2. 1914-1945
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kwam er abrupt een einde aan de periode van vertrekoverschotten. Volgens de officiële statistieken nam de Nederlandse bevolking in de jaren 1914-1918 als gevolg van buitenlandse migratie met ruim 140 duizend mensen toe. Er emigreerden 91 duizend mensen, terwijl er 233 duizend immigranten kwamen. De bevolking nam toe van 6,2 miljoen inwoners in 1914 naar 6,6 miljoen in 1918.
Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog
De immigranten waren vooral vluchtelingen uit België. Zij werden niet altijd als immigrant geregistreerd, het werkelijke aantal Belgische vluchtelingen lag veel hoger. Tijdens de opmars van het Duitse leger in België, en vooral ten tijde van de beschieting van Antwerpen in 1914, vluchtten bijna 900 duizend Belgen naar het neutrale Nederland om te ontsnappen aan het oorlogsgeweld.
De meesten keerden snel terug, maar aan het eind van 1914 waren er naar schatting nog steeds tussen de 200 duizend en 300 duizend Belgische vluchtelingen in Nederland (Lucassen & Penninx, 1985). In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verlieten veel vluchtelingen Nederland weer. Het migratiesaldo was een aantal jaren negatief. De (geregistreerde) emigratie piekte in 1919 en 1920, met respectievelijk 54 duizend en 63 duizend mensen.

Na de oorlog: Duitse en Oostenrijkse vrouwen, Poolse arbeiders
In de eerste decennia van de twintigste eeuw vestigden zich veel Duitsers in Nederland. Dit waren veelal jonge vrouwen die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland kwamen om te werken in de huishouding of de zorg (Van der Heijdt, 1992). Deze ontwikkeling is terug te zien in de cijfers van de volkstellingen uit die tijd. Volgens de volkstelling van 1899 woonden er ongeveer 32 duizend Duitsers in Nederland. In 1930 was dat gestegen tot 102 duizend.

Ook het aantal Oostenrijkers nam in deze periode toe. Van zowel de Duitse als de Oostenrijkse immigranten was het merendeel vrouw. Zij kwamen onder andere om huishoudelijk en verzorgend werk te doen, waarnaar veel vraag was in die tijd. Er kwamen in de jaren twintig ook veel arbeidsmigranten uit Polen. Veel van hen vonden werk in de mijnbouw in Limburg. Ook deze migratiestromen zijn zichtbaar in de volkstellingscijfers. Zo verdubbelde het aantal Polen in Nederland ruimschoots, van 2,7 duizend in 1920 naar 5,9 duizend in 1930.
| Nationaliteit en geslacht | 1930 (x 1 000) | 1920 (x 1 000) | 1909 (x 1 000) | 1899 (x 1 000) |
|---|---|---|---|---|
| Mannen | ||||
| Duitse | 41,5 | 27,0 | 18,6 | 16,7 |
| Belgische | 12,7 | 15,0 | 9,4 | 8,1 |
| Overige | 22,9 | 13,5 | 7,3 | 3,3 |
| Vrouwen | ||||
| Duitse | 60,5 | 29,3 | 18,9 | 15,2 |
| Belgische | 12,7 | 15,3 | 9,0 | 6,8 |
| Overige | 25,6 | 12,0 | 6,8 | 2,9 |
Jaren dertig: Joodse vluchtelingen
De vestiging van arbeidsmigranten daalde in de jaren dertig, hoofdzakelijk omdat er door de slechte economische omstandigheden en de hoge werkloosheid minder vraag was naar arbeidskrachten. Wel kwamen er veel Joodse, socialistische en communistische vluchtelingen uit Duitsland naar Nederland. Na de annexatie van Oostenrijk door nazi-Duitsland in 1938 kwamen er ook veel Joodse vluchtelingen uit Oostenrijk. Van de ongeveer 50 duizend immigranten die in 1939 naar Nederland kwamen, waren naar schatting ruim 20 duizend Joodse vluchtelingen (Keilman et al., 1985). Al in de jaren twintig waren er ongeveer 10 duizend Joden uit Oost-Europa naar Nederland gevlucht (Lucassen & Penninx, 1999).

Tweede Wereldoorlog: gedwongen emigratie
Volgens de officiële cijfers zijn er tussen 1940 en 1945 ongeveer 197 duizend mensen uit Nederland geëmigreerd. De piek lag in 1943 met een emigratie van ruim 70 duizend mensen. Een groot deel betrof echter deportaties van voornamelijk Joden. Wanneer deze buiten beschouwing worden laten, komt het werkelijke aantal emigranten tijdens de oorlogsjaren uit op minder dan 90 duizend.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ongeveer 110 duizend van de naar schatting 140 duizend in Nederland woonachtige Joden gedeporteerd naar Duitsland. Slechts 5,5 duizend van hen overleefden de kampen en keerden na de oorlog terug. In de bevolkingsregisters werden de gedeporteerden vaak gecategoriseerd als ‘vertrokken naar het buitenland’ of als ‘onbekend waarheen’. Cijfers over emigratie in de oorlogsjaren moeten daarom vanuit dat perspectief worden geïnterpreteerd.
Tegelijkertijd werden er tijdens de oorlog ook veel Nederlandse mannen gedwongen tewerkgesteld in Duitsland onder het zogenoemde 'Arbeitseinsatz-programma’. Deze mannen bleven formeel ingeschreven op hun woonadres in Nederland en werden daarom meestal niet als emigranten geregistreerd. Volgens gegevens van de Gewestelijke Arbeidsbureaus werden tot medio 1944 ongeveer 532 duizend Nederlandse mannen tussen de 18 en 45 jaar ingezet voor de Duitse oorlogseconomie. Daarnaast werkten ongeveer 38 duizend mannen in België en Frankrijk (Keilman et al., 1985).
| Jaar | Immigratie (x 1 000) | Emigratie (x 1 000) | Migratiesaldo (x 1 000) |
|---|---|---|---|
| 1910 | 34,8 | 35,1 | -0,2 |
| 1911 | 35,8 | 38,9 | -3,0 |
| 1912 | 36,2 | 40,6 | -4,4 |
| 1913 | 40,0 | 40,2 | -0,2 |
| 1914 | 55,9 | 29,8 | 26,1 |
| 1915 | 37,9 | 17,1 | 20,9 |
| 1916 | 56,5 | 11,1 | 45,4 |
| 1917 | 60,2 | 8,8 | 51,4 |
| 1918 | 22,7 | 24,4 | -1,8 |
| 1919 | 32,3 | 54,0 | -21,7 |
| 1920 | 41,6 | 63,1 | -21,4 |
| 1921 | 30,3 | 35,4 | -5,1 |
| 1922 | 43,0 | 34,4 | 8,6 |
| 1923 | 51,2 | 40,1 | 11,1 |
| 1924 | 41,3 | 50,2 | -8,9 |
| 1925 | 38,4 | 43,7 | -5,4 |
| 1926 | 48,2 | 41,9 | 6,3 |
| 1927 | 47,5 | 45,2 | 2,3 |
| 1928 | 48,6 | 48,4 | 0,2 |
| 1929 | 57,8 | 49,5 | 8,2 |
| 1930 | 66,7 | 56,7 | 10,0 |
| 1931 | 65,4 | 37,4 | 28,0 |
| 1932 | 55,9 | 38,6 | 17,3 |
| 1933 | 49,6 | 41,5 | 8,1 |
| 1934 | 43,7 | 44,5 | -0,8 |
| 1935 | 34,3 | 48,4 | -14,1 |
| 1936 | 32,5 | 48,3 | -15,8 |
| 1937 | 33,9 | 45,5 | -11,6 |
| 1938 | 33,1 | 48,2 | -15,0 |
| 1939 | 50,1 | 51,0 | -0,9 |
| 1940 | 19,5 | 26,4 | -6,9 |
| 1941 | 10,7 | 17,3 | -6,6 |
| 1942 | 8,3 | 42,7 | -34,4 |
| 1943 | 8,8 | 70,7 | -61,9 |
| 1944 | 5,3 | 24,4 | -19,1 |
| 1945 | 29,1 | 15,7 | 13,4 |