5. 1980-2004
Jaren tachtig en negentig: meer asielmigratie
In de jaren tachtig en negentig kwamen er vrijwel elk jaar meer immigranten dan dat er emigranten vertrokken. Dit kwam voornamelijk door de toename van asielmigratie (zie kader). Vanaf het midden van de jaren tachtig begon het aantal mensen dat in Nederland asiel aanvroeg sterk toe te nemen. In 1985 waren dat er ongeveer 6 duizend. In 1989 – het jaar van de val van de Berlijnse Muur – was dit gestegen tot 14 duizend.
Oorlogen en instabiliteit
In de jaren negentig werd asielmigratie steeds omvangrijker. Eind 1991 begon de burgeroorlog in Bosnië-Herzegovina, onderdeel van het uiteenvallende Joegoslavië. Als gevolg daarvan vluchtten grote groepen mensen – vaak aangeduid als 'ontheemden' – naar West-Europese landen, waaronder Nederland en vooral Duitsland. Door de voortdurende oorlogen in voormalig Joegoslavië en de politieke instabiliteit in landen als Somalië, steeg het aantal asielverzoeken tot recordhoogte.

In 1994 vroegen 53 duizend mensen asiel aan in Nederland. Tegen het eind van de jaren negentig kwamen de meeste asielzoekers uit Irak en Afghanistan. Ze kregen niet allemaal daadwerkelijk de vluchtelingenstatus. Sommigen ontvingen tijdelijke bescherming of mochten blijven op humanitaire gronden. Gemiddeld werd in de jaren negentig naar schatting ongeveer een derde van de asielaanvragen ingewilligd (Nicolaas, 2006).
Invloed asielmigratie op bevolkingssamenstelling
De invloed van asielmigratie op de bevolkingssamenstelling werd voor het eerst zichtbaar in de registertelling van 1992. In dat jaar stonden onder andere 17 duizend personen geregistreerd die in (voormalig) Joegoslavië waren geboren, evenals 13 duizend Chinezen, 8 duizend Iraniërs en 5 duizend Somaliërs. Door de aanhoudende onrust in diverse delen van de wereld waren deze aantallen in de virtuele volkstelling van 2001 substantieel gestegen. In 2001 waren er 54 duizend Joegoslaven in de gemeentelijke bevolkingsregisters opgenomen, 34 duizend Irakezen en ruim 20 duizend van elk van de groepen Afghanen, Chinezen, Somaliërs en Iraniërs.
| Geboorteland | 2001 (x 1 000) | 1992 (x 1 000) | 1971 (x 1 000) |
|---|---|---|---|
| Indonesië (incl. voormalig Nederlands-Indië) | 165,8 | 187,8 | 204,4 |
| Suriname | 186,5 | 171,4 | 29,0 |
| Nederlandse Antillen en Aruba | 83,9 | 64,1 | 13,6 |
| Turkije | 181,9 | 159,5 | 28,2 |
| Marokko | 155,8 | 131,3 | 20,9 |
| Voormalig Joegoslavië | 53,9 | 17,2 | 8,5 |
| Irak | 33,7 | 1,8 | |
| Afghanistan | 24,3 | 0,9 | |
| Iran | 21,5 | 7,6 | |
| Somalië | 21,7 | 4,7 |
Overige migratie in de jaren tachtig en negentig
Informatie over migratiemotieven anders dan asiel is voor de periode 1980 tot 1999 niet beschikbaar. Aan de hand van de diverse landen van herkomst kan wel iets gezegd worden over de samenstelling van de immigratie in deze periode.
Van de bijna 2 miljoen mensen die in deze twee decennia naar Nederland immigreerden kwam 30 procent uit een ander EU-land. Het gaat hierbij voor een groot deel om arbeids- en gezinsmigratie. Nog eens 15 procent kwam uit Turkije en Marokko, vooral voor gezinshereniging en gezinsvorming. Eveneens bijna 15 procent van de immigratie in deze jaren bestond uit migratie vanuit de voormalige koloniën Suriname, Nederlandse Antillen en Aruba en Indonesië.
2000-2005: minder immigratie, meer emigratie
Tussen 2000 en 2005 daalde de immigratie. Het belangrijkste hierbij was dat er minder asielmigranten naar Nederland kwamen, onder andere omdat de Joegoslavische oorlogen voorbij waren. Ook uit Irak en Afghanistan kwamen minder immigranten dan in de jaren ervoor. De emigratie liep in die jaren juist op, waardoor Nederland tussen 2003 en 2007 per saldo een emigratieland was. De emigratie steeg onder meer door de verslechterde economische vooruitzichten, en liep vooral op onder in Nederland geboren mensen.
| Jaar | Immigratie (x 1 000) | Emigratie (x 1 000) | Migratiesaldo (x 1 000) |
|---|---|---|---|
| 1980 | 112,5 | 61,7 | 50,8 |
| 1981 | 80,2 | 65,7 | 14,5 |
| 1982 | 70,7 | 71,5 | -0,8 |
| 1983 | 66,8 | 64,4 | 2,3 |
| 1984 | 66,9 | 61,8 | 5,1 |
| 1985 | 79,4 | 59,5 | 19,9 |
| 1986 | 87,4 | 60,6 | 26,8 |
| 1987 | 95,9 | 60,8 | 35,1 |
| 1988 | 91,2 | 64,3 | 26,9 |
| 1989 | 98,9 | 72,1 | 26,9 |
| 1990 | 117,4 | 68,9 | 48,4 |
| 1991 | 120,2 | 70,6 | 49,6 |
| 1992 | 116,9 | 73,8 | 43,1 |
| 1993 | 119,2 | 74,8 | 44,4 |
| 1994 | 99,3 | 79,2 | 20,1 |
| 1995 | 96,1 | 82,2 | 13,9 |
| 1996 | 108,7 | 91,9 | 16,8 |
| 1997 | 109,9 | 82,3 | 27,5 |
| 1998 | 122,4 | 83,3 | 39,1 |
| 1999 | 119,2 | 78,8 | 40,4 |
| 2000 | 132,9 | 79,0 | 53,9 |
| 2001 | 133,4 | 82,6 | 50,8 |
| 2002 | 121,3 | 96,9 | 24,3 |
| 2003 | 104,5 | 104,8 | -0,3 |
| 2004 | 94,0 | 110,2 | -16,2 |
| 2005 | 92,3 | 119,7 | -27,4 |
| 2006 | 101,2 | 132,5 | -31,3 |
| 2007 | 116,8 | 122,6 | -5,8 |
| 2008 | 143,5 | 117,8 | 25,7 |
| 2009 | 146,4 | 111,9 | 34,5 |
| 2010 | 154,4 | 121,4 | 33,1 |