Evaluatie armoederegelingen Den Haag

4. Resultaten individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag is een gemeentelijke regeling voor personen uit huishoudens met een laag inkomen. Huishoudens ontvangen een bijdrage voor het aanschaffen van noodzakelijke benodigdheden of kunnen het bedrag gebruiken voor het aflossen van schulden. De regeling kan maximaal één keer per jaar per huishouden aangevraagd worden. Hiervoor moet minstens één persoon uit het huishouden voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn, maar wordt wel uitgegaan van het inkomen en vermogen uit het huishouden. Het bedrag wat een persoon kan ontvangen is afhankelijk van het type huishouden waaruit de persoon komt.

Er is door de gemeente Den Haag informatie over het gebruik van deze regeling geleverd vanaf 2010. Voor deze regeling is gekeken naar de jaren 2015, 2017 en 2020. De analyse is begonnen bij 2015, zodat het eerste gebruik redelijk zuiver kon worden afgeleid voor deze groep. De groep gebruikers die geanalyseerd wordt, heeft in ieder geval niet in de vijf jaar voorafgaand aan de analyse gebruik gemaakt van de regeling. Verder kon daarmee ook worden uitgesloten dat de personen in de interventiegroep twee jaar daarvoor (in dit geval dus 2013) niet ook al de regeling hadden. Dit is namelijk het moment waarop gekeken wordt naar de voorspellers, waarbij er nog geen invloed van de regeling mag zijn.

4.1 Populatie en selecties

Gemeente Den Haag heeft een bestand geleverd waarin duidelijk wordt welke personen gebruik maken van de individuele inkomenstoeslag. Daarop zijn bepaalde selecties gemaakt om een goede interventiegroep samen te stellen. De aantallen bij deze selecties staan voor de jaren 2015, 2017 en 2020 in tabel 4.1.1. Allereerst is ervoor gezorgd dat het bestand van de gemeente Den Haag alleen unieke personen bevatte. Om te kijken naar het effect van de regeling is het van belang dat iemand voor het eerst gebruik maakt van de regelingen. De persoon is dan nog niet beïnvloed door het gebruik van de regeling. Hier is een selectie op gemaakt. Daarna is een selectie gemaakt van personen die voldoen aan de volgende voorwaarden van de regeling:

  • De persoon is 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd;
  • De persoon is woonachtig in Den Haag;
  • Het huishoudinkomen is maximaal 110% van het minimumloon, voor minstens 36 aaneengesloten maanden;
  • Het huishoudvermogen ligt onder de vermogensgrens.

Daarnaast zijn personen geselecteerd die twee jaar voor de eerste aanvraag in het BRP waren ingeschreven. Dit was van belang voor de analyse, omdat relevante achtergrondkenmerken uit het verleden bekeken moesten worden voor het gebruik van de regeling en de persoon op dat moment nog niet beïnvloed is door het gebruik van de regeling. Voor de interventiegroep is automatisch een persoon per huishouden geselecteerd, omdat de regeling per huishouden maximaal één keer per jaar aangevraagd kan worden. Ook zijn per jaar alleen de personen in de interventiegroep meegenomen die de individuele inkomenstoeslag voor het eerst gebruikten.

Tabel 4.1.1 geeft weer hoe de selectie van personen in de interventiegroep verloopt. Hier wordt per selectie duidelijk hoeveel personen er overblijven in de interventiegroep. Een groot deel van de aanvragen valt af door de selectie van personen die de regeling sinds 2010 voor het eerst gebruiken. Ook waar geselecteerd is op het voldoen aan de voorwaarden van de regeling, valt een grote groep personen af. Dit komt voornamelijk door de voorwaarden met betrekking tot het inkomen en vermogen. Dit kan komen doordat de gemeente Den Haag het inkomen bepaalt door te kijken naar de laatste loonstrook, terwijl in dit onderzoek het inkomen van de voorgaande drie jaren als criterium gebruikt wordt. Een ander verschil met de toetsing door gemeente Den Haag is dat een persoon in de interventiegroep twee jaar voor de peildatum aan deze voorwaarden moet voldoen. Daarnaast vallen aan het eind van het proces personen af door de manier van matching. Om een groep te krijgen die zoveel mogelijk op elkaar lijkt, valt hierbij een aantal personen af die niet gematcht kunnen worden14).

Deze uiteindelijk groep is vergeleken met alle personen die gebruik maken van de individuele inkomenstoeslag zoals geleverd door de gemeente Den Haag15). Opvallend is hierbij dat in alle jaren deze originele groep procentueel meer personen uit Escamp bevat en minder personen uit het centrum. Daarnaast is het vermogen van de originele groep hoger, dit verschilt gemiddeld gezien tussen de 4 000 en 6 500 euro met de gematchte interventiegroep. Daarnaast komen in de originele groep minder personen voor met een langdurig laag inkomen, maar is het gemiddelde inkomen in de originele groep in alle jaren ongeveer 1 000 euro hoger dan in de uiteindelijke interventiegroep. Als laatste zijn de personen in de oorspronkelijke groep gemiddeld gezien 4 jaar ouder, dit komt omdat we kijken naar het eerste gebruik bij de uiteindelijke groep. Ook zijn de personen in de uiteindelijke groep hoger opgeleid en hebben meer personen een startkwalificatie.

4.1.1 Selecties interventiegroep (aantallen zijn afgerond op tientallen)
Selectie201520172020
Aantal personen
Oorspronkelijke levering (aanvragen)16 96019 68020 840
Oorspronkelijke levering unieke personen16 90019 60020 810
Maken in jaar t voor het eerst gebruik van de regeling2 2502 1701 990
Voldoen aan de voorwaarden 790 710 750
Komen in de twee jaar voorafgaand aan jaar t voor in de BRP 790 700 750
Selectie huishouden niet in interventiegroep eerdere jaren1) 790 700 750
Interventiegroep na matching 700 670 700
Bron: CBS.
1) Personen die in voorgaande jaren in een huishouden zaten waar de Individuele inkomenstoeslag werd gebruikt, werden in deze stap uitgesloten. Dit is gedaan om de invloed van de regeling in de interventiegroep te elimineren.

Voor de controlegroep is in de eerste plaats uitgegaan van de volledige populatie van de gemeente Den Haag. Daarop is eerst een selectie gemaakt van de personen die op de peildatum voldeden aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag en vervolgens ook twee jaar voor het peilmoment in de BRP voorkwamen. Voor de controlegroep zijn alle personen die in de jaren 2010 tot 2020 de regeling gebruikten uitgesloten. De reden daarvoor is dat dan eerdere invloed van het gebruik van de regeling wordt uitgesloten. Daardoor vielen veel personen af. Daarnaast is willekeurig één persoon per huishouden geselecteerd, zodat niet meerdere personen per huishouden in de controlegroep zaten. Door de methode van matching is uiteindelijk in alle jaren nog ongeveer 84 procent van de personen overgebleven. De aantallen die per selectiestap overblijven, zijn weergegeven in tabel 4.1.2.

4.1.2 Selecties controlegroep (aantallen zijn afgerond op tientallen)
Selectie201520172020
Aantal personen
Populatie gemeente Den Haag514 860524 880545 840
Voldoen aan de voorwaarden17 65018 59018 930
Komen in de twee jaar voor jaar t voor in de BRP17 51018 49018 790
Heeft zelf, of iemand uit het huishouden in geen van de geleverde jaren de IIT aangevraagd4 8904 9604 990
Selectie op 1 lid per huishouden (willekeurig gekozen)4 1204 2604 410
Controlegroep na matching 700 670 700
Bron: CBS.

4.2 Regressies

Door middel van een regressie is gekeken welke achtergrondkenmerken binnen de groep van belang zijn om de kans op de regeling te voorspellen. Een complete lijst met kenmerken voor de individuele inkomenstoeslag wordt gegeven in bijlage A. Voor al deze kenmerken is gekeken of er een significante invloed is op de kans op de regeling of dat er geen eenduidig beeld te zien is voor alle populatiejaren. De kenmerken die van invloed zijn op de kans op de regeling voor alle populatiejaren zijn verwerkt in tabel 4.2.1. Voor leeftijd en kinderbijslag werd geen duidelijk beeld gevonden over de invloed op de kans op de regeling, i.e. soms werd wel een effect gevonden, soms niet.

4.2.1 Enkelvoudige regressies
KenmerkSignificant voor alle populatiesConclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van een regelingPercentage dat wordt verklaard door dit kenmerk (gemiddelde)
LeeftijdVoor de jaren 2017 en 2020 wel, voor 2015 nietOuderen tussen de 50 jaar en AOW-leeftijd hebben een kleinere kans dan jongeren tot 30 jaar.0,5 procent
StadsdeelJaNieuwkomers1) en personen die wonen in Escamp hebben een grotere kans dan mensen woonachtig in het centrum van Den Haag.0,7 procent
Type huishoudenJaPersonen in een eenouderhuishouden hebben een grotere kans dan personen in huishouden met een paar.6,8 procent
Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomenJaPersonen in huishoudens met de laagste inkomens (tot 10 000 euro) hebben de kleinste kans. Personen met een hoger huishoudensinkomen hebben een grotere kans.3,1 procent
StartkwalificatieJaPersonen met startkwalificatie hebben een grotere kans.0,2 procent
Vermogen van het huishoudenJaPersonen in huishoudens met vermogen vanaf 1 000 euro hebben een kleinere kans dan personen in huishoudens met een negatief vermogen.2,1 procent
Voornaamste inkomensbron van het huishoudenJaPersonen in huishoudens met inkomen uit bijstand of een andere sociale voorziening als belangrijkste inkomensbron hebben een grotere kans dan personen in huishoudens met inkomen uit werk of inkomen uit eigen onderneming als voornaamste inkomensbron.9,3 procent
Gebruik van andere gemeentelijke regelingen in het huishoudenJaPersonen met een andere gemeentelijke regeling in het huishouden (Ooievaarspas, kwijtschelding belasting en/of bijzondere bijstand) hebben een grotere kans.Ooievaarspas 5,6 procent, kwijtschelding belasting 1,5 procent, bijzondere bijstand 2,4 procent
Zorggebruik (GGZ en kosten onder eigen risico)JaPersonen die zorgkosten hebben, zowel gedeclareerde kosten GGZ als kosten onder eigen risico, hebben een grotere kansGGZ kosten 2,5 procent, kosten onder eigen risico 0,7 procent
Eigendom woningJaPersonen met eigen woning hebben een kleinere kans.0,9 procent
Gebruik van toeslagenJaPersonen die gebruik maken van toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) hebben een grotere kans.Huurtoeslag 1,0 procent, zorgtoeslag 0,4 procent, kinderopvangtoeslag: 0,1 procent
VerblijfsduurJaPersonen die korter dan 5 jaar in Nederland wonen hebben een grotere kans dan personen die in Nederland geboren zijn.1,8 procent
DetentieJaPersonen die een keer in detentie hebben gezeten2), hebben een grotere kans.1,2 procent
Bron: CBS.
1) Personen niet woonachtig in Den Haag twee jaar voordat ze voor het eerst de regeling hebben.
2) Er is voor detentie gekeken vanaf 2005.

Uit de enkelvoudige regressies bleek een aantal variabelen het belangrijkst om de kans op gebruik van de regeling te voorspellen, namelijk het type huishouden, de voornaamste inkomensbron, het opleidingsniveau en het gebruik van de Ooievaarspas in het huishouden16). Hierbij bleek voor alle jaren te gelden dat alleenstaanden en eenoudergezinnen vaker de toeslag kregen toegekend dan huishoudens met twee volwassenen. Personen die gebruik maakten van sociale voorzieningen hadden een hogere kans op gebruik van de regeling dan personen met inkomen uit werk of een zelfstandige onderneming. Daarnaast gebruiken personen met een laag en gemiddeld opleidingsniveau de toeslag vaker dan personen met een hoog opleidingsniveau. Voor personen met een gemiddeld opleidingsniveau is dit verschil alleen in 2020 statistisch significant. Tot slot hadden personen die in het bezit waren van een Ooievaarspas ook een hogere kans op de toekenning van de individuele inkomenstoeslag. Het hierboven beschreven patroon was zichtbaar voor alle geanalyseerde jaren.

Personen met de individuele inkomenstoeslag maakten ook veel gebruik van andere gemeentelijke regelingen. Gemiddeld gezien maakt 91 procent van de personen met een individuele inkomenstoeslag ook gebruik van de Ooievaarspas, 70 procent van kwijtschelding belasting, 19 procent van bijzondere bijstand17) en 30 procent van het Kindpakket Leergeld in het huishouden.

De vier kenmerken die in de enkelvoudige regressies het belangrijkst waren, namelijk het type huishouden, de voornaamste inkomensbron, het opleidingsniveau en het gebruik van de Ooievaarspas in het huishouden, bleken ook in samenhang het best de kans op de regeling te verklaren. Daarom bestaat het uiteindelijke model uit deze variabelen. Dit model verklaart een relatief groot deel van het wel of niet gebruik maken van de regeling. Voor 2015 is dat 21,4 procent, voor 2017 21,2 en voor 2020 19,1 procent. Tabel 4.2.2 geeft weer welke kenmerken in het uiteindelijke model zijn opgenomen en wat per kenmerk de conclusie is.

4.2.2 Meervoudige regressies
KenmerkSignificant voor alle populatiesConclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van een regelingPercentage dat wordt verklaard door dit kenmerk (gemiddelde)
LeeftijdVoor de jaren 2017 en 2020 wel, voor 2015 nietOuderen tussen de 50 jaar en AOW-leeftijd hebben een kleinere kans dan jongeren tot 30 jaar.0,5 procent
StadsdeelJaNieuwkomers1) en personen die wonen in Escamp hebben een grotere kans dan mensen
woonachtig in het centrum van Den Haag.0,7 procent
Type huishoudenJaPersonen in een eenouderhuishouden hebben een grotere kans dan personen in huishouden met
een paar.6,8 procent
Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomenJaPersonen in huishoudens met de laagste inkomens (tot 10 000 euro) hebben de kleinste kans.
Personen met een hoger huishoudensinkomen hebben een grotere kans.3,1 procent
StartkwalificatieJaPersonen met startkwalificatie hebben een grotere kans.0,2 procent
Vermogen van het huishoudenJaPersonen in huishoudens met vermogen vanaf 1 000 euro hebben een kleinere kans dan personen
in huishoudens met een negatief vermogen.2,1 procent
Voornaamste inkomensbron van het huishoudenJaPersonen in huishoudens met inkomen uit bijstand of een andere sociale voorziening als belangrijkste
inkomensbron hebben een grotere kans dan personen in huishoudens met inkomen uit werk of
inkomen uit eigen onderneming als voornaamste inkomensbron.9,3 procent
Gebruik van andere gemeentelijke regelingen in het huishoudenJaPersonen met een andere gemeentelijke regeling in het huishouden (Ooievaarspas, kwijtschelding Ooievaarspas 5,6 procent, kwijtschelding belasting 1,5 procent,
belasting en/of bijzondere bijstand) hebben een grotere kans.bijzondere bijstand 2,4 procent
Zorggebruik (GGZ en kosten onder eigen risico)JaPersonen die zorgkosten hebben, zowel gedeclareerde kosten GGZ als kosten onder eigen risico,
hebben een grotere kans.GGZ kosten 2,5 procent, kosten onder eigen risico 0,7 procent
Eigendom woningJaPersonen met eigen woning hebben een kleinere kans.0,9 procent
Gebruik van toeslagenJaPersonen die gebruik maken van toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) Huurtoeslag 1,0 procent, zorgtoeslag 0,4 procent,
hebben een grotere kans.kinderopvangtoeslag: 0,1 procent
VerblijfsduurJaPersonen die korter dan 5 jaar in Nederland wonen hebben een grotere kans dan personen die in
Nederland geboren zijn.1,8 procent
DetentieJaPersonen die een keer in detentie hebben gezeten2), hebben een grotere kans.1,2 procent
Bron: CBS.

4.3 Matching

De individuele inkomenstoeslag is in eerste instantie bekeken voor alle jaren. Voor de jaren 2015, 2017 en 2020 werd een controlegroep gevonden die voldoende leek op de interventiegroep. Voor de jaren 2016, 2018 en 2019 bleven de groepen te veel van elkaar verschillen. Daarom is besloten deze jaren niet mee te nemen bij het analyseren van de uitkomstmaten. Ook in de jaren 2015, 2017 en 2020 zijn er verschillen te vinden tussen de groepen, maar deze verschillen spelen een kleinere rol in het voorspellen van de kans op de regeling of op de uitkomstmaat.

Naast het matchen door middel van 'nearest neighbour'18) is gekozen om ook exact te matchen op twee variabelen, namelijk gestandaardiseerd inkomen en leeftijd. Beide variabelen bleven na matching met alleen nearest neighbour significant verschillend tussen de groepen. Doordat deze variabelen ook relatief belangrijk bleken in de meervoudige regressie en voor de uitkomstmaten, is gekozen om exacte matching voor deze variabelen te doen.

4.4 Uitkomsten

De uitkomstmaten voor de individuele inkomenstoeslag zijn gezondheidsproblemen, het gebruik van Wmo, het gebruik van jeugdzorg en de instroom in problematische schulden19) 20). Voor de laatste uitkomstmaat zijn enkel de gegevens van 2019 en 2020 beschikbaar.

Gezondheidsproblemen

Opvallend is dat het aantal personen met gezondheidsproblemen in de controlegroep in alle jaren lager is dan in de interventiegroep. Dus mensen die gebruik maken van de individuele inkomenstoeslag hebben vaker gezondheidsproblemen dan mensen die deze regeling niet gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat de individuele inkomenstoeslag gezondheidsproblemen zou veroorzaken. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt te zien.

Zowel in de controle- als in de interventiegroep daalt het aantal personen met gezondheidsproblemen over het algemeen in de populaties van 2015 en 2017. Figuur 4.3.1 laat voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 zien dat het aantal mensen met gezondheidsproblemen in de daaropvolgende jaren is afgenomen. Voor de interventiegroep is dit een afname van 15 procent, voor de controlegroep een afname van 23 procent. Deze afname kan onder andere veroorzaakt zijn door een toename in de groep personen die in dat jaar niet meer ingeschreven staan in het BRP21). Voor de controle- en interventiegroepen van 2017 is het beeld van de ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de groepen uit 2015. Voor de groepen van 2020 zien we ook dat de interventiegroep meer personen bevat met gezondheidsproblemen ten opzichte van de controlegroep.

4.4.1 Aantal personen met gezondheidsproblemen in interventie-en-controlegroep van 2015
JaarControlegroep (Aantal)Interventiegroep (Aantal)
2015295371
2016284374
2017283373
2018274370
2019244347
2020226315
 

Wmo

Binnen de controle- en interventiegroep van 2015 is het aantal gebruikers van Wmo licht toegenomen. Mensen die gebruikmaken van de individuele inkomenstoeslag maken over het algemeen vaker gebruik van Wmo dan mensen zonder deze regeling. Dit is ook het geval in het jaar waarin de regeling voor het eerst werd aangevraagd en het jaar daarvoor, wat betekent dat dit niet veroorzaakt wordt door het gebruik van de regeling. In de ontwikkeling van het Wmo-gebruik na het eerste gebruik van de regeling zijn weinig verschillen tussen de beide groepen. Het beeld voor de controle- en interventiegroep van 2017 is vrij vergelijkbaar met de groepen van 2015.

4.4.2 Aantal personen met Wmo in interventie-en-controlegroep van 2015
JaarControlegroep (Aantal)Interventiegroep (Aantal)
201559104
201677141
201781139
201885150
201984151
202090146
 

Jeugdzorg

Voor het gebruik van jeugdzorg is in de groepen geen duidelijk patroon zichtbaar, maar schommelt het gebruik over de jaren. Dit patroon is te zien in zowel de populatie van 2015 als 2017. In de controlegroepen van zowel 2015 als 2017 is een afname te zien van het gebruik ten opzichte van 2017. In de jaren 2015 en 2017 is het aantal personen dat gebruik maakt van jeugdzorg in de interventiegroep groter dan in de controlegroep. In 2020 is het aantal personen met jeugdzorg in beide groepen nagenoeg aan elkaar gelijk.

4.4.3 Aantal personen met jeugdzorg in interventie-en-controlegroep van 2015
JaarControlegroep (Aantal)Interventiegroep (Aantal)
20154362
20163857
20174665
20183550
20193057
20202960
 

Instroom in problematische schulden

Deze uitkomstmaat is alleen beschikbaar voor de jaren 2019 en 2020. Hierin is te zien dat een klein aandeel (namelijk, ongeveer 3 procent in de controlegroep en ongeveer 4 procent in de interventiegroep) van de personen instroomt in problematische schulden. Het gaat hierbij dus om personen die in dat jaar voor het eerst dit soort schulden hebben. Mensen die al langer problematische schulden hebben vallen hier niet onder. De aantallen in deze groepen zijn echter niet groter dan enkele tientallen. Dat is te weinig om uitspraken over te kunnen doen.

14) Voor sommige personen in de interventiegroep kan geen persoon gevonden worden die voldoende op diegene lijkt. Hierdoor kan niet iedereen gematcht worden. Dit wordt verder uitgelegd in paragraaf 4.3. 
15) Kenmerken die hierbij bekeken zijn, zijn: leeftijd, stadsdeel, type huishouden, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen, langdurig laag inkomen, vermogen in het huishouden, voornaamste inkomensbron in het huishouden, startkwalificatie, opleidingsniveau kind, moeder en vader, eigendom van de woning en verblijfsduur. Personen uit de oorspronkelijk levering moesten wel in de BRP staan ingeschreven op 1 januari van het betreffende jaar om er gegevens over te hebben.
16) Hierbij is gekeken naar de rangorde van de kenmerken per jaar en niet naar de gemiddelde verklarende variantie zoals in tabel 4.2.1.
17) Gemiddelde over 2015 en 2017, van 2020 zijn de gegevens van het gebruik van de bijzondere bijstand niet bekend.
18) Hierbij worden personen aan elkaar gematcht die zo dicht mogelijk bij elkaar liggen met betrekking tot de kenmerken in het model.
19) In Bijlage B wordt uitgelegd wat er gemeten wordt bij de verschillende uitkomstmaten.
20) Er wordt hier alleen gekeken naar de ontwikkelingen in de controle- en interventiegroepen. Dit rapport zegt dus niets over de algemene ontwikkeling binnen Den Haag op het gebied van deze kenmerken.
21) Dit kan onder andere komen doordat personen emigreren of overlijden.