Achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg

1. Samenvatting

Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het CBS een onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg en van hun ouders/huishouden. Van deze achtergrondkenmerken is in kaart gebracht in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Zo ontstaat een beeld welke kenmerken relatief vaak of juist relatief weinig voorkomen bij jongeren met jeugdzorg in vergelijking met jongeren zonder jeugdzorg. Dit kwantitatieve onderzoek laat alleen zien in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken gedaan worden over een eventuele causale relatie tussen het kenmerk en de inzet van jeugdzorg. Ook van kenmerken die sterk samenhangen met de inzet van jeugdzorg, kan op basis van dit onderzoek niet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is.

Het onderzoek laat zien dat jongeren met jeugdzorg vaker dan jongeren zonder jeugdzorg te maken hebben met problemen op andere gebieden in het gezin. De uitkomsten van het onderzoek sluiten aan bij het uitgangspunt dat jeugdprofessionals een integrale blik hebben, waarbij ze oog hebben voor het functioneren van jeugdigen en ouders in de verschillende leefgebieden en de invloed die hiervan uit gaat.

In het onderzoek zijn als eerste de achtergrondkenmerken bekeken van de groep jongeren met jeugdzorg, gesplitst in jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze kenmerken zijn vergeleken met de groep jongeren zonder enige vorm van jeugdzorg.
De groep jongeren met jeugdzorg wijkt met name op de volgende achtergrondkenmerken af van de groep jongeren zonder jeugdzorg:

  • Jongeren met jeugdzorg zijn vaker jongens dan meisjes, met name bij jeugdreclassering
  • Jeugdhulp en jeugdbescherming komt relatief gezien minder vaak voor in de jongste leeftijdsgroepen (jeugdreclassering kan überhaupt pas vanaf 12 jaar worden opgelegd)
  • Jongeren met jeugdreclassering, en in mindere mate ook jongeren met jeugdbescherming of jeugdhulp met verblijf, zijn vaker niet in Nederland geboren
  • Jongeren met één of twee ouders die in Turkije zijn geboren of met één ouder die in Marokko is geboren, zijn ondervertegenwoordigd in de jeugdhulp en de jeugdbescherming. Jongeren met één of twee ouders uit Suriname of de Nederlandse Cariben zijn oververtegenwoordigd in de jeugdhulp met verblijf en de jeugdbescherming en in mindere mate ook in de jeugdhulp zonder verblijf
  • Jongeren met jeugdreclassering wonen vaker in zeer stedelijke gebieden
  • De (juridische) ouders van jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering wonen veel vaker niet meer bij elkaar. Ook komen jongeren met jeugdzorg vaker uit een eenouderhuishouden
  • Jongeren met jeugdzorg zijn in een periode van 3 jaar vaker verhuisd dan jongeren zonder jeugdzorg, met name jongeren met jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp met verblijf
  • Moeders van jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering waren vaker jonger bij de geboorte van hun eerste kind dan moeders van kinderen met jeugdhulp zonder verblijf of zonder jeugdzorg
  • Jongeren met jeugdzorg zitten vaker op het speciaal onderwijs
  • Jongeren met jeugdreclassering zijn vaker voortijdig schoolverlater
  • Jongeren met jeugdzorg komen vaker uit een huishouden met een laag huishoudinkomen, met name bij jeugdbescherming, jeugdhulp met verblijf en jeugdreclassering. Ook hebben jongeren met jeugdzorg vaker te maken met een negatief huishoudinkomen en is de belangrijkste inkomensbron van het huishouden vaker een uitkering
  • Jongeren met jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering hebben veel vaker te maken met iemand in het huishouden die in de schuldsanering zit of wanbetaler is voor de zorgverzekeringswet
  • Bij jongeren met jeugdzorg wordt vaker GGZ-medicatie of GGZ-zorg gebruikt in het huishouden dan bij jongeren zonder jeugdzorg, in sterkere mate bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming dan bij jeugdhulp zonder verblijf en jeugdreclassering. Ditzelfde patroon is te zien bij Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden
  • Een LVB-indicatie in het huishouden komt vaker voor bij jongeren met jeugdzorg, met name bij jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming
  • Jongeren met jeugdreclassering komen vaker in aanraking met HALT
  • Bij jongeren met jeugdreclassering, en in iets mindere mate ook bij jongeren met jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf, is er vaker een lid van het huishouden dat verdachte of slachtoffer van een misdrijf is

Vervolgens is voor elk van de vier vormen van jeugdzorg een multivariate regressie-analyse uitgevoerd om in beeld te brengen welk van de onderzochte kenmerken sterk samenhangt met de inzet van jeugdzorg en welke kenmerken minder sterk. 

Hieruit blijkt dat het bij jeugdhulp zonder verblijf, jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming grotendeels dezelfde kenmerken zijn die de meeste samenhang vertonen met de inzet van de betreffende vorm van jeugdzorg. Dit zijn de kenmerken: kind volgt speciaal (basis)onderwijs, ouders wonen bij elkaar, Wmo en/of Wlz-zorg in het huishouden en voor de beide vormen van jeugdhulp ook GGZ-zorg en/of –medicatie in het huishouden. 
Voor de jongeren met jeugdreclassering is er het meeste samenhang met de kenmerken: verdachte in het huishouden (waaronder de jongere zelf), jongere in aanraking met HALT, geslacht, kind volgt speciaal (basis)onderwijs en opleidingsniveau.