De Nederlandse productiviteitspuzzel

6. Enkele statistische uitdagingen in een veranderende economie

Digitalisering, toenemend computervermogen en een toegenomen connectiviteit (van smartphones tot slimme woningen met apps voor de thermostaat, deurbel en zélfs de koelkast) bepalen in steeds grotere mate hoe we leven, werken en zakendoen. Er zijn nieuwe businessmodellen ontstaan en de locatie van een onderneming is minder belangrijk geworden. Veranderingen in de economie introduceren ook allerlei interessante nieuwe statistische uitdagingen. In het veel aangehaalde rapport van Bean (2016) wordt er een aantal behandeld die ook relevant zijn voor de Nederlandse economie en het bepalen van productiviteit.

Hieronder volgt een korte samenvatting van de uitdagingen uit het rapport van Bean. Het gaat hierbij zowel om de output- als de inputkant van de economie, m.a.w. zowel om de producten (goederen en diensten) als om de productiemiddelen (arbeid, kapitaal en materialen). Dit maakt de nieuwe uitdagingen direct relevant voor het meten van de productiviteit.

  • Het meten van “gratis” digitale diensten

    Bij sommige (digitale) diensten is er geen monetaire transactie tussen de aanbieder en de gebruiker. Voorbeelden hiervan zijn gratis streamingdiensten, zoekmachines en navigatiesystemen. De consumptie van deze “gratis” (digitale) producten maakt geen onderdeel uit van het bbp, maar ze hebben natuurlijk wel een waarde voor de consument. Regelmatig duikt dan ook de vraag op of het bbp nog steeds relevant is als deze producten steeds belangrijker worden voor wat betreft de tijd die huishoudens eraan spenderen, maar niet expliciet onderdeel uitmaken van het bbp.

    Het is belangrijk te vermelden dat de verdienmodellen en de bijbehorende verdiensten achter deze gratis producten wel opgenomen worden in het bbp. Heel vaak is er namelijk sprake van een alternatief verdienmodel, waarbij de aanbieder inkomsten heeft uit bijvoorbeeld de verkoop van advertenties of data over gebruikers. Deze inkomsten dragen net als die van andere producten bij aan het bbp. Indirect kan opgaan dat de waarde van de door reclame gefinancierde digitale producten zal bijdragen aan het bbp als die reclame leidt tot een hogere consumptie (in prijs en volume) van de geadverteerde goederen en diensten. Daarnaast is het niet geheel ondenkbaar dat het gebruik van diverse gratis apps ons allemaal productiever maakt.

    Maar de gratis digitale producten zelf hebben ook hun eigen waarde, dat niet door het bbp wordt gemeten. Wanneer gebruikers in de tijd betaalde diensten vervangen door “gratis” diensten, lijkt de consumptie van die diensten nu bovendien te dalen. De conceptuele vraag is of het surplus van gratis diensten onderdeel moet uitmaken van het bbp en zo ja of hier een goede waarde aan gehangen kan worden. De uitdagingen rond gratis diensten en mogelijke oplossingsrichtingen worden nader beschreven in Van Elp en Mushkudiani(2019).
  • Platformeconomie

    Accommodaties en personenvervoer worden tegenwoordig steeds meer online aangeboden via digitale platforms. Ook voor andere goederen en diensten is dat steeds vaker het geval, waarbij het ook steeds vaker gaat over huishoudens die optreden als aanbieder. Dit fenomeen wordt wel de “platformeconomie” of “deeleconomie” genoemd, hoewel er vaak geen sprake is van feitelijk delen, in de zin van dat er geen vergoeding of wederdienst wordt gevraagd.

    Er zijn ten minste drie uitdagingen voor de statistieken die samenhangen met de opkomst van de deeleconomie. Wat moet er nu eigenlijk gemeten worden dat binnen de scope van het bbp en het meten van productiviteit valt en wat niet? Bijvoorbeeld, markttransacties kunnen vervangen worden door niet-marktactiviteiten. Dit is een conceptueel probleem voor de nationale rekeningen.

    Het is daarnaast lastig hoe bedrijven of huishoudens die deelnemen aan de deeleconomie kunnen worden geïdentificeerd . Tot slot is het de vraag hoe de uitgaven van deze eenheden moeten worden geregistreerd. Het maakt voor het bbp en de productiviteit uit of een uitgave door een huishouden wordt gezien als consumptie of een investering. Als iemand bijvoorbeeld zijn privéauto gebruikt om vervoersdiensten aan te bieden is dat onderscheid niet geheel duidelijk. Zie voor nadere toelichting over afbakeningen en meerdere aspecten met betrekking tot het meten van online platforms het paper van Heerschap e.a. (2019), op basis van een samenwerking tussen het CBS en de Universiteit van Amsterdam.
  • Immateriële investeringen

    Bedrijven investeren in fysieke kapitaalgoederen (gebouwen, machines), maar ook in niet-tastbare, zogeheten immateriële activa. Voorbeelden zijn R&D, software, menselijk kapitaal (bijvoorbeeld ontwikkeling van kennis en vaardigheden van het personeel) en organisatorisch kapitaal (bijvoorbeeld door het toepassen van betere managementvormen). Veelal worden (ontwikkeling van) software en databases ook onder immateriële activa geschaard (zie ook eerder punt over waarde van data). Deze vormen van investeringen zijn moeilijk te meten. Niettemin gaat het hier om steeds belangrijkere productiefactoren (Haskel and Westlake, 2017). Mogelijk kan de opkomst van immateriële activa iets verklaren van de productiviteitsvertraging, met name als dit een groeiend deel van de economie is dat wordt onderschat. Daarnaast zijn er economische redenen waarom de opkomst van immateriële activa kunnen bijdragen aan de productiviteitsvertraging (zie paragraaf 4), wat des te meer een reden is om deze beter in beeld krijgen. Eerder CBS-onderzoek op dit gebied laat zien dat ook voor Nederland deze investeringen substantieel zijn (De Haan e.a., 2014).

  • Internationale locatie van de economische activiteit

    Het is ook van belang om in te zien of veranderingen in handelsstromen worden gedreven door reële fundamentele veranderingen of mogelijk k beïnvloed worden door belastingplanning van multinationals. Intellectueel eigendom bijvoorbeeld is makkelijk verplaatsbaar over landsgrenzen heen en daarom kan het gegenereerde inkomen binnen een specifiek land van jaar tot jaar enorm verschillen. De prijs die wordt betaald om intellectueel eigendom te gebruiken, is ook een onderwerp van discussie. De door multinationals gebruikte interne verrekenprijzen (transfer pricing) kunnen het groeipercentage aanzienlijk beïnvloeden.

De impact van digitalisering op de bbp-ramingen wordt ook door de OESO onderzocht (Ahmad en Schreyer, 2016; Ahmad e.a., 2017). Het eerste onderzoek schetst conceptuele vraagstukken en praktische meetproblemen en benoemt expliciet gebieden waar nader onderzoek nodig is. De conclusie is dat het systeem van nationale rekeningen per saldo de uitdagingen omtrent digitalisering aankan, maar dat er veel praktische meetproblemen zijn. Bijvoorbeeld als het aankomt op prijs- en kwaliteitsveranderingen en met betrekking tot het raakvlak van digitalisering met internationalisering (zoals aankopen van huishoudens bij buitenlandse webwinkels).

Tegen de achtergrond van de gemeten vertraging van de productiviteitsgroei zijn vragen gerezen over de conceptuele basis van het bbp, en of de methoden voor het samenstellen daarvan geschikt zijn voor het opnemen van opkomende nieuwe activiteiten. Ahmad e.a. (2017) concluderen dat zelfs als er meetproblemen zijn, de omvang daarvan niet groot genoeg is om de wijdverbreide vertraging in het meten van de bbp-groei of de multifactorproductiviteitsgroei te verklaren. Het artikel presenteert ook cijfers over de Nederlandse economie voor specifieke onderdelen. Opgemerkt moet worden dat het artikel terugkijkt. De toename van digitale transacties kan in de toekomst een groter effect hebben op de bbp-ramingen. Voor de VS concluderen Byrne e.a. (2016) hetzelfde.

Naast de eerder genoemde facetten kan ook kwaliteitsverbetering een rol spelen in de gemeten vertraging van de productiviteitsgroei. Innovatie heeft tot belangrijke verbeteringen geleid bij veel goederen en diensten. Het meten van economische activiteiten en het niet corrigeren voor kwaliteitsverbetering resulteert in een onderschatting van de reële groei, omdat een deel van de verandering in de (nominale) prijzen van een product ten onrechte wordt toegeschreven aan een pure prijsverandering (Bean, 2016). Recent onderzoek naar de vraag of meetproblemen gerelateerd aan kwaliteitsverbeteringen een rol hebben gespeeld in de recente vertraging van de productiviteitsgroei concludeert echter dat het onwaarschijnlijk is dat dit aspect een grote rol speelt (Syverson, 2016).