in het verleden vooral bepaald door algemene trends en de economie. Voor sommige landen speelt toetreding tot de EU een belangrijke rol bij immigratie, met daarbij het recht om in de andere lidstaten te werken, en daarnaast was sprake van de Brexit. Door dit laatste komen immigranten die anders naar het Verenigd Koninkrijk gegaan zouden zijn nu wellicht naar Nederland. Als gevolg van de corona-epidemie wordt verwacht dat de Europese immigratie op korte termijn lager ligt dan de trend in de afgelopen paar jaren. Op lange termijn wordt verwacht dat ongeveer 123,4 duizend migranten per jaar uit de EU naar Nederland zullen komen en ongeveer 17,4 duizend migranten uit de overige Europese landen.

040302


Voor Marokko en Turkije speelt gezinsvorming een belangrijke rol in het verklaren van immigratiepatronen. Het aantal migratiehuwelijken wordt afzonderlijk voorspeld aangezien dit aantal vrij constant was de afgelopen jaren; de overige immigratie wordt gemodelleerd aan de hand van de economie in Nederland. Voor Turkije gebeurt dit tevens door middel van een trend, voor Marokko was de trend niet significant. Op korte termijn wordt verwacht dat het aantal immigranten uit deze landen lager ligt dan wanneer er geen corona-epidemie was geweest. Op lange termijn wordt verondersteld dat 3,2 duizend immigranten uit Marokko naar Nederland zullen komen en 7,2 duizend immigranten uit Turkije.

040303

 
Voor de Antillen en Suriname blijkt de economie in Nederland samen te hangen met het aantal immigranten dat in het verleden jaarlijks uit deze gebieden naar Nederland kwam. De economische situatie in Nederland hangt niet significant samen met het aantal mensen dat uit Indonesië naar Nederland komt. De migratiemotieven van deze mensen zijn ook anders: voor hen is studie het meest voorkomende motief. Er zijn voor deze landen verder geen duidelijke trends zichtbaar wanneer rekening wordt gehouden met de economische situatie in Nederland. Ook hier wordt op korte termijn een lager aantal immigranten verwacht vanwege de corona-epidemie. Op termijn zullen naar verwachting 3,9 duizend immigranten uit de Antillen, 2,5 duizend immigranten uit Suriname en 1,7 duizend mensen uit Indonesië naar Nederland komen.

040304