1930 Voortgezette aandacht voor krappe behuizing en crisis
Volgens de woningtelling waren er in 1930 ruim 1,8 miljoen woningen (StatLine, 2001). Het aantal bewoners per woning was verder gedaald naar gemiddeld 4,3. Dit betekent dat mensen meer ruimte en privacy hadden dan voorheen. Voor het eerst heeft de meerderheid van de bewoonde woningen (62 procent) tenminste vier vertrekken. Dit betekent dat er voor het eerst gemiddeld meer vertrekken dan bewoners waren. Toch bleven cijfers gemaakt worden over ‘moreel ongewenste huisvesting’, net als in 1919. Dit ging om situaties die volgens de normen van die tijd ongewenst werden gevonden. Bijvoorbeeld wanneer mensen van verschillend geslacht een slaapvertrek moesten delen, zonder dat ze getrouwd waren.
In 1930 werd in de woningtelling ook specifiek gekeken naar deze situaties. Deze meting had de officiële titel: ‘Woningen van gezinnen, met vermelding der woningen met één of ten hoogste twee slaapruimten, waarin onder meer of uitsluitend zijn aangetroffen personen van veertien jaar en ouder van ongelijk geslacht, die niet met elkaar gehuwd zijn’. In 1930 waren er ruim 204 duizend van dat soort woningen. In de grafiek is een wat meer hedendaagse formulering gehanteerd, net als voor de drie groepen. Deze kenden in de originele tekst formuleringen als: 'Woningen van gezinnen, waartoe behooren: het gezinshoofd en nog een persoon van 14 jaar of ouder van een ander geslacht dan het gezinshoofd’.
plip Woningen met echtpaar en ander persoon van 14 jaar of ouder, met 1 slaapruimte Woningen met echtpaar en ander persoon van 14 jaar of ouder, met 2 slaapruimten Woningen met gezinshoofd en niet-echtgenoot van ander geslacht van 14 jaar of ouder, met 2 slaapruimten 2 personen 12822 3 personen 26631 8433 4 personen 21322 15752 4627 5 personen 15280 18758 2561 6 personen 10577 15619 1306 7 personen 7067 11383 647 8 personen 4589 8037 306 9 personen 2781 5251 157 10 of meer personen 3306 7404 107
Bedsteden en alkoven
In die tijd waren bedsteden nog gebruikelijk als slaapplek. Dit waren grote ingebouwde kasten met daarin een bed. Soms waren er twee bedden boven elkaar. In 1930 hadden vier op de tien woningen er minstens één, vooral de kleinere woningen. De bedstee was uitgevonden in de middeleeuwen om warm te blijven in koude nachten (IsGeschiedenis, 2025). Maar aan het begin van de twintigste eeuw werd het vooral gezien als een plek waar ziekten en schimmels konden ontstaan. Woningen met maar één of twee woonvertrekken hadden vaak wel een of meerdere bedsteden. Hoeveel woningen vóór 1930 een bedstede hadden, is niet bekend. Naast de bedstede bestond er ook een alkoof, zie ook hoofdstuk 1899. Dit was een nis waar een bed in geplaatst kon worden, die afgesloten kon worden met een gordijn. Dit zorgde niet alleen voor privacy, maar hield ook warmte vast.

Van Beuningenstraat te Amsterdam in 1901
categorie Woningen (x 1 000) waarvan met bedsteden (x 1 000) Bewoners (x 1 000) 1 vertrek 139,4 80,2 338,4 2 vertrekken 273,2 192,8 939,9 3 vertrekken 308,2 176,6 1207,3 4 vertrekken 345,6 121,2 1426,7 5 vertrekken 342,2 68,7 1501,9 6 vertrekken 230,4 30,2 1072,6
Crisis
In de jaren vóór 1930 werden veel woningen gebouwd door woningcorporaties en gemeenten, met financiële steun van het Rijk (De Vos, 2010). Deze steun eindigde in 1929, waarna private partijen de bouw overnamen, zij het onder strikte (steden)bouwkundige eisen van gemeenten. Veel mensen uit de middenklasse investeerden in die tijd in vastgoed, mede vanwege de beurscrisis. Een huis kopen of laten bouwen was nog nooit zo betaalbaar.
Dankzij efficiënte bouwmethoden en lage materiaal- en arbeidskosten betaalde men voor een twee-onder-een-kapwoning niet meer dan het jaarsalaris van een onderwijzer. Ondanks de lage bouwkosten waren de huren relatief hoog, wat het aantrekkelijk maakte om woningen te bouwen voor verhuur. Vanaf 1935 stagneerde de woningbouw door stijgende prijzen, die veroorzaakt werden door de oorlogsindustrie in Duitsland. De woningen uit de jaren dertig worden nog altijd beschouwd als van hoge kwaliteit en zijn nog steeds populair (De Vos, 2010).

Gezicht op het Rietveld Schröderhuis (Prins Hendriklaan 50) te Utrecht, 1925
In de jaren twintig was ook het ‘Nieuwe Bouwen’ opgekomen. Deze architectuurstroming, waar onder andere Gerrit Rietveld en J.J.P. Oud deel van uitmaakten, legde de nadruk op ‘licht, lucht en ruimte’. Het Nieuwe Bouwen promootte een functionele bouwstijl, met nieuwe materialen zoals gewapend beton. Er werd veel aandacht besteed aan bezonning en ventilatie (Canon van Nederland, 2025). In tegenstelling tot de tuinstad of tuinwijk, waar de nadruk lag op kleine, grondgebonden huizen met een eigen tuin, werden nu ook gestapelde woningen ontworpen. In 1934 werd in Rotterdam de eerste galerijflat van Nederland opgeleverd, de Bergpolderflat. Dit was een experiment in goedkope woningbouw (Top010.nl, 2013; Van Bergeijk, 2025). Pas vanaf de jaren zestig zou dit prototype en de functionalistische denkwijze veel navolging krijgen.