6. Onderzoeksopzet
6.1 De cao’s bij de statistiek Indexcijfers van cao-lonen
Bij de statistiek Indexcijfers van cao-lonen wordt gepubliceerd over de contractuele loon- en arbeidsduurontwikkeling. Deze cijfers hebben betrekking op de loon- en arbeidsduurgegevens zoals die staan vermeld in cao's. Omdat het gaat om de collectieve loon- en arbeidsduurontwikkeling, worden cao’s waarin geen duidelijke afspraken staan over de collectieve loonontwikkeling buiten beschouwing gelaten (dit geldt bijvoorbeeld voor cao’s waarin niet sprake is van een algemene loonsverhoging, maar loonsverhogingen die afhankelijk zijn van het functioneren van de medewerkers – degenen die het beste presteren krijgen de grootste loonsverhoging, andere medewerkers gaan er minder op vooruit). Op dit uitgangspunt is een uitzondering gemaakt voor de cao’s voor uitzendkrachten. Vanwege het grote aantal uitzendkrachten is ervoor gekozen deze cao’s ook mee te tellen, ondanks dat in deze cao’s geen loontabellen voor de gewone uitzendkrachten staan. Uitzendkrachten krijgen in beginsel hetzelfde loon betaald als de overige werknemers in de bedrijven waar zij daadwerkelijk aan het werk zijn (dit is de zogenoemde inlenersbeloning). Verondersteld wordt dat de loonontwikkeling van uitzendkrachten gelijk is aan de ontwikkeling van het minimumloon, die op zijn beurt immers wordt afgeleid van de ontwikkeling van de cao-lonen voor alle werknemers in een vorige periode. Hierbij is de bijzondere verhoging van het minimumloon per januari 2023 alleen doorgevoerd voor het deel van de uitzendkrachten die tegen het minimumloon wordt betaald.
Voor het samenstellen van cijfers over de gemiddelde loon- en arbeidsduurontwikkeling is het niet nodig de gegevens van alle cao’s in Nederland te volgen. Sommige cao's gelden namelijk maar voor een beperkt aantal werknemers. Volstaan kan worden met alle grote cao’s, aangevuld met een steekproef onder de kleinere cao’s.
Bij de start van de reeks cao-lonen 2020=100 zijn 208 cao’s in de statistiek opgenomen. Hieronder bevinden zich in beginsel alle cao’s die gelden voor 2 500 werknemers of meer. Ten einde representatieve uitkomsten te kunnen samenstellen zijn ook kleinere cao’s in de reeks opgenomen, met name in bedrijfstakken met weinig grote cao’s. Bij de 208 cao’s die in de statistiek zijn opgenomen, werkt ongeveer 95 procent van alle cao-werknemers.
In deze 208 cao’s tellen enkele cao’s meermaals mee. Dit geldt voor de cao Gemeenten (omdat de werknemers bij deze cao in drie verschillende bedrijfstakken voorkomen), Defensie (om onderscheid te maken tussen de gegevens over militair personeel en het burgerpersoneel) en de cao Uitgeverijbedrijf (drie groepen werknemers). Ook de cao Metaal & techniek telt in de cao-lonenstatistiek driemaal mee, in drie verschillende bedrijfstakken, maar deze grote cao bestaat formeel gezien ook uit meerdere afzonderlijke cao’s. Verder omvat de lijst met waargenomen cao’s ook enkele bedrijven die meerdere cao’s kennen, zoals KLM en DHL.
In het onderzoek zijn cao’s uit alle bedrijfstakken opgenomen, met uitzondering van de bedrijfstakken huishoudens en extraterritoriale organisaties, waar geen cao’s voorkomen. Ook uit de kleine bedrijfstak delfstoffenwinning worden bij de reeks 2020=100 geen cao’s meer waargenomen. De lijst met de in het onderzoek opgenomen cao’s kan jaarlijks worden aangepast, als nieuwe grote cao’s ontstaan of geëxpireerde cao’s (langere tijd) niet vernieuwd of verlengd worden.
6.2 Meetpunten (de binnenweging)
In de meeste cao’s zijn verschillende loonbedragen opgenomen voor verschillende functiegroepen (salarisschalen). Hoger gekwalificeerd werk wordt beter betaald dan laaggekwalificeerd werk, waarbij bovendien vaak onderscheid wordt gemaakt naar het aantal jaren dat iemand de functie uitoefent (periodieken). Nieuwe werknemers beginnen veelal met een relatief laag aanvangssalaris, en stijgen jaarlijks een trede binnen hun schaal, tot dat het maximumbedrag is bereikt dat hoort bij hun salarisschaal. Hoewel in verschillende cao’s de loonbepalingen inmiddels wat minder strikt zijn geformuleerd, is de beloning van veel werknemers nog steeds op een dergelijke wijze geregeld.
Van de cao's die in de statistiek zijn opgenomen, worden niet alle loon- en arbeidsduurgegevens in het onderzoek verwerkt. In plaats daarvan is bij elke cao een aantal meetpunten (‘zwaartepunten’) gekozen, waarvan de gegevens worden gevolgd. Op die manier wordt een goed beeld verkregen van de contractuele loon- en arbeidsduurontwikkeling van de gehele cao. De meetpunten zijn zo gekozen dat ook rekening wordt gehouden met een eventuele gedifferentieerde loonontwikkeling van de verschillende groepen werknemers op wie de cao van toepassing is. Deze benadering heeft als voordeel dat ook rekening wordt gehouden met de effecten van nominale loonsverhogingen, loonsverhogingen die een minimumbedrag kennen of gemaximeerd zijn, herstructureringen en dergelijke. Bij het meten van de cao-loonontwikkeling wordt dus niet volstaan met één mutatiecijfer per cao.
Bij de start van een reeks indexcijfers wordt voor elke cao vastgesteld wat de representatieve meetpunten zijn. De keuze van de meetpunten is gebaseerd op de verdeling van de werknemers over de verschillende loonschalen in het basisjaar. Voor de reeks 2020=100 is daartoe onderzocht hoe de werknemers in 2020 per cao over de loontabel waren verdeeld. Deze verdeling is gebaseerd op gegevens uit de integrale CBS-Polisadministratie. In deze bestanden zijn per maand voor alle individuele banen van werknemers een groot aantal gegevens opgenomen, zoals bedrijf, cao, loon- en arbeidsduurgegevens. Werkgevers zijn sinds 2006 verplicht om deze gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst, die deze gegevens doorgeeft aan het UWV. Het CBS bewerkt en verrijkt deze gegevens, zodat bij de Statistiek werkgelegenheid en lonen (SWL) gepubliceerd kan worden over banen, lonen en arbeidsduur van werknemers. Vanaf 2016 omvatten de opgegeven gegevens ook het contractloon en de contractuele arbeidsduur.
Per cao is vastgesteld welke bedrijven onder de werkingssfeer van de cao vallen. Van deze bedrijven zijn de baanrecords geselecteerd uit de CBS-Polisadministratie 2020. De schaalbezetting per cao is bepaald door een koppeling te maken tussen het contractloon (aan de hand van de gegevens over contractuele arbeidsduur omgerekend naar een voltijdcontractloon) zoals die per werknemersbaan bekend was, en de loontabel uit de cao. Hierbij zijn deeltijdwerknemers meegeteld naar rato van hun arbeidsduur. De schaalbezetting betreft dus voltijdeenheden (arbeidsjaren). Bij cao’s met meerdere loontabellen voor verschillende groepen werknemers is in beginsel met al deze verschillende groepen werknemers rekening gehouden. Dit leverde voor de 208 cao’s in het totaal enkele tienduizenden potentiële meetpunten op. Hieruit is een steekproef bepaald, die representatief is per cao. Daarbij zijn per cao in ieder geval alle schaal- en salarisnummers gekozen die het grootste aandeel in de loonsom vertegenwoordigden.
Uiteindelijk zijn voor de 208 cao’s 3 100 meetpunten gekozen, gemiddeld vijftien per cao. Dit loopt uiteen van één meetpunt tot 33 meetpunten. Vijftien meetpunten komt het vaakst voor. De loonsommen van de niet-gekozen meetpunten zijn daarna toegerekend en verdeeld over de ‘dichtstbijzijnde’ wel-gekozen meetpunten. Als bijvoorbeeld in een schaal één meetpunt was gekozen, heeft dit meetpunt het gewicht van deze gehele schaal toebedeeld gekregen. Aan de gekozen meetpunten zijn zodanige gewichten toegekend, dat deze per cao optellen tot 100 procent. Deze verdeling, de ‘binnenweging’, die gebaseerd is op de situatie in 2020, wordt gedurende de gehele looptijd van de reeks constant gehouden. Het loonsomgewicht van de individuele meetpunten loopt uiteen van 0,05 procent tot 100 procent (aandeel per cao). Bij vijf cao’s telt één meetpunt al voor meer dan de helft van de totale cao. Dit is onder meer het geval bij de cao’s Apotheken, Kraamzorg en Facilitaire contactcenters.
Per cao is één set meetpunten gekozen en eenmalig een loonsomweging voor 2020 vastgesteld. Voor deze meetpunten worden ook de gegevens over de contractuele arbeidsduur bijgehouden. De weging hiervan is echter gebaseerd op het arbeidsvolume in plaats van de loonsom. Voor de gekozen meetpunten is de arbeidsvolumeweging afgeleid uit de loonsomweging voor 2020. Hierbij zijn de loonsomgewichten gedeeld door het cao-loon per meetpunt, en daarna vermenigvuldigd met de contractuele arbeidsduur, waarna een arbeidsvolumegewicht per meetpunt resulteert. Op soortgelijke wijze is per cao ook de loonkostenweging afgeleid uit de loonsomweging; hiertoe is per meetpunt voor 2020 berekend wat het brutoloon is en wat de contractuele loonkosten zijn. Ook deze gewichten tellen per cao op tot 100 procent.
6.3 Verwerking van de gegevens
Telkens wanneer zich in een cao veranderingen voordoen, wordt nagegaan of deze veranderingen van invloed zijn op het cao-loon, de bijzondere beloningen of de contractuele arbeidsduur. Als dit het geval is, worden per meetpunt de nieuwe gegevens vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de bindend voorgeschreven minimum- en maximumbedragen die van toepassing zijn voor de verschillende looncomponenten. Voor elke maand wordt voor alle meetpunten berekend wat het jaarloon is (zowel inclusief als exclusief bijzondere beloningen), uitgaande van de gegevens die in die desbetreffende maand gelden, waarbij ook rekening wordt gehouden met cao’s die met terugwerkende kracht zijn afgesloten. Daarnaast worden ook de veranderingen in de diverse loonkostencomponenten bijgehouden.
Voor bijzondere beloningen geldt dat zij in beginsel toegerekend worden aan de looptijd van de cao, ongeacht het moment van uitbetalen. Als in een tweejarige cao bijvoorbeeld één eenmalige beloning van 400 euro wordt overeengekomen, wordt in de cao-lonenstatistiek gedurende vierentwintig maanden een beloning van 200 euro meegeteld. Dit heeft als voordeel dat de wijzigingsmaanden (het op- en afvoeren van de bijzondere beloning) corresponderen met de looptijd van de cao. Een uitzondering wordt gemaakt voor eindejaarsuitkeringen, die in beginsel opgevoerd worden voor de periode januari tot en met december. Eenmalige beloningen die als compensatie gegeven worden vanwege uitgelopen cao-onderhandelingen, waarbij de eerstvolgende cao-loonstijging pas geruime tijd ná het aflopen van de laatste cao in gaat, worden toegerekend aan de ‘cao-loze’ maanden.
Behalve een jaarloon wordt ook elke maand voor alle meetpunten de contractuele arbeidsduur vastgesteld, zodat ook uurlonen berekend kunnen worden. Daarnaast worden uit de cao-lonen ook de contractuele loonkosten berekend. Al deze uitkomsten worden vervolgens omgerekend tot partiële indexcijfers, door de voor een bepaalde maand waargenomen uitkomsten te delen door de overeenkomstige uitkomsten in het basisjaar. Deze partiële indexcijfers voor alle meetpunten van een cao worden vervolgens samengewogen tot een indexcijfer voor de gehele cao. De gewichten van de meetpunten binnen een cao tellen op tot 100 procent (met afzonderlijke binnenwegingen voor de looncijfers, de loonkosten en de contractuele arbeidsduur).
6.4 Ophoging (de buitenweging)
De indexcijfers per cao worden vervolgens opgehoogd tot gegevens per publicatiegroep en het totaal voor Nederland. Daarbij geldt dat rekening wordt gehouden met de relatieve omvang van de desbetreffende cao’s. Niet elke cao telt dus even zwaar mee in de uitkomsten.
Doordat bij het vaststellen van de schaalbezetting is bepaald welke bedrijven en instellingen onder elke cao vielen, is bekend wat de omvang van elke cao was in 2020.
Elke cao is ingedeeld in één bedrijfsklasse (op basis van een zwaartepunttypering). Hierbij worden 41 bedrijfsklassen onderscheiden (dit zijn sbi 2-digitgroepen of aggregaten van sbi 2-digitgroepen). Per bedrijfsklasse geldt dat de verhouding tussen de som van de gegevens over de cao’s die bij de cao-lonenstatistiek gevolgd worden enerzijds en de totaalcijfers uit de CBS-Polisadministratie 2020 anderzijds bepalen wat het gewicht van de individuele cao’s wordt (apart voor lonen, loonkosten en arbeidsduur). Deze weging wordt de ‘buitenweging’ genoemd.
Voor het samenwegen van de loonontwikkeling moet worden uitgegaan van loonsomgewichten. Deze weging is gebaseerd op de gegevens over het jaarloon inclusief bijzondere beloningen en overwerkloon uit de CBS-Polisadministratie. Bij de indexcijfers contractuele arbeidsduur worden de cao’s samengewogen op basis van de arbeidsurensom: de som van de reguliere arbeidsuren van werknemers. De reguliere arbeidsduur is het overeengekomen aantal te werken uren op jaarbasis. Hier zijn de doorbetaalde verlofuren in verband met vakantie en algemeen erkende feestdagen op de arbeidsduur in mindering gebracht. De betaalde overwerkuren tellen niet mee. Adv-uren behoren niet tot de betaalde uren, dus vallen buiten de berekening. De weging van de contractuele loonkosten is gebaseerd op de gegevens over het jaarloon inclusief bijzondere beloningen en overwerkloon, plus de verschillende werkgeverspremies waarvan de gegevens in de CBS-Polisadministratie zitten; de werkgeverspremies voor pensioen zijn hierin bepaald op basis van een modelraming. Eindheffingen en loonkostensubsidies tellen niet mee in de loonkostenweging.
Merk op dat de cao’s in een bepaalde bedrijfsklasse tezamen worden opgehoogd naar het loonsombedrag (c.q. arbeidsurensom en loonkostensom) van deze gehele bedrijfsklasse. Deze loonsom omvat ook de lonen van deeltijdwerknemers, werknemers die niet onder een cao vallen en werknemers bij cao’s die niet in de cao-lonenstatistiek zijn opgenomen.
In 2020 was 45 procent van alle werknemersbanen een voltijdbaan en vielen drie op de vier werknemers onder de werkingssfeer van een cao. De uitkomsten zijn dus niet strikt beperkt tot de werknemers bij bedrijven en instellingen die onder cao’s vallen. Verondersteld wordt dat de cao-loonmutaties ook min of meer worden gevolgd door de werknemers die niet onder de werkingssfeer van een cao vallen. Het gevolg hiervan is dat cao’s in bedrijfsklassen met weinig cao’s een wat zwaarder gewicht krijgen, dan het geval zou zijn als puur op basis van het aantal cao-werknemers zou zijn opgehoogd. Cao’s in bedrijfsklassen waar relatief veel werknemers onder een cao vallen, tellen hierdoor minder zwaar mee in de uitkomsten dan cao’s in andere bedrijfsklassen. Cao’s met veel deeltijdwerknemers tellen minder zwaar dan cao’s met weinig deeltijdwerknemers, en cao’s voor werknemers die relatief veel verdienen tellen zwaarder dan cao’s waar de werknemers relatief weinig verdienen.
In de nieuwe weging voor 2020 is de cao Uitzendkrachten ABU de grootste, met een loonsomaandeel van ruim 4 procent; bij de arbeidsduurgegevens is het aandeel van deze cao zelfs ruim 6 procent. Ook de cao’s voor Verpleeg-, verzorgingshuizen, thuiszorg en jeugdgezondheidszorg (VVT), Ziekenhuizen en Gemeenten (Openbaar bestuur) hebben elk een loonsomaandeel van 3 procent of meer. Daarentegen heeft de kleinste cao slechts een aandeel van 0,01 procent. De grootste ‘ophoogfactor’ geldt voor de cao’s in de bedrijfstak specialistische zakelijke diensten, waar de elf waargenomen cao’s, bij elkaar slechts 6 procent van de totale loonsom in deze bedrijfstak vertegenwoordigen. En dat terwijl deze bedrijfstak goed is voor maar liefst 9 procent van de totale loonsom in Nederland. Hierdoor tellen enkele kleine cao’s in deze bedrijfstak relatief zwaar mee (zo is bijvoorbeeld een bedrijf met slechts 2 duizend vte goed voor 0,8 procent van de loonsomweging van Nederland). Voor het totaal van de 208 cao’s geldt dat de dekkingsgraad van de totale loonsom 64 procent bedraagt.
Terwijl de binnenwegingen per cao eenmalig vastgesteld zijn voor 2020, en vervolgens de gehele reeks gehanteerd zullen worden, worden de buitenwegingen jaarlijks geactualiseerd. Op deze wijze wordt rekening gehouden met verschuivingen in de onderlinge verhoudingen tussen de bedrijfstakken in de loop van de tijd. Een cao waarvan in de loop van de tijd het relatieve belang groeit (doordat de werkgelegenheid en het loon meer dan gemiddeld toenemen) krijgt dan ook een groter gewicht in de cao-lonenstatistiek. Bovendien biedt deze flexibele systematiek de mogelijkheid nieuwe cao's in het onderzoek op te nemen en vervallen cao's buiten beschouwing te laten.
Uitkomsten over jaar t worden gewogen met de gegevens over t-1. Dus de indexcijfers voor 2022 worden samengewogen met de loonsom, de loonkostensom en het arbeidsvolume die betrekking hebben op 2021. Op deze algemene regel bestaan echter twee uitzonderingen: de indexcijfers van het basisjaar 2020 worden niet gewogen met 2019, maar met cijfers over 2020, en bij het samenstellen van de voorlopige indexcijfers voor de maanden januari t/m november in jaar t zijn nog niet de loonsom- en arbeidsvolumegegevens over jaar t-1 beschikbaar, zodat in eerste instantie t wordt gewogen met cijfers over t-2.
De jaarlijks verschuivende buitenweging heeft als consequentie dat de reeksen indexcijfers moeten worden samengesteld als kettingindexen. Voor de indexcijfers vanaf 2022 geldt dat berekend wordt wat de verhouding is tussen de indexcijfers van de huidige maand ten opzichte van de voorgaande maand, waarna deze mutatie op de publicatiereeks indexcijfers wordt gezet per voorgaande maand. Zo ontstaat een kettingreeks. Zodra voor een maand alle cao’s zijn afgesloten, wordt de ontwikkeling berekend ten opzichte van december van het voorgaande jaar.
De bedrijfstak gezondheids- en welzijnszorg weegt tegenwoordig het zwaarst in de uitkomsten over de cao-lonen (staat 6.4.1). De verdeling van de loonkostengewichten komt in grote lijnen overeen met de loonsomgewichten. De verdeling van de arbeidsuren wijkt meer af. In de bedrijfstakken met een hoog gemiddeld loon is het loonsomgewicht groter dan het arbeidsurensomgewicht. Dit geldt met name voor de bedrijfstakken financiële dienstverlening, specialistische zakelijke diensten, openbaar bestuur en het onderwijs. Daarentegen wegen de arbeidsuren aanmerkelijk zwaarder dan de loonsom in de verhuur en overige zakelijke diensten (met de uitzendkrachten), de horeca en de handel.
Bij de reeksen 2010=100 en eerder werden nog Arbeidsrekeningencijfers over lonen, loonkosten en arbeidsduur gebruikt voor de jaarlijkse buitenweging. Aan deze cijfers kleven echter enkele nadelen. Zo worden de Arbeidsrekeningencijfers periodiek gereviseerd, waarbij de nieuwe uitkomsten niet precies aansluiten bij de cijfers die vóór die revisie gebruikt zijn voor de buitenweging, zodat die nieuwe cijfers bewerkt moeten worden om weer zoveel mogelijk op de oude cijfers aan te sluiten. Daarnaast geldt dat de Arbeidsrekeningencijfers over lonen niet het doorbetaald loon bij ziekte omvatten; die worden bij de Arbeidsrekeningen gerekend tot de toegerekende sociale premies. Overigens is het effect op de buitenweging van de overstap op de CBS-Polisadministratie beperkt. Deze uitkomsten vormen namelijk ook de basis onder de Arbeidsrekeningencijfers over werknemers. Voor de cao-lonenstatistiek is het belangrijk dat binnen een reeks goed rekening gehouden wordt met de veranderingen van jaar-op-jaar.
| Weging met … | ||||
|---|---|---|---|---|
| loonsom (cao-loongegevens) | loonkostensom (loonkostengegevens) | arbeidsurensom (arbeidsduurgegevens) | ||
| A-S Totaal | 100,0 | 100,0 | 100,0 | |
| Cao-sector | Particuliere bedrijven | 64,1 | 64,0 | 67,7 |
| Cao-sector | Gesubsidieerde sector | 18,1 | 18,0 | 17,4 |
| Cao-sector | Overheid | 17,8 | 18,1 | 15,0 |
| Bedrijfstak | A Landbouw en visserij | 0,9 | 0,9 | 1,3 |
| Bedrijfstak | B Delfstoffenwinning | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
| Bedrijfstak | C Industrie | 11,6 | 11,5 | 10,9 |
| Bedrijfstak | D Energievoorziening | 0,8 | 0,8 | 0,6 |
| Bedrijfstak | E Waterbedrijven en afvalbeheer | 0,5 | 0,6 | 0,5 |
| Bedrijfstak | F Bouwnijverheid | 4,9 | 5,0 | 5,1 |
| Bedrijfstak | G Handel | 12,7 | 12,6 | 15,4 |
| Bedrijfstak | H Vervoer en opslag | 5,0 | 5,1 | 5,2 |
| Bedrijfstak | I Horeca | 1,9 | 1,8 | 3,4 |
| Bedrijfstak | J Informatie en communicatie | 5,2 | 5,0 | 4,2 |
| Bedrijfstak | K Financiële dienstverlening | 5,7 | 6,0 | 3,8 |
| Bedrijfstak | L Verhuur en handel van onroerend goed | 1,0 | 1,0 | 0,9 |
| Bedrijfstak | M Specialistische zakelijke diensten | 9,0 | 8,9 | 7,2 |
| Bedrijfstak | N Verhuur en overige zakelijke diensten | 7,8 | 7,7 | 11,0 |
| Bedrijfstak | O Openbaar bestuur | 8,8 | 8,9 | 7,4 |
| Bedrijfstak | P Onderwijs | 7,0 | 7,2 | 6,0 |
| Bedrijfstak | Q Gezondheids- en welzijnszorg | 14,5 | 14,4 | 14,4 |
| Bedrijfstak | R Cultuur, sport en recreatie | 1,2 | 1,2 | 1,2 |
| Bedrijfstak | S Overige dienstverlening | 1,2 | 1,2 | 1,6 |
De cao-sector overheid betreft vooral cao’s in de bedrijfstakken openbaar bestuur en onderwijs, maar ook enkele cao’s in andere bedrijfstakken (zie staat 6.4.2). De cao-sector gesubsidieerde sector betreft vooral cao’s in de bedrijfstak gezondheids- en welzijnszorg (met 69 procent van het loonsomgewicht van de gehele gesubsidieerde sector). De cao-sector particuliere bedrijven is vertegenwoordigd in alle bedrijfstakken waarvoor bij de cao-lonenstatistiek cao’s worden gevolgd.
De weging van de cao’s is alleen gebaseerd op gegevens per bedrijfsklasse, niet op gegevens per bedrijfsklasse x cao-sector. De uitkomsten naar cao-sector volgt uit de typering van de individuele cao’s naar cao-sector. Doordat niet in alle bedrijfsklassen cao’s voor de verschillende cao-sectoren worden waargenomen bij de cao-lonenstatistiek, is het niet goed mogelijk om rekening te houden met de werkelijke loonsomuitkomsten naar cao-sector. Hierdoor wegen de waargenomen cao’s die gerekend worden tot de cao-sector particuliere bedrijven minder zwaar, dan geldt op basis van de werkelijke verdeling van de loonsom over de drie cao-sectoren. Vooral de gesubsidieerde sector telt zwaarder mee. Als daarentegen alleen opgehoogd zou worden naar de werknemers die onder een cao vallen, zou de cao-sector particuliere bedrijven juist beduidend minder zwaar meetellen dan nu het geval is.
| Aantal cao's | Loonsomweging | |||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Totaal | Particuliere bedrijven | Gesubsidieerde sector | Overheid | Totaal | Particuliere bedrijven | Gesubsidieerde sector | Overheid | |
| % | ||||||||
| A-S Totaal | 208 | 170 | 21 | 17 | 100,0 | 64,1 | 18,1 | 17,8 |
| A Landbouw en visserij | 8 | 8 | 0 | 0 | 0,9 | 0,9 | 0,0 | 0,0 |
| B Delfstoffenwinning | 0 | 0 | 0 | 0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
| C Industrie | 40 | 38 | 1 | 1 | 11,6 | 10,9 | 0,6 | 0,1 |
| D Energievoorziening | 3 | 3 | 0 | 0 | 0,8 | 0,8 | 0,0 | 0,0 |
| E Waterbedrijven en afvalbeheer | 2 | 2 | 0 | 0 | 0,5 | 0,5 | 0,0 | 0,0 |
| F Bouwnijverheid | 7 | 7 | 0 | 0 | 4,9 | 4,9 | 0,0 | 0,0 |
| G Handel | 38 | 38 | 0 | 0 | 12,7 | 12,7 | 0,0 | 0,0 |
| H Vervoer en opslag | 22 | 18 | 3 | 1 | 5,0 | 4,2 | 0,3 | 0,6 |
| I Horeca | 3 | 3 | 0 | 0 | 1,9 | 1,9 | 0,0 | 0,0 |
| J Informatie en communicatie | 6 | 5 | 1 | 0 | 5,2 | 4,6 | 0,6 | 0,0 |
| K Financiële dienstverlening | 14 | 14 | 0 | 0 | 5,7 | 5,7 | 0,0 | 0,0 |
| L Verhuur en handel van onroerend goed | 1 | 1 | 0 | 0 | 1,0 | 1,0 | 0,0 | 0,0 |
| M Specialistische zakelijke diensten | 11 | 8 | 3 | 0 | 9,0 | 5,8 | 3,3 | 0,0 |
| N Verhuur en overige zakelijke diensten | 11 | 11 | 0 | 0 | 7,8 | 7,8 | 0,0 | 0,0 |
| O Openbaar bestuur | 10 | 1 | 1 | 8 | 8,8 | 0,1 | 0,3 | 8,4 |
| P Onderwijs | 7 | 2 | 0 | 5 | 7,0 | 0,1 | 0,0 | 7,0 |
| Q Gezondheids- en welzijnszorg | 12 | 1 | 9 | 2 | 14,5 | 0,4 | 12,5 | 1,7 |
| R Cultuur, sport en recreatie | 7 | 4 | 3 | 0 | 1,2 | 0,7 | 0,5 | 0,0 |
| S Overige dienstverlening | 6 | 6 | 0 | 0 | 1,2 | 1,2 | 0,0 | 0,0 |