De landbouw in de Nederlandse economie

6. Conclusies

Het geheel van directe en indirecte activiteiten rond de primaire landbouw en de voedingsmiddelenindustrie wordt vaak gezien als het agrocomplex. De toegevoegde waarde van het totale agrocomplex bedroeg in 2018 circa 49 miljard euro. Daarmee draagt dit totale agrocomplex voor circa 6,4 procent bij aan het bruto binnenlands product (bbp)en 7,9 procent van de nationale werkgelegenheid. Van elke euro die het agrocomplex verdient, wordt 76 cent door de export opgebracht.

In 2019 bedroeg de toegevoegde waarde van de primaire landbouw, dus zonder toeleveranciers en distributie-activiteiten, bijna 11 miljard euro. Dit staat gelijk aan 1,4 procent van het bruto binnenlands product. Het volume van de toegevoegde waarde was in 2019 ruim 10 procent groter dan in 2009. Ondanks deze relatief bescheiden volumegroei is het aandeel van de landbouw in de Nederlandse economie na 2009 niet verder gedaald, maar iets toegenomen.

De lichte toename van het aandeel na 2009 komt niet door een wederopstanding van de landbouw, maar onder andere doordat de prijzen van landbouwproducten na 2009 relatief snel stegen. Vooral granen, groenten, varkens en melk werden veel duurder. De productieprijzen stegen in het afgelopen decennium ook iets sneller dan de verbruiksprijzen, terwijl in de jaren negentig en het begin van de 21e eeuw de stijging van de verbruiksprijzen veel groter was dan die van de productieprijzen. Het volume van de toegevoegde waarde van de landbouw nam na 2009 minder sterk toe dan dat van de gehele economie.

Ondanks de stijging van het volume van de toegevoegde waarde lag het voor prijsveranderingen gecorrigeerde landbouwinkomen in 2019 onder het niveau van 1995. Dit kwam vooral doordat de prijzen van de door de landbouw geproduceerde goederen en diensten minder hard stegen dan die van de door de landbouw verbruikte goederen en diensten, zoals diervoeders en aardgas.

Het aantal landbouwbedrijven is na 2000 sterk afgenomen. De daling deed zich vooral voor bij de veeteeltcombinatiebedrijven en de tuinbouwbedrijven. De economische omvang van de bedrijven die zijn overgebleven is de afgelopen jaren flink toegenomen.Opvallend is dat ondanks de daling van het aantal bedrijven in de landbouw de bedrijven met de grootste economische omvang (boven de 500 duizend euro) in absolute aantallen is toegenomen.

Van de totale landbouwproductie in 2019 bestond 49,2 procent uit plantaardige productie en 38,5 procent uit dierlijke productie. In het afgelopen decennium is het aandeel van plantaardige en dierlijke producten in de totale productiewaarde van de landbouw weinig veranderd; beide categorieën namen ongeveer even snel toe. De toename van de productiewaarde van plantaardige producten en diensten kwam na 2009 vooral door prijsstijgingen. De toename van de productiewaarde van dierlijke producten kwam daarentegen ook voor een belangrijk deel door volumegroei van onder andere rauwe melk.

De groei van de landbouw is gedeeltelijk terug te zien in de cijfers over milieuverontreiniging door deze bedrijfstak. Hoewel de fosfaatuitscheiding de afgelopen tien jaar is teruggedrongen, veranderden de stikstofuitscheiding en de broeikasgasuitstoot weinig. De rundveesector was qua zowel fosfaat- als stikstofuitscheiding de grootste vervuiler. Als wordt gekeken naar broeikasgasuitstoot ontstaat er een heel ander beeld: bijna 15 procent van de totale broeikasgasuitstoot door de Nederlandse economie kwam in 2018 voor rekening van de primaire landbouw. Binnen de landbouw is de tuinbouw verantwoordelijk voor ruim een derde hiervan.