Achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg

Bijlage 1. Definities van onderzochte achtergrondkenmerken

Demografische kenmerken

  • Geslacht kind. Het geslacht van het kind in 2021 volgens de BRP

  • Leeftijd kind. De leeftijd van het kind op 1 januari 2021 volgens de BRP. De leeftijd wordt uitgesplitst naar de volgende categorieën:
    • 0 tot 4 jaar
    • 4 tot 12 jaar
    • 12 tot 18 jaar
    • 18 tot 23 jaar
  • Kind in Nederland geboren. Op basis van de BRP wordt gekeken of het kind Nederland als geboorteland heeft.

  • Aantal ouders in buitenland geboren. Op basis van de BRP wordt gekeken naar het geboorteland van de (juridische) ouder(s). 

    ls er een of twee ouders in het buitenland zijn geboren, wordt er verder uitgesplitst naar een aantal veel voorkomende landen (conform de nieuwe herkomstindeling van het CBS). Als beide ouders in het buitenland zijn geboren is hierbij gekeken naar het geboorteland van de moeder. Tenzij de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is. In die gevallen is gekeken naar het geboorteland van de vader.

  • Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden. De indeling van gemeenten naar stedelijkheid is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid van de gemeente in 2019. Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van 1 km rondom dat adres. De omgevings-adressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde hiervan voor alle adressen binnen die gemeente. De volgende klassen worden onderscheiden:
    • Zeer sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 2 500 of meer);
    • Sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 500 tot 2 500);
    • Matig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1 000 tot 1 500);
    • Weinig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 500 tot 1 000);
    • Niet-stedelijk (omgevingsadressendichtheid van minder dan 500).
    • Onbekend
  • Woonprovincie van het huishouden. De provincie van het huishouden op 1 januari 2019. Hiervoor worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Groningen
    • Friesland
    • Drenthe
    • Overijssel
    • Flevoland
    • Gelderland
    • Utrecht
    • Noord-Holland
    • Zuid-Holland
    • Zeeland
    • Noord-Brabant
    • Limburg
  • Inkomensongelijkheid in buurt huishouden. De inkomensongelijkheid van een buurt is in kaart gebracht met een GINI-coëfficiënt op basis van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in 2019 van particuliere huishoudens exclusief studentenhuishoudens. De gini-coëfficiënt is 0 bij volkomen gelijkheid en 1 bij volkomen ongelijkheid (zie hier)

  • Afstand tot voorzieningen in buurt huishouden. Hierbij is per buurt het gemiddelde genomen van de (gemiddelde) afstand in kilometers in 2019 tot de volgende voorzieningen: warenhuis, cafetaria e.d., bibliotheek, zwembad, bioscoop en attractie (zie hier)

Huishoudenssituatie

  • Beide juridische ouders wonen in hetzelfde huishouden. Hierbij is gekeken of beide juridische ouders van het kind bij elkaar in hetzelfde huishouden wonen op 1 januari 2019. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Ja
    • Nee

Indien er slechts één juridische ouder bekend is in BRP, dan krijgt dit kenmerk de waarde Ja

  • Huishoudtype. Dit is een typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen een huishouden. Dit is gebaseerd op de basisregistratie personen (BRP). Er is gekeken naar het huishouden op 1 januari 2019. In dit onderzoek worden onderstaande categorieën onderscheiden.
    • Paar met kinderen: Twee personen die een of meer thuiswonende kinderen hebben. Dit kunnen gehuwde paren (twee personen die met elkaar gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben gesloten) en ongehuwde paren zijn (hebben een samenwoonrelatie, maar zijn niet met elkaar gehuwd of hebben geen partnerschapsregistratie gesloten). Ook een overig lid (persoon die anders dan als partner of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren, bijvoorbeeld een inwonende oma.
    • Eenouderhuishouden: Particulier huishouden bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen. Ook een overig lid (persoon die anders dan als ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden) kan tot deze huishoudensvorm behoren.
    • Overig huishouden: Alle andere huishoudtypen. Deze categorie bevat (gehuwde of ongehuwde) paren zonder thuiswonende kinderen, eenpersoonshuishoudens, overige particuliere huishoudens, institutionele huishoudens en huishoudens waarvan het huishoudtype onbekend is.
  • Aantal verhuisbewegingen huishouden in laatste 3 jaar. Hierbij wordt gekeken naar het aantal verhuisbewegingen van het kind in de jaren 2017 t/m 2019 volgens de BasisRegistratiePersonen.

  • Leeftijd moeder bij geboorte 1e kind. De leeftijd waarop de juridische moeder van het kind voor het eerst ouder is geworden van een juridisch kind. Hiervoor worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • 20 tot 25 jaar
    • 25 tot 30 jaar
    • 30 tot 35 jaar
    • 35 tot 40 jaar
    • 40 tot 45 jaar
    • 45 jaar en ouder

Onderwijs

  • Speciaal onderwijs kind. Op basis van onderwijsregistraties over het kalenderjaar 2019 wordt gekeken of het kind op enig moment in 2019 speciaal basisonderwijs in het kader van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) heeft gevolgd of speciaal (voorgezet) onderwijs in het kader van de Wet op de Expertisecentra (WEC).

  • Voortijdig schoolverlaten kind. Hierbij is bekeken of het kind in 2017, 2018 of 2019 een voortijdig schoolverlater is. Een kind telt als voortijdig schoolverlater in 2019 als het op 1 oktober 2019 stond ingeschreven in het bekostigd voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) en op 1 oktober 2020 het onderwijs heeft verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een diploma op ten minste mbo-niveau 2.

  • Opleidingsniveau kind. Hiervoor wordt gekeken naar het hoogst gevolgde opleidingsniveau op 1 oktober 2019. De volgende categorieën worden onderscheiden:
    • Laag: Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
    • Middelbaar: Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
    • Hoog: Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
    • Onbekend

Financieel welbevinden

  • Huishoudinkomen. Het besteedbaar inkomen 2019 van een huishouden bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e), premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden, premies ziektekostenverzekeringen, en belastingen op inkomen en vermogen. Om een zinvolle vergelijking te maken tussen verschillende soorten huishoudens wordt gekeken naar het gestandaardiseerde huishoudensinkomen. Dit betekent dat inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar gemaakt worden. Hiervoor worden equivalentiefactoren gebruikt die rekening houden met het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. Voor dit onderzoek wordt gewerkt met kwintielen:
    • 20 procent huishoudens met de laagste inkomens
    • Tweede 20 procent
    • Derde 20 procent
    • Vierde 20 procent
    • 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens
  • Vermogen van het huishouden. Het vermogen van een huishouden is het saldo van de bezittingen en de schulden in 2019. Voor bezittingen van het huishouden wordt gekeken naar de totale waarde aan bank- en spaartegoeden en effecten, obligaties en aandelen, de eigen woning, ondernemingsvermogen en de overige bezittingen van een huishouden. De schulden betreffen de hypotheekschuld van de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden, de financieringen van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden voor de financiering van de tweede woning of ander onroerend goed. In dit onderzoek worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Minder dan 0 euro (meer schulden dan bezittingen)
    • 0 tot 50 duizend euro
    • 50 duizend euro of meer
  • Belangrijkste inkomensbron van het huishouden. Hiervoor wordt gekeken naar de bron waaruit een huishouden het meeste inkomen ontvangen heeft in 2019. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:
    • Loon als werknemer
    • Inkomen uit eigen onderneming
    • Bijstandsuitkering uit de ABW of WWB en/of uitkering overige sociale voorzieningen (IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK, wet inkomensvoorziening oudere werklozen, uitkeringen m.b.t. de toeslagenwet, oorlogs- en verzetspensioen)
    • Werkloosheidsuitkering
    • Arbeidsongeschiktheid-/ziektewetuitkering (WAO, Wajong, WAZ, WIA)
    • Onbekend inkomen of overig inkomen (inkomen uit vermogen, studiefinanciering of pensioenuitkering).
  • Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden laatste 3 jaar. Per 1 september 2009 is de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering in werking getreden. In het kader van deze wet worden wanbetalers opgespoord. Hiervoor doen zorgverzekeraars opgave aan het CAK (tot 2016 was dit aan het Zorginstituut Nederland) van hun verzekerden met een premieachterstand van ten minste zes maanden. Het CAK int vervolgens een bestuursrechtelijke premie (dat wil zeggen een verhoogde premie) door middel van inhouding op het loon of de uitkering (bronheffing). Als bronheffing niet (geheel) mogelijk is, wordt de premie met behulp van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) geïncasseerd. Wanbetalers van de zorgverzekeringswet zijn personen die minimaal 6 maanden geen premie voor hun basisverzekering betaald hebben, op peildatum in de Basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven, aangemeld zijn bij het CAK, in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en 18 jaar of ouder zijn. Voor dit onderzoek is gekeken of leden van het huishouden in 2017, 2018 of 2019 geregistreerd stonden als wanbetaler van de zorgverzekeringswet (ja of nee).

  • Traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of leden van het huishouden al dan niet een traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) hadden lopen. Dit zijn door de rechter uitgesproken trajecten van schuldsanering die personen in een problematische schuldsituatie de mogelijkheid bieden om schuldenvrij te worden. Tijdens het schuldsaneringstraject betaalt de schuldenaar onder toezicht van een bewindvoerder en volgens een strikt regime zoveel mogelijk van de schulden af. Daarbij wordt de medewerking van schuldeisers afgedwongen. Er zijn meerdere voorwaarden. Zo mogen er geen nieuwe schulden gemaakt worden. Als de schuldenaar zich aan de afspraken heeft gehouden kan de rechter na drie jaar een zogeheten schone lei verlenen waarna restschulden niet meer opeisbaar zijn. Er wordt gekeken of minstens één van de huishoudleden een dergelijk traject had lopen in 2017, 2018 of 2019.

Zorggebruik

  • GGZ-zorg en -medicatie in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt naar gekeken of er in het huishouden ggz-zorg is gebruikt en/of ggz-medicatie is voorgeschreven en verstrekt in de jaren 2017, 2018 of 2019. Voor ggz-zorg wordt gekeken of er zorgkosten binnen de basisverzekering zijn gemaakt voor generalistische basis GGZ en/of specialistische GGZ. 

    Voor ggz-medicatie wordt gekeken of er geneesmiddelen zijn voorgeschreven en verstrekt, die worden vergoed door de basisverzekering (exclusief verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen). Hierbij is gekeken naar geneesmiddelen binnen de volgende ATC4-codes:
    • N05A Antipsychotica
    • N05B Anxiolytica
    • N05C Hypnotica en sedativa
    • N06A Antidepressiva
    • N06B AHDH-middelen
    • N06D Dementiemiddelen
    • N07B Middelen bij verslaving
  • Wlz- en Wmo-gebruik in het huishouden laatste 3 jaar. Voor dit onderzoek is gekeken of minimaal één huishoudlid in 2017, 2018 of 2019 gebruik gemaakt heeft van een voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

    Voor de Wlz is gebruik gemaakt van de registraties van CAK, waarin de gegevens zijn opgenomen van alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar gebruik hebben gemaakt van zorg waarvan de kosten voor rekening van de Wlz komen en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. Dit betreft zorg die de cliënt op afspraak bij de zorgaanbieder krijgt (zorg met verblijf), of die de zorgaanbieder bij de cliënt aan huis levert ((volledig pakket thuis (vpt) of modulair pakket thuis (mpt)). Daarnaast kan Wlz-zorg ook bekostigd worden uit een persoonsgebonden budget (Pgb). Het kan gaan om zorg voor ouderen, chronisch zieken, mensen met een handicap of mensen met langdurige psychische problemen.

    De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Het omvat ondersteuning binnen het kader van de Wmo 2015 geleverd in de vorm van een product of dienst die is afgestemd op de wensen, persoonskenmerken, mogelijkheden en behoeften van een individu. Wmo-maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingedeeld in de volgende hoofdgroepen:
    • Ondersteuning thuis (begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, overige ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin, dagbesteding, overige groepsgerichte ondersteuning en overige maatwerkarrangementen).
    • Hulp bij het huishouden.
    • Verblijf en opvang (beschermd wonen, opvang, spoedopvang en overige beschermd wonen en opvang).
    • Hulpmiddelen en diensten (woondiensten, vervoersdiensten, rolstoelen, vervoervoorzieningen, woonvoorzieningen en overige hulpmiddelen).

Voor het Wmo-gebruik zijn twee elkaar aanvullende databronnen gebruikt:

    • Een landelijke dekkende databron van het Centraal Administratie Kantoor (CAK), met daarin alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar gebruik hebben gemaakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen waarvan de kosten voor komen rekening van de Wmo-2015 (Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015) én waarvoor een eigen bijdrage via CAK betaald moet worden.
    • Een datalevering van gemeenten aan het CBS, met daarin personen aan wie gedurende de verslagperiode ondersteuning is verleend in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze gegevens worden verzameld voor de gemeentelijke monitor sociaal domein (GMSD), waar gemeenten op vrijwillige basis aan deelnemen. Niet alle gemeenten nemen deel.
  • LVB-registratie in het huishouden. In het onderzoek is ook gekeken of minstens één huishoudenslid een licht verstandelijk beperking heeft. Volgens de bij het CBS gebruikelijke operationalisatie is sprake van een lichtverstandelijke beperking wanneer een persoon voldoet aan tenminste een van de volgende eisen: ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering met een diagnose met betrekking tot een licht verstandelijke beperking, heeft een Wlz-Indicatie (Wet langdurige zorg) in het zorgprofiel licht verstandelijk gehandicapt of heeft een WSW-indicatie. Er wordt gekeken naar de LVB-registraties in 2019.

Criminaliteit

  • Halt-traject bij jongere in laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of de jongere in de periode 2017 t/m 2019 naar bureau Halt is verwezen.

  • Registratie als verdachte in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor wordt gekeken of minstens één huishoudenslid in 2017, 2018 of 2019 geregistreerd is geweest als verdachte van het plegen van een misdrijf (ja of nee). Het betreft personen die geregistreerd zijn in het registratiesysteem Basis Voorziening Handhaving van de politie. Een persoon wordt door de politie geregistreerd als verdachte als een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf bestaat. Binnen de totale groep van verdachten is ook gekeken naar de subgroep bestaande uit verdachten van gewelds- en seksuele misdrijven.

  • Geregistreerd slachtofferschap in het huishouden laatste 3 jaar. Hiervoor is gekeken of minstens één persoon binnen het huishouden slachtoffer is geweest van een misdrijf dat bij de politie is gemeld. Binnen de totale groep geregistreerde slachtoffers is ook gekeken naar de subgroep bestaande uit slachtoffers van gewelds- en seksuele misdrijven