Evaluatie armoederegelingen Den Haag

6. Conclusie

In dit onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

  • In hoeverre is het mogelijk om gebruikers van armoederegelingen van gemeente Den Haag te vergelijken met een vergelijkbare controlegroep, om zo een inschatting te kunnen maken van de effectiviteit van deze regelingen?
  • Als deze vergelijking gemaakt kan worden, wat zijn dan de verschillen tussen gebruikers en de controlegroep van niet-gebruikers op relevante uitkomstmaten?

Voor de Ooievaarspas en de individuele inkomenstoeslag is het gelukt om een goede controlegroep te vinden voor de personen in de interventiegroep, al was het voor de individuele inkomenstoeslag niet voor alle populatiejaren mogelijk. Voor het Kindpakket Leergeld is duidelijk geworden dat de eerste vraag negatief beantwoord moet worden, waardoor voor deze regeling niet kan worden ingegaan op de tweede vraag.

Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag zijn er voor zowel de Ooievaarspas als de individuele inkomenstoeslag op de onderzochte uitkomstmaten geen duidelijke verschillen te zien tussen de interventiegroep en de controlegroep. Dit betekent echter niet dat de regelingen geen andere effecten hebben. Verder blijkt uit het onderzoek dat belangrijke achtergrondkenmerken voor de kans op de Ooievaarpas zijn: opleidingsniveau, voornaamste inkomensbron van het huishouden, type huishouden, kinderbijslag en stadsdeel. Bij de individuele inkomenstoeslag zijn dit type huishouden, de voornaamste inkomensbron van het huishouden, het opleidingsniveau en de Ooievaarspas in het huishouden. Voor het Kindpakket Leergeld zijn dit voornaamste inkomensbron van het huishouden, Ooievaarspas in het huishouden, leeftijd en stadsdeel.

In dit onderzoek is uitgegaan van de achtergrondkenmerken en uitkomstmaten die kwantitatief meetbaar zijn en die in enige vorm in een registratie voorkomen. Het is niet ondenkbaar dat er kenmerken van mensen bestaan die niet kwantitatief meetbaar zijn en die veel meer van invloed zijn op het gebruik van de regelingen of waar de regelingen meer invloed op hebben. Op basis van dit onderzoek kan dus niet geconcludeerd worden dat de onderzochte regelingen niet effectief zouden zijn. Waarschijnlijk is het wel zo dat de effecten van de regelingen gezocht moeten worden in andere dan kwantitatief meetbare aspecten. Daarom is een aanbeveling voor vervolgonderzoek dan ook om een kwalitatief onderzoek uit te voeren onder gebruikers van de regelingen, om op die manier meer te vernemen over mogelijke effecten die minder goed meetbaar zijn met registraties.