Evaluatie armoederegelingen Den Haag

3. Resultaten Ooievaarspas

De Ooievaarspas8) is een gratis pas voor mensen met een laag inkomen. Door middel van korting of gratis acties maakt de Ooievaarspas het mogelijk dat mensen leuke dingen kunnen doen in Den Haag en omgeving, zoals bijvoorbeeld sporten, naar een concert of een cursus volgen. Naast de aanvrager van de Ooievaarspas kunnen andere personen in het huishouden van de aanvrager ook gebruik maken van deze activiteiten. Om een Ooievaarspas te kunnen aanvragen moeten mensen in Den Haag, Leidschendam-Voorburg of Rijswijk woonachtig zijn, een (huishoud)inkomen hebben tot 130 procent van het wettelijk sociaal minimum en een (huishoud)vermogen hebben onder de vermogensgrens die geldt voor de bijstand. In dit onderzoek wordt alleen gekeken naar gebruikers van de Ooievaarspas die in Den Haag woonachtig zijn.

Gemeente Den Haag heeft een bestand geleverd met gebruikers van de Ooievaarpas vanaf 2011. Voor deze regeling is gekeken naar de jaren vanaf 2015 tot en met 2020. De analyse is begonnen bij 2015, zodat het eerste gebruik redelijk zuiver kon worden afgeleid voor deze groep. De groep gebruikers die geanalyseerd wordt, heeft in ieder geval niet in de vier jaar voorafgaand aan de analyse gebruik gemaakt van de regeling. Verder kon daarmee ook worden uitgesloten dat de personen in de interventiegroep twee jaar daarvoor (in dit geval dus 2013) niet ook al de regeling hadden. Dit is namelijk het moment waarop gekeken wordt naar de achtergrondkenmerken, waarbij er nog geen invloed van de regeling mag zijn.

3.1 Populatie en selecties

Gemeente Den Haag heeft gegevens geleverd van ongeveer 90 tot 100 duizend gebruikers van de Ooievaarspas per jaar tussen 2011 en 2020. Voor dit onderzoek wordt gekeken naar de gebruikers vanaf 2015 die in het betreffende jaar voor het eerst gebruik maakten van de Ooievaarspas (interventiegroep). Daarnaast is er voor gekozen om slechts één unieke9) persoon per huishouden mee te nemen in de analyses, namelijk de hoofdaanvrager van de Ooievaarspas. Tabel 3.1.1 laat zien dat van de totaal 90 190 gebruikers van de Ooievaarspas in 2015, er 6 520 personen waren die de pas dat jaar voor het eerst aangevraagd hebben.

Voor het samenstellen van de interventiegroep is eerst een selectie gemaakt van personen die voldoen aan de voorwaarden voor het aanvragen van de regeling:

  • De persoon is woonachtig in Den Haag;
  • Het huishoudinkomen is maximaal 130 procent van het wettelijk sociaal minimum;
  • Het huishoudvermogen is onder de vermogensgrens die ook geldt voor de bijstand.

Een voorwaarde voor de analyses was verder dat de personen twee jaar voordat ze de eerste keer van de regeling gebruik hadden gemaakt stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit was noodzakelijk omdat anders geen informatie van de persoon over de relevante achtergrondkenmerken van vóór het gebruik van de regeling bekend is. Per jaar is één persoon per huishouden geselecteerd. Tot slot zijn in de jaren na 2015 personen uitgesloten waarvan iemand in het huishouden in een eerder jaar deel uit maakte van de interventiegroep.

De uiteindelijk geselecteerde interventiegroep is vergeleken met alle personen die volgens de gegevens van de Gemeente Den Haag in dat specifieke jaar gebruik maakten van de Ooievaarspas10). Door de selecties van de interventiegroep is er een aantal noemenswaardige verschillen tussen de interventiegroep en de totale populatie van gebruikers van de Ooievaarspas.

Van de personen in de aangeleverde gegevens is per jaar ongeveer 10 tot 13 procent van de populatie niet woonachtig in Den Haag. Deze personen zijn voor de interventiegroep afgevallen. Daarnaast laten de resultaten van deze vergelijking zien dat eenpersoonshuishoudens oververtegenwoordigd zijn in de interventiegroep: meer dan de helft van de personen in de interventiegroep leeft in een eenpersoonshuiden, vergeleken met een kwart van de personen in de populatie. Paren met kinderen zijn daarentegen ondervertegenwoordigd in de interventiegroep. Gemiddeld genomen hebben de personen in de interventiegroep een lager inkomen en minder vermogen dan personen in de populatie. Personen met loon als werknemer als voornaamste inkomensbron zijn ondervertegenwoordigd in de interventiegroep. Tot slot hebben personen in de interventiegroep vaker een startkwalificatie, maar zijn personen met een laag opleidingsniveau ondervertegenwoordigd in de interventiegroep in vergelijking met de populatie.

3.1.1 Selecties interventiegroep (aantallen zijn afgerond op tientallen)
Selectie201520162017201820192020
Aantal personen
Oorspronkelijke levering90 19098 98098 88097 73094 46089 470
Selectie op hoofdaanvragers55 63061 64061 07060 81058 69056 180
Aantal unieke hoofdaanvragers per jaar44 54049 53048 73048 37046 45044 820
Maken in jaar t voor het eerst gebruik van de regeling6 5206 0004 4603 5603 1503 170
Voldoen aan de voorwaarden1 7701 5201 080 930 760 790
Komen in de twee jaar voor jaar t voor in de BRP1 5801 300 930 810 640 680
Selectie op 1 lid per huishouden (aanvrager)1 4801 230 890 790 640 680
Selectie huishouden niet in interventiegroep eerdere jaren1)1 4801 230 880 780 630 670
Interventiegroep na matching2)1 4801 230 880 780 630 670
Bron: CBS.
1) Personen die in voorgaande jaren in een huishouden zaten waar de Ooievaarspas werd gebruikt, werden in deze stap uitgesloten. Dit is gedaan om de invloed van de regeling in de interventiegroep te elimineren.
2) Alle personen in de interventiegroep konden gematcht worden, daarom vallen hier verder geen personen af.

Voor de controlegroep zijn personen geselecteerd die ook voldoen aan bovenstaande voorwaarden (woonplaats, inkomen, vermogen, registratie in de BRP twee jaar vóór het jaar van analyse) en die geen van de jaren 2011 tot en met 2020 zelf, of iemand in het huishouden, van de Ooievaarspas gebruikmaakten. Ook voor de controlegroep is één persoon per huishouden geselecteerd. Tabel 3.1.2 laat de aantallen per selectie zien voor de controlegroep.

3.1.2 Selecties controlegroep (aantallen zijn afgerond op tientallen)
Selectie201520162017201820192020
Aantal personen
Populatie gemeente Den Haag514 860519 990524 880532 560537 830545 840
Voldoen aan de voorwaarden80 84081 69078 04076 67074 80074 320
Komen in de twee jaar voor jaar t voor in de BRP74 78074 97071 58070 38069 14068 970
Had zelf, of iemand uit het huishouden in geen van de geleverde jaren de Ooievaarspas11 48010 85010 13010 22010 27010 850
Selectie op 1 lid per huishouden (willekeurig gekozen)7 7907 4907 1607 1907 2107 730
Controlegroep na matching1 4801 230 880 780 630 670
Bron: CBS.

3.2 Regressies

Om te bepalen welke kenmerken het gebruik van de Ooievaarspas voorspellen, zijn er enkelvoudige regressies uitgevoerd. Voor de complete lijst met welke kenmerken zijn bekeken voor de Ooievaarspas, zie bijlage A. Voor al deze kenmerken is gekeken of er een significante invloed is op de kans op de regeling of dat er geen eenduidig beeld te zien is voor alle populatiejaren. De kenmerken die van invloed zijn op de kans op de regeling voor alle populatiejaren zijn verwerkt in tabel 3.2.1. Voor niet genoemde kenmerken werd er geen duidelijk beeld gevonden over de invloed op de kans op de regeling, i.e. soms werd wel een effect gevonden, soms niet.

3.2.1 Enkelvoudige regressies
KenmerkSignificant voor alle populatiesConclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van een regeling1)Percentage dat wordt verklaard door dit kenmerk (gemiddelde)
InkomensbronJaPersonen met als voornaamste inkomensbron inkomen uit eigen onderneming
of een pensioenuitkering hebben kleinere kans dan personen met inkomen uit
werk als voornaamste inkomensbron.1,7 procent
Type huishoudenJa Personen in een eenouderhuishouden hebben een grotere kans dan personen
in een eenpersoonshuishouden.1,7 procent
KinderbijslagJa Personen in huishouden dat kinderbijslag ontvangt hebben een grotere kans. 1,6 procent
Eigendom woningJa Personen met een eigen woning of huurwoning in de vrije sector hebben
een kleinere kans dan personen in een corporatiewoning.1,0 procent
StadsdeelJaNieuwkomers2) hebben een grotere kans dan personen die in het centrum wonen.1,3 procent
Zorggebruik (GGZ en kosten onder eigen risico)JaPersonen die zorgkosten hebben, zowel gedeclareerde GGZ-kosten als kosten
onder eigen risico, hebben een grotere kans dan personen zonder zorgkosten.Kosten onder eigen risico 1,0 procent, GGZ kosten 0,7 procent
Vermogen3) van het huishoudenJaPersonen in huishoudens met een negatief vermogen hebben de grootste kans.
Personen met een vermogen tussen de 1 000 en 3 500 euro hebben een kleinere kans.0,6 procent
Gebruik van andere gemeentelijke regelingen Ja, m.u.v. individuele inkomenstoeslag en Personen met een andere gemeentelijke regeling in het huishouden (kwijtschelding Kwijtschelding belasting 0,3 procent, Individuele inkomenstoeslag
in het huishoudenbijzondere bijstand in 2020belasting, individuele inkomenstoeslag en/of bijzondere bijstand) hebben een grotere kans.0,2 procent, bijzondere bijstand 0,2 procent
StartkwalificatieJa, m.u.v. 2019Personen met startkwalificatie hebben een grotere kans op gebruik van de Ooievaarspas.0,3 procent
VerblijfsduurJa, m.u.v. 2020Over het algemeen hebben personen met een migratieachtergrond een grotere kans.0,3 procent
Langdurig laag inkomenJa, m.u.v. 2016Personen met een langdurig laag inkomen hebben een kleinere kans op gebruik van de
Ooievaarspas.0,1 procent
Gebruik van toeslagenJa, m.u.v. 2017 en 2018 bij huurtoeslagPersonen die gebruik maken van toeslagen (huurtoeslag en kinderopvangtoeslag) hebben
een grotere kans.Huurtoeslag 0,1 procent, kinderopvangtoeslag 0,3 procent
Bron: CBS.
1) Hier worden alleen de conclusies genoemd die voor alle jaren een eenduidig beeld laten zien. Effecten van categorieën die geen significant effect hebben op de regeling of waar het effect per jaar verschilt, is hier niet opgenomen.
2) Personen niet woonachtig in Den Haag twee jaar voordat ze voor het eerst de regeling hebben.
3) Het gaat hier om het vermogen twee jaar voor de regeling.

Op basis van de enkelvoudige regressies waren de belangrijkste voorspellers voor het gebruik van de Ooievaarspas opleidingsniveau, belangrijkste inkomstenbron, type huishouden, het ontvangen van kinderbijslag en stadsdeel (hier m.n. personen die twee jaar voor gebruik van de ooievaarspas nog niet in Den Haag woonden). Belangrijk is wel dat deze kenmerken gemiddeld over de jaren nog geen twee procent van het gebruik van de Ooievaarspas verklaren. Verder is er ook samenhang te zien tussen het gebruik van de Ooievaarspas en andere gemeentelijke regelingen in het huishouden. Van de personen in de interventiegroep maakt 11 procent deel uit van een huishouden waarin ook de individuele inkomenstoeslag wordt gebruikt. Bij 33 procent wordt binnen het huishouden gebruik gemaakt van de kwijtschelding van belasting. Voor bijzondere bijstand11) is dat 20 procent en voor Kindpakket leergeld 15 procent.

Naast het bekijken van het enkelvoudige effect van de verschillende achtergrondkenmerken is ook gekeken hoe deze kenmerken in samenhang de kans op het gebruik van de Ooievaarspas het beste voorspellen (meervoudige regressie). Uit deze analyse bleek dat het model met voornaamste inkomensbron, opleidingsniveau, type huishouden, eigendom woning, kosten onder het eigen risico, verblijfsduur, en leeftijd het gebruik van de Ooievaarspas het beste voorspelt. De verklarende variantie verschilt wel tussen de jaren en varieert van een kleine vijf procent in 2020 tot ruim negen procent in 2015. Ondanks dit lage percentage, lijken er geen andere kenmerken in het model te zijn die de kans op het gebruik van de Ooievaarspas beter kunnen voorspellen. Daarnaast is het lage aandeel van verklaarde variantie in lijn met de lage percentages in de enkelvoudige regressies. Een overzicht van de resultaten van het meervoudig model zijn te zien in tabel 3.2.2.

3.2.2 Meervoudige regressies
KenmerkConclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van de regeling
Voornaamste inkomensbronDe kans voor personen in een huishouden met inkomen uit eigen onderneming is ongeveer
een half keer zo groot. Voor personen in een huishouden met een werkloosheidsuitkering,
bijstand of een anders sociale voorziening als voornaamste inkomensbron is dit gelijk of tot
2,5 keer zo groot als voor personen in een huishouden met inkomen uit werk als voornaamste
inkomensbron.
Type huishoudenDe kans voor personen in een huishouden met kinderen (eenouderhuishouden of paar met
kinderen) is 2 tot 3 keer zo groot, en personen in een tweepersoonshuiden zonder kinderen
1,3 keer zo groot als voor personen in een eenpersoonshuishouden.
Eigendom woningDe kans voor personen met een eigen woning is ongeveer een half keer zo groot en voor
personen met een woning uit de vrije verhuur tot 0,7 keer zo groot als voor personen met
een corporatiewoning.
Kosten onder het eigen risicoDe kans voor personen met kosten onder het eigen risico is 2 keer zo groot als voor personen
zonder kosten onder het eigen risico.
VerblijfsduurDe kans voor personen die niet in Nederland geboren zijn is ongeveer 1,5 keer zo groot als
voor personen die in Nederland geboren zijn.
LeeftijdDe kans voor personen tot 25 jaar is het kleinst. De kans voor personen in de leeftijdscategorie
25 tot 40 jaar is 1,2 tot 2,3 keer zo groot, voor personen in de leeftijdscategorie 40 tot 55 jaar
tot 1,7 keer zo groot en voor personen van 55 jaar of ouder tot 1,6 keer zo groot als voor
personen tot 25 jaar oud.
Bron: CBS.

3.3 Matching

Om de verschillen tussen de gebruikers van de Ooievaarspas en de controlegroep op de uitkomstmaten te onderzoeken is per jaar op basis van de kenmerken uit het meervoudige regressie model een controlegroep geselecteerd. Voor iedere persoon in de interventiegroep is op basis van de kenmerken van het meervoudige model en met de matching methode ‘nearest neighbour’ één vergelijkbare persoon uit de controlegroep geselecteerd. Dus voor iedere persoon in de interventiegroep in 2015, is er uit de brede controlegroep één persoon geselecteerd die op de geselecteerde kenmerken vergelijkbaar is met de persoon uit de interventiegroep. Hetzelfde is gedaan voor de personen uit de interventiegroep van 2016, de interventiegroep van 2017, enzovoort. Na het selecteren van de smalle controlegroep is getest of de controlegroep en interventiegroep inderdaad vergelijkbaar zijn op de uitkomstmaten op t-1 (dus het jaar voordat de persoon voor het eerst van de regeling gebruik maakte). Deze vergelijking op t-1 sluit uit dat de interventiegroep al beïnvloed is door de regeling. Deze vergelijkingen zijn gemaakt voor de populatie van 2018 en 2020 omdat voor die jaren alle uitkomstmaten beschikbaar zijn voor het jaar voorafgaand aan de regeling.

3.4 Uitkomsten

Voor de Ooievaarspas zijn de verschillen tussen de interventie- en controlegroep onderzocht voor het hebben van inkomen uit werk, het hebben van gezondheidsproblemen, het gebruik van jeugdzorg, voortijdig schoolverlaten, het gebruik van Wmo en instroom in problematische schulden (alleen beschikbaar voor 2019 en 2020). In Bijlage B wordt uitgelegd wat er gemeten wordt bij de verschillende uitkomstmaten.12)

Inkomen uit werk

Het aantal personen met inkomen uit werk is in alle jaren hoger in de controlegroep dan in de interventiegroep. Personen die gebruik maken van de Ooievaarspas hebben dus minder vaak inkomen uit werk dan degenen die deze regeling niet gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat dat wordt veroorzaakt door de Ooievaarspas. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.

Figuur 3.4.1 laat het verloop van het aantal personen met inkomen uit werk voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Het verloop is redelijk stabiel, maar bij de interventiegroep is een lichte toename van het aantal personen met inkomen uit werk te zien, terwijl bij de controlegroep juist een lichte afname waar te nemen is. De verschillen tussen de jaren zijn echter klein en daardoor is het lastig hier duidelijke conclusies aan te verbinden.

3.4.1. Aantal personen met inkomen uit werk in interventie- en controlegroep van 2015
 ControlegroepInterventiegroep
2015856625
2016831642
2017846673
2018842682
2019802680
2020771665
 

Gezondheidsproblemen

Het aantal personen met gezondheidsproblemen in de controlegroep is in alle jaren lager dan in de interventiegroep. Personen die gebruik maken van de Ooievaarspas hebben dus vaker gezondheidsproblemen dan personen die deze regeling niet gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat de Ooievaarspas gezondheidsproblemen zou veroorzaken. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.

Figuur 3.4.2 laat het verloop van gezondheidsproblemen voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Zowel in de controle-als-interventiegroep is het aantal personen met gezondheidsproblemen redelijk stabiel. Vanaf 2019 lijkt er voor beide groepen een lichte daling in het aantal personen met gezondheidsproblemen te zijn, deze afname wordt echter voor een belangrijk deel veroorzaakt door een toename in de groep Onbekend. Dit zijn personen die in dat jaar niet meer ingeschreven staan in het BRP13). Voor de andere jaren is het beeld van de ontwikkeling vergelijkbaar met dat van 2015.

3.4.2. Aantal personen met gezondheidsproblemen in interventie- en controlegroep van 2015
 ControlegroepInterventiegroep
2015474639
2016460646
2017461653
2018459653
2019454644
2020411590
 

Jeugdzorg

Het aantal personen waar in het huishouden gebruik gemaakt wordt van jeugdzorg is hoger voor de interventiegroep dan voor de controlegroep. Dit betekent echter niet dat er een samenhang is tussen het gebruik van de Ooievaarspas en het gebruik van jeugdzorg. Als dat wel zo zou zijn, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Het verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt. Verder is het aantal gebruikers van jeugdzorg zowel in de interventie- als in de controlegroep laag.

Figuur 3.4.3 laat het verloop van het gebruik van jeugdzorg voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Bij de interventiegroep is er tot 2019 een lichte afname te zien van het aantal personen dat gebruik maakt van jeugdzorg, na 2019 is er weer een lichte stijging, en is het aantal gebruikers van jeugdzorg weer ongeveer op het gelijke niveau als in 2015. Bij de controlegroep zien we in tegenstelling tot de interventiegroep juist een lichte toename van het aantal gebruikers van jeugdzorg. Het verloop bij de latere populaties is vergelijkbaar.

3.4.3. Aantal personen dat gebruik maakt van jeugdzorg in interventie- en controlegroep van 2015
 ControlegroepInterventiegroep
201522105
201626101
20173195
20183194
20193986
202040101
 

Voortijdig schoolverlaten

Het aantal voortijdig schoolverlaters ligt hoger in de interventiegroep dan in de controlegroep. Dit wil echter niet zeggen dat er een samenhang is tussen het gebruik van de Ooievaarspas en het aantal voortijdig schoolverlaters. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.

Figuur 3.4.4 laat het verloop van het aantal voortijdig schoolverlaters voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Bij beide groepen is het aantal schoolverlaters redelijk stabiel, maar met een lichte afname. Het verloop bij de latere populaties is vergelijkbaar.

3.4.4. Aantal voortijdig schoolverlaters in interventie- en controlegroep van 2015
 ControlegroepInterventiegroep
2015470573
2016441583
2017429564
2018410548
2019418541
2020403542
 

Gebruik Wmo

Het aantal personen dat gebruikt maakt van de Wmo is hoger in de interventiegroep dan in de controlegroep. Dat wil echter niet zeggen dat de Ooievaarspas het gebruik van de Wmo zou stimuleren. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.

Figuur 3.4.5 laat het verloop van gezondheidsproblemen voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Voor zowel de controle- als de interventiegroep neemt het aantal gebruikers met name in het eerste jaar toe, daarna blijft het aantal gebruikers licht stijgen. De overige jaren laten ook een stabiel verloop zien voor het aantal personen dat gebruik maakt van de Wmo voor de controle- en de interventiegroep.

3.4.5. Aantal personen met dat gebruik maakt van Wmo in interventie- en controlegroep van 2015
 ControlegroepInterventiegroep
201572131
2016109215
2017118239
2018124252
2019131256
2020133247
 

Instroom problematische schulden

Instroom in problematische schulden is alleen onderzocht voor de jaren 2019 en 2020. Het gaat hierbij om de instroom in problematische vschulden en mensen die al langer dit soort schulden hebben vallen hier niet onder. In zowel de interventie- als de controlegroep, en in beide jaren, zijn de aantallen van personen die instromen in problematische schulden slechts enkele tientallen. Deze aantallen zijn zo laag, dat het niet mogelijk is om hier verder uitspraken over te kunnen doen.

8) Zie voor meer informatie hierover: Den Haag - Ooievaarspas en Ooievaarsregelingen.
9) Sommige personen komen meerdere keren in de aangeleverde gegevens voor.
10) Kenmerken die hierbij bekeken zijn, zijn: leeftijd, stadsdeel, type huishouden, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen, langdurig laag inkomen, vermogen in het huishouden, voornaamste inkomensbron in het huishouden, startkwalificatie, opleidingsniveau kind, moeder en vader, eigendom van de woning en verblijfsduur. Personen uit de oorspronkelijk levering moesten wel in de BRP staan ingeschreven op 1 januari van het betreffende jaar om er gegevens over te hebben.
11) Voor bijzondere bijstand waren geen gegevens beschikbaar voor 2019 en 2020.
12) Er wordt hier alleen gekeken naar de ontwikkelingen in de controle- en interventiegroepen. Dit rapport zegt dus niets over de algemene ontwikkeling binnen Den Haag op het gebied van deze variabelen.
13) Dit kan onder andere komen doordat personen emigreren of overlijden.