Hoe is de financiële welvaart verdeeld?

4. Welvaartsarmoede

Of een huishouden risico op armoede loopt bepaalt het CBS doorgaans met de lage inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen voor prijsontwikkeling aangepast. De grens van dit (netto) inkomen is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979. Voor meerpersoonshuishoudens is de grens met behulp van equivalentiefactoren aangepast aan de omvang en samenstelling van het huishouden (voor meer uitleg en grensbedragen van diverse typen huishoudens zie o.a. CBS, 2019b). Huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens zijn weliswaar ‘inkomensarm’, maar kunnen een vermogensbuffer achter de hand hebben om hun inkomenstekort te compenseren. Zo komt risico op armoede in alle vermogenspercentielgroepen in meer of mindere mate voor, terwijl dat in inkomensgroepen tot de 20e percentielgroep zo is.

4.1 Risico op armoede, 2018*
   Inkomen (% huishoudens)Vermogen (% huishoudens)
Laagste
10%-groep
11005,542919499
Laagste
10%-groep
21007,405382338
Laagste
10%-groep
31006,531240894
Laagste
10%-groep
41006,325777543
Laagste
10%-groep
51006,394567865
Laagste
10%-groep
61007,040949519
Laagste
10%-groep
71007,467884228
Laagste
10%-groep
868,361459698,251876143
Laagste
10%-groep
959,473625838,915813335
Laagste
10%-groep
1067,073187429,950559134
2e1165,2152741111,0921898
2e1258,6831496912,34189463
2e1350,6314228113,82806416
2e1440,2026396516,65124608
2e1520,7587649723,34724421
2e1610,5513447329,05676483
2e175,54470702346,20862029
2e181,74316179943,87003261
2e190,04632877539,44817301
2e200,00132234935,76001829
3e21035,09923514
3e22037,21207252
3e23036,54891491
3e24032,92988829
3e25029,03230224
3e26025,61084359
3e27022,71326362
3e28019,94489979
3e290,0013096217,70595202
3e30015,79157434
4e31014,18273538
4e32012,79747985
4e33011,58237273
4e34010,1935076
4e3508,277731156
4e360,0013057567,337776315
4e3706,25025627
4e3805,823552612
4e3905,181705877
4e4004,864945329
5e4104,384779612
5e4204,207581179
5e4304,09583311
5e4403,717313166
5e4503,438666667
5e4603,016599276
5e4702,68432355
5e4802,471420075
5e4903,61715749
5e5002,009397312
6e5101,891565949
6e5201,8917361
6e5301,799879572
6e5401,862801528
6e5501,779359431
6e5601,751727561
6e5701,939869281
6e580,0012932761,618486539
6e5901,660925839
6e6001,706377701
7e6101,587612445
7e6201,592580999
7e6301,620923221
7e6401,601585935
7e6501,708143322
7e6601,722499251
7e6701,718096677
7e6801,664320717
7e6901,671835501
7e7001,628948671
8e7101,628579618
8e7201,543652138
8e7301,520208605
8e7401,485773813
8e7501,423529259
8e7601,44933203
8e7701,437163165
8e7801,388599416
8e790,0012903561,390987236
8e8001,412396253
9e8101,373501191
9e8201,334444285
9e8301,342517839
9e8401,347151607
9e8501,446786365
9e8601,453669964
9e8701,382931711
9e8801,559211039
9e8901,56383946
9e9001,589403974
Hoogste
10%-groep
9101,681643466
Hoogste
10%-groep
9201,719100978
Hoogste
10%-groep
9301,969759842
Hoogste
10%-groep
9401,897454508
Hoogste
10%-groep
9502,058247897
Hoogste
10%-groep
9602,270429982
Hoogste
10%-groep
9702,481222481
Hoogste
10%-groep
9802,950692377
Hoogste
10%-groep
9903,724153983
Hoogste
10%-groep
10006,090754044


Het ligt voor de hand bij het vaststellen van armoede rekening te houden met een vermogensbuffer van huishoudens door uit te gaan van de welvaartsmaat.Welvaartsarmoede zou dan gedefinieerd kunnen worden als behorende tot de laagste percentielgroepen van welvaart, bijvoorbeeld de laagste tien. Maar in dat geval zou ieder jaar 10 procent van de huishoudens welvaartsarm zijn en zit de variatie in de kenmerken van huishoudens die tot de laagste welvaartsdecielgroep behoren. Bij het monitoren van armoede gaat het echter vooral om de omvang ervan. Uit eerdere studies komen diverse methoden naar voren om welvaartsarmoede te meten. Globaal gezegd vallen deze methoden uiteen in twee varianten: een huishouden is welvaartsarm als (1) de optelling van het inkomen en (een deel van het) vermogen onder een bepaalde grens valt of als (2)het inkomen en vermogen beide onder bepaalde grenzen liggen. Zo stelt OECD (2013) voor om rekening te houden met een vermogensbuffer door huishoudens met een inkomen onder een zekere armoedegrens en een vermogen tot een bepaald vermogensplafond af te baken als welvaartsarm. Het gekozen vermogensplafond is daarbij gerelateerd aan de armoedegrens. SCP (2018) bestempelt huishoudens als welvaartsarm wanneer de optelling van inkomen en vrij opneembaar vermogen onder de SCP-armoedegrens valt. In het vrij opneembare vermogen blijft de eigen woning buiten beschouwing en bovendien wordt het vertaald in een annuïteit. Ook OECD (2013) noemt deze methode.

Beide genoemde varianten om welvaartsarmoede af te bakenen hebben hun voor- en nadelen (zie bijvoorbeeld OECD, 2013). In dit artikel is uitgegaan van variant (2) (zie Technische toelichting) en zijn huishoudens als welvaartsarm afgebakend als zij een laaginkomen hebben en hun vermogen kleiner is dan een vermogensplafond. In het vermogen zijn de eigen woning (zowel de waarde als de hypotheekschuld), het aanmerkelijk belangen het ondernemingsvermogen buiten beschouwing gelaten, aangezien deze componenten niet vrij opneembaar zijn. Zodoende doen alleen de vermogenscomponenten die inbox 3 van het belastingstelsel vallen mee in de bepaling van welvaartsarmoede, dat wil zeggen het saldo van box 3 sparen en beleggen en de box 3 schulden (studieschulden en overige schulden). Bovendien is dit box 3-vermogen gestandaardiseerd, net als het besteedbaar inkomen (zie bijvoorbeeld CBS, 2019a). Met het meenemen van vermogen inde bepaling van armoede wordt het immers gezien als een stuk inkomen voor consumptiedoeleinden door het gehele huishouden.

Voor het vermogensplafond is uitgegaan van de helft van de lage-inkomensgrens. Dit vermogensplafond is ten eerste ingegeven door het maximale vermogen dat een huishouden (afgezien van een eigen woning) mag hebben om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. In 2018 was dat 6 020 euro voor een alleenstaande en het dubbele voor een meerpersoonshuishouden (Rijksoverheid, 2019). Dit maximum vermogen in de Bijstandswetgeving is bijna gelijk aan de helft van de lage-inkomensgrens van een alleenstaande (12 750 euro in 2018) en ook in de periode 2011–2017 was het maximumvermogen jaarlijks ongeveer de helft van die grens. Een tweede reden om te kiezen voorde helft van de lage-inkomensgrens als vermogensplafond is het tekort ten opzichte van de lage-inkomensgrens dat inkomensarme huishoudens in doorsnee hebben. Dit mediane inkomenstekort was in 2018 en in de jaren ervoor maximaal 12 procent (zie CBS, 2019b).Een doorsnee laag-inkomenshuishouden kan dankzij het vermogen langdurig (minimaal vier jaar) net uit de armoede blijven als dit minimaal 48 procent van de lage-inkomensgrens bedraagt.

In 2018 had 6,2 procent van de huishoudens te maken met welvaartsarmoede: zij liepen risico op armoede en hun box 3-vermogen was maximaal de helft van de lage-inkomensgrens. Het risico op inkomensarmoede bedroeg 7,9 procent, een verschil van 1,7 procentpunt oftewel 120 duizend huishoudens. Tussen 2011 en 2013 liepen zowel het risico op inkomensarmoede als de welvaartsarmoede op tijdens de conjuncturele neergang in die jaren. Met het herstel van de economie in 2014 zette een daling van de armoede in, maar in 2016 stabiliseerde het armoederisico. Dit komt vooral voor rekening van Syrische vluchtelingen die inmiddels een verblijfsvergunning hebben en merendeels afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering (CBS, 2019a).

4.2 Inkomens- en welvaartsarmoede
 Laag inkomen (% huishoudens)Laag inkomen en weinig vermogen (% huishoudens)
20116,95,2
201286,2
20138,97
20148,56,9
20158,26,5
20167,96,3
20177,96,3
2018*7,96,2


Door bij het bepalen van armoede op bovenstaande manier rekening te houden met een vermogensbuffer die in principe direct te besteden is, verandert alleen het niveau van de armoede (althans landelijk gezien). Dit komt doordat het box 3-vermogen minder fluctueert dan bijvoorbeeld de waarde van de eigen woning en het aanmerkelijk belang(CBS StatLine, 2019b). De omvang van de groep lage inkomens die boven het gehanteerde vermogensplafond vallen zal daarom van het ene jaar op andere jaar weinig veranderen.Er zijn legio varianten denkbaar om vermogen mee te nemen in de bepaling van armoede.Met een vermogensplafond blijft, ongeacht de gehanteerde bovengrens, de uitkomst dat meenemen van vermogen de omvang van armoede dempt.