Enquête Beroepsbevolking (EBB) - Onderzoeksbeschrijving

Over deze publicatie

In dit rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek Enquête Beroepsbevolking (EBB). De voorbereiding, dataverzameling en verwerking van de gegevens worden beschreven. Daarnaast dient dit document als naslagwerk voor onderzoekers die meer inzicht wensen in de achtergronden van het onderzoek en in het tot stand komen van de analysebestanden.

1. Inleiding

In dit rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek Enquête Beroepsbevolking (EBB). De voorbereiding, dataverzameling en verwerking van de gegevens worden beschreven. Daarnaast dient dit document als naslagwerk voor onderzoekers die meer inzicht wensen in de achtergronden van het onderzoek en in het tot stand komen van de analysebestanden. In hoofdstuk 2 worden het doel, de achtergrond en geschiedenis gemeld. Daarna wordt in hoofdstuk 3 uitgebreid ingegaan op de dataverzameling. Hoofdstuk 4 gaat in op de verwerking van dit onderzoek. Tevens wordt in deze notitie op enkele kwaliteitsaspecten van het onderzoek ingegaan. In hoofdstuk 5 komt de responsrapportage aan de orde. Daarna wordt in hoofdstuk 6 de weging beschreven. Tot slot volgt een beschrijving van de nauwkeurigheid en producten op basis van de EBB. 

2. Doel, opzet en geschiedenis

2.1 Doel

De Enquête Beroepsbevolking (EBB) is voor een groot deel de Nederlandse versie van het Europees verplichte onderzoek de Labour Force Survey (LFS). Het doel van de LFS is internationaal vergelijkbare cijfers te maken over de beroeps- en niet-beroepsbevolking van 15 tot 90 jaar, waarbij de relatie tussen mens en arbeidsmarkt centraal staat. Op basis van dit onderzoek kunnen kenmerken van personen in verband worden gebracht met hun situatie op de arbeidsmarkt. Naast de vragen waarmee de verplichte Europese indicatoren worden gemeten bevat de EBB vragen waarmee aanvullende informatie voor Nederland wordt verzameld. Dit gebeurt bijvoorbeeld op verzoek van derden.

2.2 Opzet en geschiedenis

De EBB is een zogenaamd roterend panelonderzoek. De respondenten worden vijf maal benaderd (vijf peilingen) met tussenpozen van ongeveer drie maanden. De totale periode dat mensen deelnemen aan de enquête bedraagt daarmee twaalf maanden. Elke week wordt een nieuwe steekproefportie voor de eerste peiling aangeschreven met het verzoek de vragenlijst in te vullen. Op deze manier worden alle weken van het jaar evenredig vertegenwoordigd en vormt de data een goede afspiegeling van wat er zich gedurende het jaar afspeelt. 

Het roterende paneldesign is sinds het vierde kwartaal van 1999 ingevoerd, waarmee vanaf het eerste kwartaal van 2001 over een volledig panel kon worden gepubliceerd. Hierbij werd de eerste peiling via huisbezoeken bevraagd, via de zogenaamde CAPI mode (Computer Assisted Personal Interviewing), en de interviews voor de vervolgpeilingen werden telefonisch afgenomen via de CATI mode (Computer Assisted Telephone Interviewing). Daarvoor bestond de EBB vanaf 1987 in de vorm van een doorlopend cross-sectioneel onderzoek met één CAPI peiling. Met de invoering van het roterende paneldesign nam het aantal waarnemingen per kwartaal toe zodat kwartaalcijfers mogelijk werden. Met ingang van het derde kwartaal van 2010 en het vierde kwartaal 2012 zijn er designwijzigingen doorgevoerd in de EBB. Deze wijzigingen worden in paragraaf 3.2 en 3.3 chronologisch beschreven.

Per 2021 is er een nieuwe Europese verordening voor de LFS van kracht. Het doel hiervan is onder andere het verhogen van de vergelijkbaarheid van de cijfers over de betrokken landen heen. Ook zijn een aantal kwaliteitscriteria aangescherpt. Dit vereiste in de EBB met name aanpassingen in de vragenlijst. Omdat zo’n wijziging in de waarneming kans op breuken in de uitkomsten geeft is dit moment aangegrepen om ook andere gewenste wijzigingen door te voeren. Die wijzigingen zijn onder meer ingegeven om de teruglopende respons op de enquête tegen te gaan. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • De adressensteekproef is vervangen door een personensteekproef waardoor de respondent op naam kan worden aangeschreven en zich meer gemotiveerd voelt om mee te doen. Ook hoeft de respondent in de eerste peiling alleen nog maar vragen over zichzelf te beantwoorden wat de vragenlijst verkort en de kwaliteit van de antwoorden ten goede komt. Eerder kon één persoon uit het huishouden voor alle leden van het huishouden (proxy) de vragen beantwoorden. Met name zaken die verder in het verleden liggen (denk aan opleidingen) of de redenen die meegespeeld hebben bij het maken van keuzes zijn voor anderen soms moeilijker te beantwoorden.
  • De steekproef wordt in plaats van zoals eerder in maandporties, nu in weekporties uitgezet. Daarmee wordt de verdeling van de respons over alle weken van het jaar veel gelijkmatiger waardoor de cijfers nog beter de ontwikkelingen over het jaar laten zien.
  • De Europese verordening bevat een verplichting om voor een deel van de variabelen een geharmoniseerde vraagstelling te gebruiken en in een voorgeschreven volgorde in de vragenlijst op te nemen. Dit heeft vooral betrekking op de vragen waarmee de arbeidspositie (werkzaam, werkloos, niet-beroepsbevolking) wordt vastgesteld.
  • De hele vragenlijst is herzien waarbij geprobeerd is alle vragen kort en bondig te formuleren met gebruikmaking van eenvoudig taalgebruik (B1 niveau taalgebruik). Zeker nu een groot deel van de respondenten de vragenlijst zonder hulp van een interviewer invult, is het van belang dat het taalgebruik toegankelijk is voor (vrijwel) iedereen. Daarnaast zijn de vraagformuleringen over de drie modes (CAWI/CATI/CAPI) gelijk getrokken.
  • De respondenten worden niet langer aan het eind van de vragenlijst gevraagd of ze willen deelnemen aan de vervolgpeiling. Alle respondenten worden weer benaderd. Dit vermindert de paneluitval.
  • Ook de vragenlijst van de vervolgpeilingen kan nu via internet ingevuld worden. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van een deel van de respondenten om helemaal zelf te bepalen wanneer ze hiervoor tijd vrijmaken. Hiervoor is ook de programmatuur gewijzigd waarin de vragenlijst wordt opgemaakt zodat bijvoorbeeld de lay-out van het scherm automatisch aangepast wordt aan het apparaat (PC, tablet, smartphone) waarop de respondent de vragenlijst invult. Eerder was de lay-out vooral geschikt voor een PC.

2.3 Herberekening vanaf 2013

Op basis van de EBB wordt elke maand gepubliceerd over de werkzame en werkloze beroepsbevolking, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Deze cijfers worden berekend met een structureel tijdreeksmodel (van den Brakel en Krieg, 2009). Behalve deze cijfers worden er ook maandelijks stroomcijfers gepubliceerd, d.w.z. de aantallen personen die van de ene deelpopulatie overgaan in een andere deelpopulatie (werkzaam, werkloos, niet-beroepsbevolking). Ook deze stroomcijfers worden maandelijks met een structureel tijdreeksmodel berekend (Krieg en van den Brakel, 2013). 

Door de nieuwe en de oude methode in delen van 2020 en 2021 tegelijkertijd uit te voeren (zie paragraaf 3.1) en met behulp van tijdreeksmodellen zijn de maandcijfers vergelijkbaar gemaakt op het niveau van de nieuwe reeks vanaf 2003, zodat toch een ononderbroken reeks kon blijven bestaan (Van den Brakel, Souren en Krieg, 2022). Voor deze cijfers waren al tijdreeksmodellen in gebruik die ook al rekening hielden met breuken als gevolg van herontwerpen in 2010 en 2012. 

Daarnaast publiceert het CBS kwartaalcijfers uit de EBB naar kenmerken van het werk zoals het soort arbeidsrelatie of persoonskenmerken zoals het onderwijsniveau. Daarvoor waren nog geen tijdreeksmodellen in gebruik. Kwartaalcijfers worden in principe gebaseerd op de waarnemingen van alle peilingen in het desbetreffende kwartaal. Voor de jaarcijfers wordt het gemiddelde van de kwartaalcijfers genomen.

Doordat de vragenlijst in het herontwerp van 2021 op meerderde punten sterk is gewijzigd, zouden kwartaalcijfers over bijvoorbeeld het aantal flexibele arbeidsrelaties omvangrijke breuken hebben gehad. Ook was het panel op basis van de nieuwe methode nog in opbouw in 2021 waardoor de marges groot zouden zijn gedurende 2021 als alleen de data met de nieuwe methode gebruikt zouden worden. Daarom is voor een aantal kerncijfers per kwartaal, een structureel tijdreeksmodel ontwikkeld dat gebruik maakt van data verzameld volgens beide designs en waarbij via een beproefde methode voor de breuken gecorrigeerd kan worden zodat een nieuwe ononderbroken reeks ontstaat vanaf 2013 (Krieg en Smeets, 2021). Ook kan er bij het schatten rekening worden gehouden met het wegvallen van de huis-aan-huis benadering vanwege coronamaatregelen in 2020 en 2021. Tot slot kunnen er nu ook seizoengecorrigeerde kwartaalcijfers gepubliceerd worden. Het model is gebaseerd op hetzelfde model dat ook gebruikt wordt voor de maandcijfers van de EBB (Van den Brakel en Krieg, 2009) dat ook is aangepast voor breuken in 2021 (Van den Brakel, Souren en Krieg, 2022).

Het tijdreeksmodel is ontwikkeld voor de kerncijfers in tabel 2.3.1. Vanaf begin 2022 publiceert het CBS op basis van tijdreeksmodellen voor deze kerncijfers, vanaf verslagjaar 2013. De voor de breuken gecorrigeerde cijfers uit het tijdreeksmodel voor maandcijfers over de werkzame- en werkloze beroepsbevolking naar leeftijd en geslacht en die voor de kerncijfers per kwartaal zijn aan de weging van de kwartaalbestanden vanaf 2013 opgelegd zodat alle uitkomsten die met de EBB berekend worden consistent aan elkaar zijn.

2.3.1 Kerncijfers waarvoor modelmatige schattingsmethoden zijn toegepast vanaf 2013, 15 tot 75 jaar
Werkzame beroepsbevolking:vaste arbeidsrelatie
Werkzame beroepsbevolking:flexibele arbeidsrelatie
Werkzame beroepsbevolking:zelfstandige zonder personeel
Werkzame beroepsbevolking:zelfstandige met personeel
Werkzame beroepsbevolking:arbeidsduur: minder dan 20 uur per week
Werkzame beroepsbevolking:arbeidsduur: 20 tot 35 uur per week
Werkzame beroepsbevolking:arbeidsduur: 35 uur of meer per week
Werkzame beroepsbevolking:onderbenutte deeltijdwerkers
(wil meer uren werken en is direct beschikbaar daarvoor)
Nettoarbeidsparticipatie:onderwijsniveau: laag of onbekend
Nettoarbeidsparticipatie:onderwijsniveau: middel
Nettoarbeidsparticipatie:onderwijsniveau: hoog
Niet-beroepsbevolking:wel direct beschikbaar, niet recent gezocht
Niet-beroepsbevolking:niet beschikbaar, wel gezocht
Niet-beroepsbevolking:niet beschikbaar, niet gezocht
Werkloze beroepsbevolking: kortdurig
Werkloze beroepsbevolking: langdurig of onbekend

3. Dataverzameling

De EBB is een steekproefonderzoek onder personen van 14 tot 90 jaar die in Nederland wonen, met uitzondering van personen woonachtig in inrichtingen, instellingen en tehuizen (institutionele bevolking). In de populatietotalen die voor de ophoging worden gebruikt is de institutionele bevolking dan ook niet opgenomen. 

3.1 Steekproef

De steekproeven worden getrokken uit de personensteekproefkaders die worden gebruikt voor de reguliere CBS-onderzoeken. Er zijn tien van zulke kaders, die worden afgeleid uit de BRP, en die elkaar niet overlappen; ieder jaar wordt één van die kaders gebruikt om de reguliere steekproeven uit te trekken. In principe wordt altijd het kader gebruikt dat hoort bij het jaar van waarneming; wanneer het steekproefkader uit het voorgaande jaar echter nog niet is uitgeput, dan worden sommige steekproeven voor het nieuwe jaar nog uit het oude reguliere kader getrokken.

De steekproef is een zogenaamde gestratificeerde tweetrapssteekproef. In de eerste trap zijn gemeenten getrokken en is vastgesteld hoeveel personen in deze gemeenten moeten worden geselecteerd. Gemeenten met gemiddeld meer dan circa 18 duizend inwoners zijn alle maanden van het jaar in de steekproef vertegenwoordigd. De overige gemeenten zijn verdeeld over 66 strata die gevormd zijn op basis van 40 COROP-gebieden (Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma). Vervolgens zijn hieruit gemeenten getrokken met kansen evenredig naar het aantal inwoners. Het aantal maanden dat deze gemeenten in de steekproef zijn opgenomen, is evenredig met het aantal personen. De tweede trap bestaat uit aselecte steekproeven van personen uit de doelpopulatie met omvangen als vastgesteld in de eerste trap. Door de omvang van de te trekken steekproeven worden in de eerste trap altijd alle gemeenten geselecteerd (i.e. alle gemeenten zijn zelfselecterend); het aantal te trekken personen bedraagt daarom altijd in iedere gemeente precies de steekproeffractie van het aantal inwoners van de betreffende gemeente, wat er feitelijk op neerkomt dat voor de EBB naar gemeente wordt gestratificeerd. De steekproeven zijn bij benadering zelfwegend, wat wil zeggen dat alle personen in de doelpopulatie ongeveer dezelfde kans hebben om in de steekproef terecht te komen.

In eerste instantie wordt de volledige steekproef, via weekporties, via CAWI uitgezet. Een deel van de non-respons wordt vervolgens in de daaropvolgende maanden via CATI of CAPI herbenaderd.  Een deel van de CAWI-uitzet komt dus terug in de CATI- of CAPI-uitzet. Sommige personen vielen uit omdat hun adres niet gevonden kon worden of omdat het adres onbewoond was. Daarnaast zijn personen waarvan bekend is dat zij tot de institutionele bevolking behoren, verwijderd uit de steekproef. Uitdunning van de steekproef heeft plaatsgevonden onder personen van 75 jaar of ouder. Dit wordt gedaan omdat de meeste cijfers uiteindelijk betrekking hebben op de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bovendien worden deze 75-plussers niet benaderd voor vervolgpeilingen maar worden hun antwoorden gekopieerd naar de vervolgpeilingen omdat er nauwelijks nog veranderingen in hun situatie met betrekking tot de arbeidsmarkt plaatsvinden. Personen met een herkomstland buiten Europa, jongeren van 14 tot en met 26 jaar of ingeschrevenen bij het UWV (GWU), zijn oververtegenwoordigd in de steekproef. Dit wordt gedaan omdat zij gemiddeld genomen minder vaak meedoen aan dit soort onderzoeken. Op deze manier wordt de precisie op de schatting van de werkloosheid verbeterd. 

Tussen de CAWI-benadering en de herbenadering (bij CAWI non-respons) via CATI of CAPI wordt de steekproef uitgedund. De CAWI-steekproef heeft een grote omvang om de geringere respons via de CAWI-mode te compenseren en toch een groot deel van de vragenlijsten via de goedkoopste manier van dataverzameling binnen te krijgen. De non-respons uit de CAWI-steekproef wordt uitgedund zodat er vaste aantallen uitgezet worden in CAPI en CATI voor de eerste peiling. Bovendien worden CAPI en CATI via doelgroepgerichte benadering ingezet op groepen die minder goed responderen via CAWI.

Respondenten uit de eerste peiling worden telkens na drie maanden opnieuw benaderd om nog eens vier keer mee te doen en in totaal dus vijf peilingen deel te nemen. Elke week worden nieuwe respondenten benaderd en zijn er ook respondenten die de laatste keer hebben deelgenomen. Daarmee is de EBB een zogenoemd roterend panel. 

Om te kunnen bepalen in welke mate de wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst de uitkomstmaten van de EBB beïnvloeden heeft het CBS de EBB in de periode eind 2020 tot begin 2021 zowel volgens het oude design (A) als het nieuwe design (B) uitgevoerd. In figuur 3.1.1 is te zien hoe het panel volgens de nieuwe methode (B) is opgebouwd naast de oude methode (A).

3.1.1 Panelstructuur EBB met de peilingen (1 t/m 5) voor de oude methode (A) en de nieuwe methode (B) 3.1.1 Panelstructuur EBB met de peilingen (1 t/m 5) voor de oude methode (A) en de nieuwe methode (B) B3 B2 B1 A5 A4 A3 A2 A1 I II III IV 2020 2021 2022 I I II III IV B4 B5 3.1.1 Panelstructuur EBB met de peilingen (1 t/m 5) voor de oude methode (A) en de nieuwe methode (B) B3 B2 B1 A5 A4 A3 A2 A1 I II III IV 2020 2021 2022 I I II III IV B4 B5
 

Een respondent die onder de oude methode (A) gestart is in het vierde kwartaal van 2020 zit in het panel tot en met het vierde kwartaal van 2021. In het vierde kwartaal van 2020 zijn voor het eerst respondenten benaderd onder de nieuwe methode (B). Die data zijn bedoeld om de uitkomsten op basis van de oude en nieuwe methode te kunnen vergelijken. Een andere reden om het oude design langer voort te zetten was dat vanwege coronamaatregelen geen huis-aan-huis benadering kon plaatsvinden in de eerste helft van 2021. Voor de oude methode was op basis van de eerder verzamelde gegevens bekend wat de impact van de huis-aan-huis benadering is op de schattingen van de werkzame- en werkloze beroepsbevolking. De data volgens de oude methode konden daardoor via de tijdreeksmodellen gecorrigeerd worden naar de niveaus op basis van de data inclusief de huis-aan-huis benadering (van den Brakel, Souren en Krieg, 2021). Zodoende is in eerste instantie over de eerste twee kwartalen van 2021 door het CBS nog gepubliceerd op basis van de oude methode. In 2022 zijn de cijfers over 2013 tot en met 2021 herzien waarbij voor 2021 alleen de data uit het nieuwe design worden gebruikt. 

3.2 Wijzigingen in benaderingsstrategie

Sinds de invoering van het roterend panel voor de EBB in 1999 is de benaderingsstrategie een aantal keren veranderd. De laatste veranderingen uit 2021 zijn al beschreven in paragraaf 2.2. Hieronder worden de wijzigingen in 2010 en 2012 kort besproken.

Wijzigingen per 2010

De eerste grote verandering na de invoering van het roterend panel in 1999 is dat de eerste peiling van de EBB in 2010 is gewijzigd van volledige waarneming via huis-aan-huis interviews (CAPI) naar zowel telefonische (CATI) als huis-aan-huis (CAPI) interviews. Vanaf het derde kwartaal van 2010 werden huishoudens met een bij het CBS bekend vast telefoonnummer in de eerste peiling telefonisch benaderd voor de EBB. De overige huishoudens werden door een interviewer van het CBS thuis bezocht. In de tweede tot en met vijfde peiling werden respondenten uitsluitend telefonisch (CATI) benaderd, hetgeen gelijk was aan de voorgaande jaren. 

Wijzigingen per 2012

Sinds het vierde kwartaal 2012 wordt de eerste peiling voornamelijk via de CAWI (Computer Assisted Web Interviewing) mode afgenomen. De rest van de dataverzameling van de eerste peiling gaat via CATI en CAPI. In eerste instantie worden huishoudens via een brief benaderd met het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek. Het deel van de respondenten dat niet respondeert via CAWI, en waarvan wel een telefoonnummer bekend is, wordt een maand later via CATI opnieuw benaderd. Degenen waarvan het telefoonnummer onbekend is wordt nog een maand later via CAPI benaderd. Deze extra maand is nodig om de logistiek rondom de huis-aan-huis interviews ingeregeld te krijgen. 

3.3 Vragenlijst ontwikkeling

Met de invoering van CAWI in de eerste peiling is de vragenlijst op aantal punten aangepast zodat deze geschikt werd voor het zelfstandig invullen van de vragenlijst door de respondenten via internet. De vraagstellingen voor beroep, bedrijf en onderwijs waren daar eerder bijvoorbeeld nog niet geschikt voor. Er is dan geen getrainde interviewer aanwezig die eventuele onduidelijkheden kan toelichten en de laadtijden van de internetvragenlijst moeten zo beperkt mogelijk blijven waardoor bestaande systemen aangepast moesten worden. Hierdoor is de vragenlijst op een aantal punten aangepast en zijn cijfers over deze variabelen niet volgtijdelijk vergelijkbaar van 2012 op 2013. 

Om CATI/CAWI interviews in de eerste peiling mogelijk te maken, moest de vragenlijst van de eerste peiling ook worden ingekort. De vragenlijst van de eerste peiling zoals die was, duurde te lang om via internet of telefonisch af te nemen. Die inkorting is in 2010 voor het eerst gedaan door bepaalde vragenblokken uit de eerste peiling van de ‘oude’ EBB door te schuiven naar de tweede of derde peiling. In 2021 is de vragenlijst verder verkort door over te stappen op een personensteekproef en vragenlijst. Pas in de tweede peiling wordt de huishoudsamenstelling vastgesteld en worden er ook enkele vragen over de overige huishoudleden gesteld.

Voor gegevens die niet in alle peilingen worden verzameld moet een ander gewicht gebruikt worden dan voor gegevens waarbij dat wel geldt. In hoofdstuk 6 wordt dat nader toegelicht. Kwartaalcijfers kunnen gemaakt worden voor alle variabelen die beschikbaar zijn in alle vijf de peilingen. Dit wordt in de praktijk gerealiseerd door in de vervolgpeilingen vragenblokken uit de eerste peiling te herhalen in de tweede tot en met de vijfde peiling. In deze peilingen wordt de informatie die de respondent al eerder heeft opgegeven gebruikt. Er wordt per onderwerp vastgesteld of er iets is gewijzigd in de situatie van de respondent. Zo nee, dan wordt er verder niets gevraagd en worden de gegevens uit de vorige peiling gekopieerd. Zo ja, dan worden de actuele gegevens uitgevraagd en vastgelegd. Door de gegevens uit de verschillende peilingen samen te nemen, kunnen de schattingen worden gebaseerd op een grotere steekproefmassa. Het paneldesign maakt het mogelijk om voldoende gegevens te verzamelen om kwartaalcijfers te kunnen maken over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bij het maken van jaarcijfers voor deze variabelen wordt een gemiddelde berekend van de vier kwartalen. Hiervoor worden dus ook alle peilingen samen genomen waarmee een grotere nauwkeurigheid bij de schattingen van jaarcijfers bereikt wordt. 
Gegevens die in één peiling worden verzameld worden in principe alleen op jaarbasis gepubliceerd. Vanaf 2021 zijn de variabelen die door Eurostat alleen als jaarcijfers worden gepubliceerd, opgenomen in de eerste peiling van de EBB. In 2010 tot en met 2020 was dat nog de tweede peiling omdat de eerste peiling in het toenmalige design met adressensteekproef anders te lang duurde voor de respondent. Alle overige jaarcijfers, waaronder cijfers die op verzoek van derden worden opgenomen als ook de LFS cijfers over de overige huishoudensleden, worden in één van de vervolgpeiling verzameld. 

Tabel 3.3.1 is een weergave van de globale structuur van de vragenlijst. Tevens staat aangegeven in welke peiling elk vragenblok voorkomt. Schema’s van de volledige vragenlijsten zijn via de CBS website elektronisch beschikbaar.

3.3.1 Vragenlijststructuur EBB vanaf 2021
BlokPeiling
IedereenBetaald werk 1,2,3,4,5
Onderwijs1,2,3,4,5
Huishoudsamenstelling2,3,4,5
Huishoudensvariabelen2
Jaarlijkse LFS Module1
Gezondheid1
Maatschappelijke positie1,2,3,4,5
WerkzaamArbeidsrelatie 1,2,3,4,5
Werkkringen 1,2,3,4,5
Dienstverband & Werkduur1,2,3,4,5
Bedrijf 1,2,3,4,5
Beroep 1,2,3,4,5
ZZP economische afhankelijkheid1
Werklocatie1,2,3,4,5
Arbeidsuren 1,2,3,4,5
Meer/minder werken1,2,3,4,5
Niet werkzaamWerkzoeken1,2,3,4,5
Zoekmethoden1,2,3,4,5
Beschikbaar 1,2,3,4,5
Zoekduur 1,2,3,4,5
Retro Werkverleden1
Retro Bedrijf1
Retro Beroep1
Retro Reden Einde1

Voor de beschrijving van de werkzame beroepsbevolking worden in de EBB vragen gesteld over: 

  • het werken als werknemer, het werkzaam zijn in een eigen bedrijf of het bedrijf van ouders/ partner, het werkzaam zijn voor één of voor meer bedrijven ter bepaling van de positie in de werkkring (werknemer of zelfstandige); 
  • het in vaste of tijdelijke dienst zijn, de duur van het tijdelijke dienstverband, het in dienst zijn voor een vast of een wisselend aantal uren, het werken als uitzendkracht, invalkracht, of oproepkracht ter bepaling van het dienstverband; 
  • de naam en gemeente van het bedrijf waar men werkt, het soort bedrijf of instelling en de omvang van het bedrijf ter bepaling van de economische activiteit van het bedrijf; 
  • de beroepsomschrijving, de voornaamste werkzaamheden, de leidinggevende werkzaamheden ter bepaling van het beroep; 
  • het aantal contracturen, het aantal uren dat men gemiddeld per week, de daadwerkelijk gewerkte uren in de referentieweek ter bepaling van de arbeidsduur; 
  • Thuiswerk, overwerk, ploegendienst, avondwerk, nachtwerk, werk op zaterdag en zondag ter bepaling van de werktijden. 

Voor de beschrijving van personen die geen betaald werk hebben, worden vragen gesteld over de activiteiten die men verricht heeft om werk te vinden en de termijn waarop men kan beginnen. Deze vragen worden onder andere gebruikt om de werkloze beroepsbevolking te onderscheiden van de niet-beroepsbevolking. Ook worden er vragen gesteld over redenen om bijvoorbeeld niet te zoeken, beschikbaar te zijn of te willen of kunnen werken.

4. Verwerking

Verwerking betreft de werkzaamheden die nodig zijn om aan de antwoorden die respondenten geven statistische informatie te kunnen ontlenen. De verwerking van de data is zoveel mogelijk geautomatiseerd. Hieronder staan de voornaamste onderdelen van het verwerkingsproces vermeld.

4.1 Typeren

Om vast te stellen welk onderwijsniveau respondenten behaald hebben, in welke bedrijfstak zij werken en welk beroep zij uitoefenen, heeft het CBS standaard vraagstellingen ontwikkeld. Met een standaard typeerproces worden vervolgens de bedrijfstak, het beroep en het behaalde onderwijsniveau geclassificeerd. Op de website van het CBS is meer informatie beschikbaar over de classificaties.

Het behaalde onderwijsniveau is volledig automatisch geclassificeerd volgens de SOI 2021. Voor beroep wordt de ISCO code deels automatisch en deels handmatig getypeerd op basis van beschrijvingen van het beroep en de werkzaamheden door de respondent. De bedrijfstak waarin respondenten werken is in het merendeel van de gevallen vastgesteld op basis van registerinformatie (Polisadministratie of het Zelfstandigen bestand). Indien onbekend vanuit de registraties, is de bedrijfstak getypeerd (deels automatisch en deels handmatig), bijvoorbeeld als de respondent uitzendkracht of gedetacheerd is of recent bij de huidige werkgever is komen werken. Als de respondent korter dan vier maanden geleden bij de huidige werkgever is komen werken, heeft de registerinformatie mogelijk nog betrekking op de bedrijfstak van de vorige werkgever. Uitzendkrachten en gedetacheerden behoren volgens de Polisadministratie tot de zakelijke dienstverlening. Het bedrijf waarnaartoe zij zijn uitgezonden, zal in de praktijk vaak in een andere bedrijfstak actief zijn. Het typeerproces levert een SBI 2008 code op. Deze wordt gebruikt voor publicatie. 

4.2 Verrijken

Net zoals de bedrijfstak kunnen ook andere gegevens worden overgenomen uit registers. Bij de EBB wordt dit standaard gedaan voor inkomensvariabelen en geregistreerd werkzoekenden bij UWV. Ook regiokenmerken en variabelen over de herkomst van respondenten worden uit registers gekoppeld. 

4.3 Afleiden

Antwoorden van respondenten worden in de verwerking van de EBB gecombineerd tot afleidingen. Het CBS heeft de vragenlijst zo opgesteld dat respondenten zo min mogelijk vragen hoeven te beantwoorden om aan de informatie behoefte te voldoen. De vragenlijst is opgesteld zodat alle variabelen kunnen worden afgeleid die het Europees statistisch bureau (Eurostat) heeft gedefinieerd. Naast de Eurostat variabelen zijn er ook afleidingen nodig om Statline tabellen te kunnen maken. Hiervoor worden één of meerdere Eurostat variabelen gecombineerd met vraagvariabelen. Tot slot worden in de bestanden ook publicatie indelingen afgeleid die een indikking zijn van de categorieën uit één variabele. Met behulp van afleidingen en publicatie indelingen worden publicaties zoveel mogelijk uniform samengesteld. Daarnaast zijn de publicaties van het CBS en Eurostat eenvoudig te reproduceren met de afleidingen in de microdata.

5. Responsrapportage

5.1 Afbakening Respons

Uitsluitend onderzoekspersonen die de vragenlijst volledig hebben ingevuld worden als respons gebruikt. Dat wil zeggen dat ze de laatste vraag, die over hun maatschappelijke positie, beantwoord hebben. 

5.2 Steekproef- en responsverantwoording

Uit de EBB wordt gepubliceerd over personen in Nederland van 15 tot en met 89 jaar oud die lid zijn van een particulier huishouden. Het is daarbij van belang dat er ook in de vijfde peiling personen responderen op het moment dat zij 15 jaar oud zijn. Om dat te bewerkstelligen bestaat de doelpopulatie voor de eerste peiling uit personen van 14 tot en met 89 jaar oud; wanneer een 14-jarige respondeert, dan krijgt deze een inhoudelijk beperkte vragenlijst, maar wordt hij of zij wel naar de volgende peiling doorgeleid.

De EBB wordt uitgezet in weekporties, waarvoor zodanig maandsteekproeven getrokken worden dat CAPI-herbenadering uit alle weekporties bij één steekproef in dezelfde maand plaatsvindt. Voor iedere maandsteekproef wordt de doelpopulatie geoperationaliseerd als 

  • al die personen die als ingezetene zijn geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP), én
  • 14 jaar of ouder zijn op de eerste dag van de eerste maand waarin CAWI-waarneming plaatsvindt voor minimaal één van de weekporties uit de betreffende steekproef, én
  • 89 jaar of jonger zijn op de laatste dag van de laatste maand waarin CAPI-waarneming van eenheden in de steekproef plaatsvindt, én
  • niet woonachtig zijn op een adres dat behoort tot die van de institutionele huishoudens (AIH).

5.3 Selectiviteit van de respons

Voor de EBB wordt geen aselecte steekproef uitgezet. Op basis van drie persoonskenmerken (Geregistreerd als Werkzoekende bij UWV (GWU), herkomst, leeftijd) hebben personen verschillende relatieve trekkingskansen. Uitdunning van de steekproef heeft plaatsgevonden onder personen van 75 jaar of ouder. Dit wordt gedaan omdat de meeste cijfers uiteindelijk betrekking hebben op de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bovendien worden deze ouderen niet benaderd voor vervolgpeilingen maar worden hun antwoorden gekopieerd naar de vervolgpeilingen omdat er nauwelijks nog veranderingen in hun situatie met betrekking tot de arbeidsmarkt plaatsvinden. Jongeren of ingeschrevenen bij het UWV (GWU) wonen, zijn oververtegenwoordigd in de steekproef. Dit wordt gedaan omdat zij gemiddeld genomen minder vaak meedoen aan dit soort onderzoeken. Op deze manier wordt de variantie op de schatting van de werkloosheid verminderd. Gegeven dat iemand in de steekproef is getrokken, is dit zijn of haar relatieve kans om ook daadwerkelijk benaderd te worden. De omvang van de te trekken maandsteekproeven is afhankelijk van het aantal weekporties dat eruit moet worden uitgezet, de omvang van die porties, de verwachte gemiddelde relatieve trekkingskans (ten behoeve van de oversampling) in de getrokken steekproef, en de te verwachten screeningsuitval. 

De CAWI-uitzet is alle weken van vergelijkbare samenstelling; de fluctuaties in samenstelling van de herbenaderbare CAWI-nonrespons zijn daarmee volledig het gevolg van schommelingen in de CAWI-respons. Na afronding van de CAWI-waarneming zijn uit de herbenaderbare CAWI-nonrespons selecties gemaakt voor herbenadering voor CATI en CAPI. Bij de EBB worden de modes CATI en CAPI doelgroepgericht ingezet. Dit houdt in dat de doelpopulatie is opgedeeld in groepen die onderling verschillende herbenaderstrategieën ondergaan: groepen met een goede CAWI-respons worden in mindere mate (of zelfs helemaal niet) herbenaderd, en groepen met een lagere CAWI-respons juist meer; afhankelijk van de CATI- en CAPI-responskansen kunnen ook verschillende verhoudingen tussen beide herbenadermodes worden gehanteerd. Het doel van die gerichte inzet van CATI en CAPI is, om een zo homogeen mogelijke responskans in de doelpopulatie te realiseren; gewogen met de insluitkansen is de respons daardoor een betere afspiegeling van de getrokken steekproef (naar de gebruikte kenmerken) dan wanneer herbenadering aselect zou zijn gedaan. Maat voor de vergelijking van de homogeniteit van de responskansen van verschillende ontwerpen is de variatiecoëfficiënt (CV) van de responskans; die CV is nul bij een geheel homogene respons, en neemt toe met de spreiding van de responskansen. Een ontwerp met doelgroepgerichte herbenadering bestaat uit een opdeling van de populatie in doelgroepen, en uit fracties per doelgroep van de herbenaderbare CAWI-nonrespons die voor CATI of CAPI moeten worden herbenaderd. Gegeven de randvoorwaarden is dat ontwerp optimaal, waarvoor de CV minimaal is. Merk op dat uitzetomvangen daarvoor niet relevant zijn, aangezien de CV alleen van responspercentages afhangt; voor de praktische uitvoering zijn uitzetaantallen per mode echter wel nodig. Het steekproefontwerp van de EBB is bepaald binnen de randvoorwaarden van herbenadering van 50 procent van de herbenaderbare CAWI-nonrespons met een verhouding CATI:CAPI van 60:40. Input voor het bepalen van een steekproefontwerp met doelgroepgerichte herbenadering is een bestand met responskansen, uitgesplitst naar die kenmerken die ook de relatieve trekkingskansen bepalen: GWU, herkomst, en leeftijd. Gegeven die input is de doelpopulatie opgedeeld in doelgroepen.

In de korte onderzoeksbeschrijving worden de steekproef- en responsaantallen van het betreffende jaar vermeld.

6. Weging

Bij de weging krijgen de respondenten een gewicht toegekend om selectiviteit in de respons te corrigeren. Tegelijkertijd wordt met het gewicht opgehoogd naar bekende populatie totalen uit registraties. De volgende stratificaties worden toegepast in het weegmodel:

Geslacht, leeftijd, regio, herkomst 

Er zijn een aantal demografische kenmerken als weegterm opgenomen. De eerste weegterm wordt gevormd door leeftijd in 43 categorieën per geslacht. Tussen 15 tot en met 30 jaar en 50 tot en met 69 jaar worden afzonderlijke leeftijdsjaren onderscheiden. Hiermee kunnen betere schattingen gemaakt worden van de arbeidssituatie van jongeren naar diverse leeftijdsindelingen en kan de uitstroom van ouderen uit het arbeidsproces beter in kaart gebracht worden. Voor de tussenliggende leeftijden zijn vijfjaarsklassen gehanteerd. Voor regio wordt de COROP-indeling gebruikt. Voor herkomst is een indeling met 14 grote landen(groepen) gekozen in combinatie met een uitsplitsing naar leeftijd. Deze variabele is overgenomen uit de BRP. Ook adrestype is overgenomen uit de BRP met de categorieën één persoon woonachtig, meerdere personen met kind(eren) woonachtig en overig. De populatiegegevens die bij de schatting zijn gebruikt komen direct uit het BRP.

GWU

Geregistreerd als werkzoekende bij het UWV (GWU) naar type uitkering en leeftijd is opgenomen in de weging vanwege de relatief sterke samenhang met de werkloosheid. Ongeveer een kwart van de personen die zijn ingeschreven als werkzoekende bij het UWV (GWU) zijn ook werkloos volgens de geldende werkloosheidsdefinitie. Daarnaast is de respons ook selectief naar dit kenmerk. Een ander doel van deze variabele is meer consistentie bewerkstelligen tussen beide schattingen. Door de opname van deze weegterm kan ook gepubliceerd worden over de overlap tussen beide onderwerpen. 

Inkomen 

Toevoeging van informatie over de belangrijkste inkomensbron en de hoogte van het inkomen van werknemers leveren een belangrijke bijdrage aan een verbeterde schatting van de werkzame beroepsbevolking. Om een betere schatting van de werkzame beroepsbevolking te kunnen maken, is het belangrijk om hulpinformatie op te nemen in het weegmodel die samenhangt met deze variabele. De werkzame beroepsbevolking is gedefinieerd als iedereen tussen 15 en 75 jaar die 1 uur of meer per week werkt. Zij kunnen zowel in Nederland als in het buitenland werken. Als benadering hiervan is gekozen om uit de loonaangifte het gegeven af te leiden wat de belangrijkste bron van inkomen is. Er is een driedeling gemaakt met de categorieën loon, uitkering en onbekend, waarbij de eerste categorie dus zo veel mogelijk in de buurt moet komen van de afbakening van de werkzame beroepsbevolking. Daarnaast wordt dit verder uitgesplitst naar provincie en de vier grote steden, om ook op dit niveau een verbeterde schatting van de werkzame beroepsbevolking te realiseren. Voor de hoogte van het inkomen is gekozen voor een opdeling in zes inkomensgroepen, waarbij de groep onbekenden met hele lage jaarinkomens is samengenomen. 

Schattingen tijdreeksmodellen

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven zijn er in het verleden verschillende malen wijzigingen in de waarneming doorgevoerd. Deze wijzigingen hebben vrijwel altijd gevolgen voor uitkomsten (en leiden daarmee tot breuken in de reeks). Met behulp van een structureel tijdreeksmodel is voor de kerncijfers voor de gevolgen van de doorgevoerde wijzigingen van de enquête gecorrigeerd. Deze gegevens worden ook verwerkt in de weging van de EBB, waarmee de kerncijfers op basis van de EBB bij alle wegingen consistent worden berekend vanaf 2013 op het niveau van het meest recente herontwerp van de EBB (2021). Daarbij gaat het om de kerncijfers uit tabel 2.3.1 plus de werkzame en werkloze beroepsbevolking naar leeftijd (15 tot 25 jaar, 25 tot 45 jaar en 45 tot 75 jaar) en geslacht. Bovendien wordt na uitvoering van de kwartaalweging met alle peilingen ook het aantal werkenden en werklozen in de tienjaarsklassen 25 tot 35 jaar, 35 tot 45 jaar en 45 tot 55 jaar vastgesteld. Deze schattingen worden opgelegd aan alle andere wegingen zoals genoemd in paragraaf 6.1. Hiermee wordt voldaan aan de Eurostat verplichting dat deze cijfers consistent moeten zijn voor alle deelverzameling met een aparte weging. 

6.1 Wegingen

De wegingen van de EBB worden per kwartaal uitgevoerd waarbij CAWI-, CATI- en CAPI-data worden gecombineerd en zoveel mogelijk informatie uit registraties wordt benut. Gegevens die in alle peilingen worden verzameld of afgeleid worden daarmee ook op kwartaalbasis gepubliceerd. 

Het betreffende gewicht hiervoor heet EBBGewKwartaalgewichtA.

Jaarcijfers voor deze variabelen zijn een gemiddelde van de vier kwartalen en kunnen berekend worden met het gewicht EBBGewJaargewichtA.

Gegevens die slechts in één peiling worden verzameld worden doorgaans alléén op jaarbasis gepubliceerd. Hiervoor gelden de gewichten EBBGewJaargewichtP#A. Waarbij # het nummer van de peiling is waar de vragen zijn opgenomen. 

Daarnaast is er een speciaal gewicht voor cijfers waarbij uitgesplitst wordt naar de positie in het huishouden. Deze gegevens zijn namelijk vanaf 2021 alleen in peiling 2 t/m 5 verzameld. Hiervoor gelden de gewichten EBBGewJaargewichtPoshhA en EBBGewKwartaalgewichtPoshhA. Voor alle variabelen die in peiling 2 t/m 5 beschikbaar zijn, kan de positie in het huishouden als achtergrondkenmerk worden meegenomen. 

Vanaf 2021 zijn er alleen in de tweede peiling ook gegevens over een beperkt aantal doelvariabelen van de huishoudleden waargenomen. Hiervoor is ook een apart gewicht waarmee cijfers gemaakt worden over bijvoorbeeld de arbeidsdeelname of het onderwijsniveau van partners of ouders in het huishouden. Dit betreft het gewicht EbbGewJaarGewichtHHkernP2A.

Tot slot kunnen op basis van het panel deel van de EBB ook cijfers over wisselingen op de arbeidsmarkt worden samengesteld. Het gaat dan om veranderingen in de (arbeid)situatie van personen na drie maanden. Deze geven inzicht in de mobiliteit van personen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Om deze stroomcijfers op te hogen naar de Nederlandse populatie is een longitudinale weging ontwikkeld. Deze longitudinale weging sluit zoveel mogelijk aan bij de reguliere EBB-weging. Het reguliere EBB-weegmodel is hiertoe uitgebreid met twee dynamische kenmerken. Het gaat om de kenmerken ‘verandering in GWU inschrijving’ en ‘verhuizing’. Dit betreft het gewicht EbbGewKwartaalgewichtlongA. Er is geen gewicht voor jaarcijfers over wisselingen, maar die kunnen wel berekend worden door vier kwartalen te selecteren en het longitudinaal kwartaalgewicht door 4 te delen. Deze cijfers betreffen dan het gemiddeld aantal wisselingen na 3 maanden in een jaar.

7. Nauwkeurigheid

Voor de EBB gelden een aantal algemene publicatie richtlijnen die in deze paragraaf worden toegelicht. Deze richtlijnen zijn er om te voorkomen dat op basis van de EBB- cijfers worden gemaakt op basis van gegevens van met (te) weinig respondenten. Ten eerste worden de uitkomsten op basis van de EBB door het CBS altijd afgerond op duizendtallen. Daarmee wordt voorkómen dat er inhoudelijke conclusies over herkenbare eenheden kunnen worden getrokken. Bovendien zijn verschillen kleiner dan afgerond 1 duizend zelden significant. Percentages of gemiddelden worden afgerond op 1 decimaal waarbij er richtlijnen gelden over de aantallen waarover deze berekend worden. Er wordt gerekend met 150 onafhankelijke waarnemingen die nodig zijn om een bepaald fenomeen als percentage of gemiddelde voldoende nauwkeurig te kunnen vaststellen. Omdat met de EBB vooral met opgehoogde aantallen gewerkt wordt, wordt het aantal onafhankelijke waarnemingen vertaald naar opgehoogde aantallen. Voor kwartaalcijfers met gebruik van het kwartaalgewicht komt dat opgehoogd neer op populaties van ongeveer 30 duizend personen. In paragraaf 6.1 is beschreven dat er verschillende gewichten zijn voor de EBB die zijn toegepast zijn op deelverzamelingen van de responsen uit de EBB. Daarom verschilt de publicatierichtlijn voor percentages en gemiddelden afhankelijk van het gewicht dat gebruikt wordt. Naast kwartaal- en jaarcijfers kunnen er ook meerdere jaren van de EBB samengevoegd worden zodat het aantal (onafhankelijke) waarnemingen groeit en zo toch verdelingen of gemiddelden te publiceren over kleine deelpopulaties. In tabel 7.1 is te zien welke richtlijnen er zijn voor de verschillende deelpopulaties bij verschillende verslagperiodes. De publicatiegrenzen zijn bedoeld als algemene richtlijnen. Afhankelijk van het doel van een bepaalde tabel kan ervoor gekozen worden om deze regels strikter toe te passen.

7.1 Richtlijnen publicatiegrenzen voor opgehoogde aantallen in de noemer voor percentages en gemiddelden, in duizendtallen
KwartaalcijfersJaarcijfers 3 jaarsgemiddelde
Alle peilingen30157,5
Eerste peiling.3010
Tweede, derde, vierde of vijfde peiling.4013
Peiling 2 t/m 5 voor stroomcijfers 402010
Peiling 2 t/m 5 voor cijfers naar positie in het huishouden (vanaf 2021)402010
Peiling 2 voor huishoudkern leden (vanaf 2021).3010

7.1 Onnauwkeurigheidsmarges 

Zoals in ieder steekproefonderzoek hebben ook de uitkomsten van de EBB onnauwkeurigheidsmarges. Omdat het steekproefdesign vrij complex is (zie hoofdstuk 3), is het schatten van de 95%-betrouwbaarheidsmarges niet eenvoudig. Daarnaast worden modelmatige schattingsmethode toegepast voor een aantal kerncijfers. De cijfers op basis van de modelmatige schattingsmethode worden ook opgelegd aan het weegmodel waardoor de marges voor kerncijfers direct worden beïnvloed en andere cijfers die hiermee samenhangen indirect worden beïnvloed. De tabellen in bijlage A geven een globale raming van de marges voor de opgehoogde aantallen in de voorkolommen o.b.v. het aantal onafhankelijke waarnemingen. Daarbij is geen rekening gehouden met het steekproefontwerp noch met de gebruikte schatter. De marges hebben betrekking op uitkomsten voor heel Nederland die niet met een modelmatige schattingsmethode zijn berekend. Strikt genomen zou voor elk kenmerk afzonderlijk een betrouwbaarheidsmarge moeten worden geschat. Dankzij het gebruik van (modelmatige) schattingsmethoden worden bijvoorbeeld de marges kleiner. Voor tabellen waarin een kenmerk naar een regionaal niveau wordt uitgesplitst gelden ook kleinere marges. Regionale cijfers o.b.v. de EBB worden ook gemaakt via modelmatige schattingsmethoden om de precisie te verbeteren en hebben daarom ook weer een eigen marge berekening. Cijfers met een te grote variatiecoëfficiënt worden daar ook onderdrukt soortgelijk aan de richtlijnen van de tabellen in bijlage A.

Tot slot zijn de marges uit bijlage A voor schattingen waarbij meerdere peilingen gebruikt worden, niet geschikt om op significantie voor kwartaal- of jaarmutaties te testen. Door de panelstructuur van de EBB zijn de schattingen van opeenvolgende periodes namelijk gecorreleerd.

8. Producten

De databestanden die met de EBB worden samengesteld zijn beschikbaar via het Sociaal Statistisch bestand (SSB) van het CBS. Daarin zijn de variabelen opgeomen die voor publicatie gebruikt worden door het CBS of door Eurostat. Hieruit worden analysebestanden gegenereerd die te gebruiken zijn voor onderzoekers van het CBS en externe onderzoekers via de Remote-Access-omgeving (RA) of in beperkte vorm via DANS. Vanaf 2013 zijn de bestanden beschikbaar met eenzelfde datamodel en herberekende gewichten ten behoeve van vergelijkbare kerncijfers over de gehele periode zoals beschreven in paragraaf 2.3. Daarnaast levert het CBS de databestanden aan Eurostat dat op basis daarvan zelfstandig publiceert.

8.1 StatLine

Op Statline worden elke maand en elk kwartaal de nieuwste cijfers over de werkzame en werkloze beroepsbevolking gepubliceerd. De standaard leeftijdsafbakening van deze tabellen betreft de bevolking van 15 tot 75 jaar. Binnen de verschillende tabellen kunnen naar wens andere leeftijdsafbakeningen gekozen worden.

Tabellen met de titel arbeidsdeelname betreffen zowel de beroeps- als niet beroepsbevolking, waarbij een aantal kerncijfers zoals werkloosheid en de werkzame beroepsbevolking naar positie in de werkkring en arbeidsduur worden uitgesplitst naar achtergrondkenmerken van de persoon zoals leeftijd, herkomst, onderwijsniveau, positie in het huishouden of regio. Er zijn ook een aantal tabellen over arbeidsdeelname naar binding met de arbeidsmarkt. Dit betreft nadere informatie over zoekgedrag naar en beschikbaarheid voor (meer) werk voor zowel werkenden als niet-werkenden. Tabellen met als titel werkzame beroepsbevolking of ‘werknemers’ geven nadere informatie over een kenmerk van het werk, zoals meer detail over positie in de werkkring, arbeidsduur, anciënniteit, beroep, bedrijf, thuiswerk, overwerk of inkomen.  Tot slot zijn er tabellen over wisselingen van arbeidspositie of wisselingen van beroep, bedrijf of werkgever

8.2 Website

Op de website van het CBS worden de nieuwste cijfers per maand en kwartaal beschreven in terugkerende publicaties. De nieuwste cijfers over de werkzame en werkloze beroepsbevolking worden maandelijks in een nieuwsbericht uitgelicht. Daarnaast worden de kerncijfers per kwartaal samengevat in het kwartaalbericht arbeidsmarkt, het dashboard arbeidsmarkt en het dashboard beroepsbevolking. In het kwartaalbericht en het dashboard arbeidsmarkt worden de cijfers uit de EBB samen met arbeidsmarktcijfers uit andere bronnen gepresenteerd. Het dashboard beroepsbevolking beschrijft de groepen met een verschillende binding met de arbeidsmarkt in meer detail.

Bijlage A

A.1.1 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges bij kwartaalcijfers o.b.v. alle peilingen
2013 t/m 20202021 KW12021 KW22021 KW32021 KW4202220232024 en verder
51,93,93,12,62,32,12,01,9
102,75,44,33,73,33,02,82,7
203,87,76,15,24,64,34,03,8
506,012,29,68,27,36,86,36,0
1008,517,213,611,610,39,68,88,4
20012,024,219,216,414,613,512,411,9
40016,833,926,923,020,418,917,516,6
80023,447,237,532,028,426,424,323,2
1 60031,964,651,343,838,936,033,331,7
3 20041,984,867,357,451,147,343,741,7
6 40048,698,878,366,959,555,251,148,8

A.1.2 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij stroomcijfers per kwartaal
2013 t/m 20202021 KW12021 KW22021 KW32021 KW4202220232024 en verder
52,3.4,63,42,82,62,42,2
103,3.6,54,84,03,63,43,2
204,7.9,26,85,65,14,84,5
507,4.14,510,78,98,17,67,1
10010,4.20,415,112,511,410,710,0
20014,6.28,821,217,616,015,114,1
40020,6.40,429,824,822,521,219,8
80028,6.56,241,534,531,329,627,5
1 60039,1.76,956,847,142,840,437,7
3 20051,3.100,974,561,956,253,149,6
6 40059,5.117,586,772,165,662,158,0

A.1.3 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij kwartaalcijfers naar positie in het huishouden
2013 t/m 20202021 KW12021 KW22021 KW32021 KW4202220232024 en verder
51,9.4,63,42,82,62,42,2
102,7.6,54,84,03,63,43,2
203,8.9,26,85,65,14,84,5
506,0.14,510,78,98,17,67,1
1008,5.20,415,112,511,410,710,0
20012,0.28,821,217,616,015,114,1
40016,8.40,429,824,822,521,219,8
80023,4.56,241,534,531,329,627,5
1 60031,9.76,956,847,142,840,437,7
3 20041,9.100,974,561,956,253,149,6
6 40048,6.117,586,772,165,662,158,0

A.1.4 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij jaarcijfers o.b.v. alle peilingen
2013 t/m 20202021202220232024 en verder
51,32,01,51,41,3
101,92,82,22,01,9
202,63,93,12,82,7
504,26,24,94,44,2
1005,98,86,96,26,0
2008,312,49,78,88,4
40011,617,413,612,411,8
80016,224,219,017,216,4
1 60022,133,026,023,522,4
3 20029,043,434,130,929,5
6 40033,650,539,836,134,5

A.1.5 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij jaarcijfers o.b.v. eerste peiling
2013 t/m 20202021202220232024 en verder
51,62,02,01,81,8
102,32,82,82,52,5
203,24,04,03,53,5
505,16,36,35,65,6
1007,28,88,97,97,9
20010,212,512,611,111,1
40014,317,517,715,615,6
80019,924,324,621,721,7
1 60027,133,333,729,629,7
3 20035,643,744,238,939,1
6 40041,350,951,645,545,8

A.1.6 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij jaarcijfers o.b.v. één vervolgpeiling
2013 t/m 20202021202220232024 en verder
52,22,72,42,12,1
103,13,83,43,03,0
204,45,44,74,34,2
507,08,57,56,76,6
1009,912,010,69,59,3
20013,916,914,913,413,1
40019,523,720,918,818,4
80027,132,929,126,225,6
1 60037,145,039,935,835,0
3 20048,659,152,347,146,1
6 40056,568,861,155,154,0

A.1.7 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij jaarcijfers naar positie in het huishouden
2013 t/m 20202021202220232024 en verder
51,32,61,81,71,6
101,93,62,62,42,2
202,65,23,63,43,2
504,28,15,75,45,0
1005,911,58,07,67,0
2008,316,211,310,79,9
40011,622,715,915,013,9
80016,231,622,120,919,4
1 60022,143,230,328,626,5
3 20029,056,739,837,634,9
6 40033,666,146,443,940,8

A.1.8 Schatting van 95%-betrouwbaarheidsmarges in duizendtallen bij jaarcijfers over huishoudkern leden
2013 t/m 20202021202220232024 en verder
51,92,72,42,12,1
102,73,83,43,03,0
203,85,44,74,34,2
506,08,57,56,76,6
1008,512,010,69,59,3
20012,016,914,913,413,1
40016,823,720,918,818,4
80023,432,929,126,225,6
1 60031,945,039,935,835,0
3 20041,959,152,347,146,1
6 40048,668,861,155,154,0

Literatuur

Krieg, S. en J.A. van den Brakel (2013). Maandelijkse schattingen voor stroomcijfers over de beroepsbevolking op basis van structurele tijdreeksmodellen. Interne nota, CBS, Heerlen. 

Krieg, S en M. Smeets (2021). Kwartaalcijfers over de beroepsbevolking op basis van een structureel tijdreeksmodel. Interne nota, CBS, Heerlen.

Van den Brakel, J.A. en S. Krieg (2009). Estimation of the Monthly Unemployment Rate through Structural Time Series Modelling in Rotating Panel Design. Survey Methodology, 16, 2, pp. 177-190.

Van den Brakel, J.A., Souren, M en S. Krieg (2022). Estimating monthly labour force figures during the COVID-19 pandemic in the Netherlands. Royal Statistical Society: Series A (Statistics in Society) 2022: 1-24.

Lemaître, G. en J. Dufour, 1987. An integrated method for weighting persons and families, Survey Methodology, 13 pp. 199-207 (Statistics Canada)